Statenvertaling.nl

sample header image

Johannes 4 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Johannes 4

Dit hoofdstuk voorgelezen (m):

 

1 Christus maakt en doopt in Judea meer discipelen dan Johannes. 3 Vertrekt vandaar door Samaria naar Galilea, en onderweg moede zijnde, rust Hij bij een fontein. 7 Begeert drinken van een Samaritaanse vrouw, met welke Hij spreekt van het ware levende water. 16 Verklaart dat Hij van haar voorgaande leven kennis had, waaruit zij besluit dat Hij een profeet is. 20 En wordt van Hem onderwezen van de ware aanbidding. 26 En dat Hij de Messias is, Die komen zou. 28 Hetwelk zij den inwoners van haar stad boodschapt, die tot Hem uitkomen. 31 Hij verklaart Zijn discipelen welke Zijn voornaamste spijze is, en dat nu de rechte tijd van den geestelijken oogst voorhanden is. 39 Velen van de Samaritanen geloven door het woord van de vrouw en voornamelijk door Zijn woord in Hem. 43 Komt wederom in Galilea te Kana, alwaar Hij geneest den zoon van een koningsdienaar.
 
De Samaritaanse vrouw
1 ALS dan 1de Heere verstond, dat de farizeeën gehoord hadden dat Jezus a2meer discipelen maakte en doopte dan Johannes
1 Namelijk Jezus.
a Joh. 3:26. verwijsteksten
2 En overzulks vreesden dat zij hun aanzien bij het volk meer zouden verliezen door Hem, dan geschied was door Johannes; en dat zij daarover met nijdigheid en haat tegen Hem hoe langer hoe meer ontstoken werden, Joh. 11:48. verwijsteksten
 
2 (Hoewel Jezus Zelf niet doopte, maar Zijn discipelen),
3 Zo 3verliet Hij Judéa en ging 4wederom heen naar Galiléa.
3 Namelijk om hun lagen en geweld te ontgaan, alzo Zijn ure nog niet gekomen was, Joh. 7:30. verwijsteksten
4 Waaruit Hij tevoren naar Jeruzalem was vertrokken, Joh. 2:12. verwijsteksten
 
4 En Hij moest 5door Samaría gaan.
5 Overmits de gereedste weg om van Judea naar Galilea te reizen, door het land van Samaria lag, Luk. 9:51, 52; 17:11. verwijsteksten
 
5 Hij kwam dan in een stad van Samaría, genaamd Sichar, nabij bhet stuk land hetwelk Jakob zijn zoon Jozef 6gaf.
b Gen. 33:19; 48:22. Joz. 24:32. verwijsteksten
6 Namelijk bij testament. Zie Gen. 48:22. Op welk stuk land ook Jozefs beenderen begraven zijn, Joz. 24:32. verwijsteksten
 
6 En aldaar was 7de fontein Jakobs. Jezus dan vermoeid zijnde van de reis, zat alzo neder nevens de fontein. Het was omtrent de 8zesde ure.
7 Dit is een fontein geweest in datzelve stuk land, of een put dien Jakob heeft doen graven, gelijk zijn voorvaders.
8 Dat is, omtrent den middag, als de zon op het heetste is. Zie Joh. 11:9. verwijsteksten
 
7 Er kwam een vrouw 9uit Samaría om water te putten. Jezus zeide tot haar: Geef Mij te drinken.
9 Dat is, zijnde uit het land van Samaria, en komende uit Sichar, welk stadje in het land van Samaria lag, vers 5, anders ook genaamd Sichem, Gen. 33:19. verwijsteksten
 
8 (Want Zijn discipelen waren heengegaan in de stad, opdat zij zouden spijze kopen.)
9 Zo zeide dan de Samaritaanse vrouw tot Hem: Hoe begeert Gij, Die een Jood zijt, van mij te drinken, die een Samaritaanse vrouw ben? c10Want de Joden houden geen gemeenschap met de Samaritanen.
c Luk. 9:52, 53. Joh. 8:48. verwijsteksten
10 De oorzaak hiervan zie op de aant. Luk. 9:53. verwijsteksten
 
10 Jezus antwoordde en zeide tot haar: Indien gij 11de Gave Gods kendet, en wie Hij is Die tot u zegt: Geef Mij te drinken, zo zoudt gij van Hem hebben begeerd, en Hij zou u 12levend water gegeven hebben.
11 Dat is, Mij, Die den mensen tot een Zaligmaker van God gegeven ben, Rom. 8:32. verwijsteksten
12 Dat is, levendmakend, waarmede bij gelijkenis verstaan wordt de gave des Heiligen Geestes, door welke wij wedergeboren en verkwikt worden ten eeuwigen leven. In zulker voege, dat hoewel wij somtijds wel dorsten naar troost in zware vallen en aanvechtingen, evenwel nochtans door deze genade des Heiligen Geestes alzo wederom verkwikt en gesterkt worden, dat wij nimmermeer in wanhoop vervallen, noch verloren gaan. Zie Jes. 12:3. Joh. 6:35; 7:38, 39. verwijsteksten
 
11 De vrouw zeide tot Hem: Heere, Gij hebt niets om mede te putten, en de put is diep; vanwaar hebt Gij dan dhet levende water?
d Jer. 2:13. verwijsteksten
 
12 Zijt Gij meerder dan onze 13vader Jakob, die ons den put gegeven heeft? En hij zelf heeft daaruit gedronken, en zijn 14kinderen en zijn vee.
13 De Samaritanen roemden dat zij afkomstig waren van Jakob door Jozef, hoewel zij meest allen uit de heidenen waren, die uit Assyrië daar waren gebracht. Zie 2 Koningen 17, en Josephus, Oudheden, boek 9. verwijsteksten
14 Gr. zonen.
 
13 Jezus antwoordde en zeide tot haar: eEenieder die van dit water drinkt, zal wederom dorsten;
e Joh. 6:58. verwijsteksten
 
14 fMaar zo wie gedronken zal hebben van het water dat Ik hem geven zal, dien zal in eeuwigheid niet dorsten; gmaar het water dat Ik hem zal geven, zal in hem worden een fontein van water, springende tot in het eeuwige leven.
f Joh. 3:16; 6:27, 35, 54. verwijsteksten
g Joh. 7:38. verwijsteksten
 
15 De vrouw zeide tot Hem: Heere, geef mij dat water, opdat mij niet dorste, en ik hier niet moet komen om te putten.
16 Jezus zeide tot haar: Ga heen, roep uw man en kom hier.
17 De vrouw antwoordde en zeide: Ik heb 15geen man. Jezus zeide tot haar: Gij hebt wel gezegd: Ik heb geen man.
15 Dat is, geen getrouwde man.
 
18 Want gij hebt vijf mannen gehad, en dien gij nu hebt, is uw man niet; dat hebt gij met waarheid gezegd.
19 De vrouw zeide tot Hem: Heere, hik zie dat Gij een profeet zijt.
h Luk. 7:16; 24:19. Joh. 6:14. verwijsteksten
 
20 Onze vaders hebben op dezen 16berg aangebeden, en gijlieden zegt dat ite Jeruzalem de plaats is waar men moet 17aanbidden.
16 Namelijk den berg Gerizim, alwaar Manasse, de broeder van den hogepriester Jaddua, getrouwd hebbende tegen de wet der Joden de dochter van een Samaritaanse overste Sanballat (zie Nehemia 6), en daarover verstoten zijnde, zich tot de Samaritanen heeft begeven, en door toedoen van zijn schoonvader een nieuwen tempel op dien berg gebouwd, en een scheuring aangericht, en is aldaar tot hogepriester gesteld. Waardoor namaals tussen de Joden en Samaritanen grote twist is ontstaan over de plaats waar men behoorde aan te bidden. Zie 2 Makkabeeën 6:2. Josephus, Oudheden, boek 11, hfdst. 8. verwijsteksten
i Deut. 12:5, 11. 1 Kon. 9:3. 2 Kron. 7:12. verwijsteksten
17 Door aanbidden wordt hier verstaan de gehele openbare en uiterlijke godsdienst.
 
21 Jezus zeide tot haar: Vrouw, geloof Mij, de ure komt wanneer gijlieden noch op dezen berg, noch te Jeruzalem den Vader 18zult aanbidden.
18 Dat is, niet zult gehouden zijn op die plaatsen meer dan op andere aan te bidden, 1 Tim. 2:8. verwijsteksten
 
22 kGijlieden aanbidt 19wat gij niet weet; wij aanbidden wat wij weten; lwant 20de Zaligheid is uit de Joden;
k 2 Kon. 17:29. verwijsteksten
19 Dat is, waarvan gij niet zijt verzekerd, dat God aldaar wil gediend zijn, alzo gij daarvan geen gebod hebt, gelijk wij Joden hebben van den godsdienst in den tempel te Jeruzalem te doen; gelijk ook niet, dat God op zulke wijze wil gediend zijn als gij Hem dient.
l Gen. 12:3; 18:18; 22:18; 26:4. Hebr. 7:14. verwijsteksten
20 Dat is, de Zaligmaker en de zaligmakende leer, Jes. 2:3. Rom. 9:5. verwijsteksten
 
23 Maar de ure komt en is nu, wanneer de ware aanbidders den Vader aanbidden zullen 21in geest en waarheid; want de Vader zoekt ook dezulken die Hem alzo aanbidden.
21 Dat is, niet gebonden zijnde aan zekere plaats of uitwendige ceremoniën gelijk in het Oude Testament.
 
24 mGod is 22een Geest, en die Hem aanbidden, moeten Hem aanbidden in geest en waarheid.
m 2 Kor. 3:17. verwijsteksten
22 Dat is, een geestelijk, onzienlijk Wezen, en wil daarom gediend worden met een dienst die met Zijn natuur overeenkomt, dat is, die inwendig en geestelijk is, voortkomende uit een oprecht en gelovig hart, Rom. 12:1, 2. verwijsteksten
 
25 De vrouw zeide tot Hem: Ik weet dat de 23Messías 24komt (Die genaamd wordt Christus); wanneer Die zal gekomen zijn, zo zal Hij ons 25alle dingen verkondigen.
23 Zie van dit woord Joh. 1:42. verwijsteksten
24 Dat is, haast komen zal.
25 Namelijk die tot den godsdienst en ter zaligheid nodig zijn.
 
26 Jezus zeide tot haar: n26Ik ben het, Die met u spreek.
n Joh. 9:37. verwijsteksten
26 Namelijk de Messias, van Welken gij zegt dat Hij komen zal.
 
27 En daarop kwamen Zijn discipelen en verwonderden zich dat Hij met een vrouw sprak. Nochtans zeide niemand: Wat vraagt Gij? of: Wat spreekt Gij met haar?
28 Zo verliet de vrouw dan haar watervat, en ging heen in de 27stad en zeide tot de 28lieden:
27 Namelijk Sichar, vers 5. verwijsteksten
28 Gr. mensen, namelijk van die stad.
 
29 Komt, ziet een Mens Die mij gezegd heeft 29alles wat ik gedaan heb; is Deze niet de Christus?
29 Namelijk ook heimelijke en verborgen zaken.
 
30 30Zij dan gingen uit de stad en kwamen tot Hem.
30 Namelijk de inwoners van Sichar.
 
De oogst en de werklieden
31 En ondertussen baden Hem de discipelen, zeggende: Rabbi, 31eet.
31 Namelijk van deze spijze, die wij tot het middagmaal gekocht hebben.
 
32 Maar Hij zeide tot hen: 32Ik heb een spijze om te eten, die gij niet weet.
32 Dit wordt verklaard vers 34. verwijsteksten
 
33 Zo zeiden dan de discipelen tegen elkander: Heeft Hem iemand te eten gebracht?
34 Jezus zeide tot hen: Mijn spijze is dat Ik doe den wil Desgenen Die Mij gezonden heeft, en 33Zijn werk 34volbreng.
33 Namelijk dat Mij de Vader opgelegd heeft, om het Evangelie te prediken, als de mensen tot Mij komen, gelijk de Samaritanen terstond doen zouden.
34 Of: voleind.
 
35 Zegt gijlieden niet: Het zijn nog vier maanden en dan komt 35de oogst? Zie, Ik zeg u: Heft uw ogen op en aanschouwt de landen; owant zij zijn alrede wit 36om te oogsten.
35 Namelijk de lichamelijke oogst, welke begon in Judea van pascha aan. Zie Lev. 23:10, 15. Deut. 16:9. verwijsteksten
o Matth. 9:37. Luk. 10:2. verwijsteksten
36 Gr. tot den oogst. Dit moet verstaan worden van een geestelijken oogst, welke hier waren de Samaritanen, die met menigte over de velden kwamen om Christus te horen, en derhalve als rijp waren om geestelijk geoogst, dat is, tot de gemeente gebracht te worden.
 
36 En die maait, ontvangt loon, en vergadert vrucht ten eeuwigen leven, opdat zich tezamen verblijde, beide die zaait en die maait.
37 Want hierin is de 37spreuk waarachtig: Een ander is het die zaait, en een ander die maait.
37 Gr. woord, of: rede.
 
38 Ik heb 38u uitgezonden om te maaien hetgeen gij niet bearbeid hebt; 39anderen hebben het bearbeid, en gij zijt tot hun arbeid ingegaan.
38 Namelijk apostelen.
39 Namelijk de voorgaande profeten en Johannes de Doper, welke Christus hiervoor bij zaaiers vergelijkt, gelijk de apostelen bij maaiers.
 
Het geloof der Samaritanen
39 En velen der Samaritanen uit die stad geloofden in Hem, om het woord der vrouw, die getuigde: Hij heeft mij gezegd alles wat ik gedaan heb.
40 Als dan de Samaritanen tot Hem gekomen waren, baden zij Hem dat Hij bij hen bleef; en Hij bleef aldaar twee dagen.
41 En er geloofden er veel meer 40om Zijns woords wil,
40 Dat is, omdat zij Hem zelven nu gehoord en de kracht van Zijn woord gevoeld hadden.
 
42 En zeiden tot de vrouw: Wij geloven niet meer om uws zeggens wil; pwant wij zelven hebben Hem gehoord, en weten dat Deze waarlijk is de Christus, de Zaligmaker der wereld.
p Joh. 17:8. verwijsteksten
 
De zoon van den hoveling
43 En na de twee dagen ging Hij vandaar, en ging heen 41naar Galiléa.
41 Namelijk niet naar Nazareth, maar naar Kana, gelijk blijkt uit het 46ste vers.
 
44 Want Jezus heeft Zelf getuigd qdat een profeet in zijn eigen 42vaderland geen eer heeft.
q Matth. 13:57. Mark. 6:4. Luk. 4:24. verwijsteksten
42 Hier wordt reden gegeven waarom Hij naar Kana en andere steden van Galilea ging en niet naar Nazareth. Zie Matth. 13:54, 57. verwijsteksten
 
45 Als Hij dan in Galiléa kwam, 43ontvingen Hem de Galileeërs, gezien hebbende al de dingen die Hij te Jeruzalem 44op het feest gedaan had; want ook zij waren tot het feest gegaan.
43 Dat is, namen Zijn leer aan.
44 Namelijk van pascha.
 
46 Zo kwam dan Jezus wederom rte Kana in Galiléa, waar Hij het water wijn gemaakt had. En er was een zeker 45koninklijk hoveling, wiens zoon krank was, te Kapérnaüm.
r Joh. 2:1, 11. verwijsteksten
45 Gr. koninklijk, namelijk officier of heer, in dienst of uit het hof van den koning Herodes, welke sommigen menen dat Chuzas zou geweest zijn, de rentmeester van Herodes, wiens huisvrouw Johanna benevens andere vrouwen den Heere Christus dienden van haar goederen, Luk. 8:3, hetwelk ook het drie en vijftigste vers schijnt te bevestigen. verwijsteksten
 
47 Deze gehoord hebbende dat Jezus uit Judéa in Galiléa kwam, ging tot Hem en bad Hem dat Hij afkwame en zijn zoon gezond maakte; want hij 46lag op zijn sterven.
46 Gr. hij zou sterven.
 
48 Jezus dan zeide tot hem: sTenzij dat gijlieden tekenen en wonderen ziet, zo zult gij niet geloven.
s 1 Kor. 1:22. verwijsteksten
 
49 De koninklijke hoveling zeide tot Hem: Heere, kom af, eer mijn kind sterft.
50 Jezus zeide tot hem: Ga heen, uw zoon 47leeft. En de mens geloofde het woord dat Jezus tot hem zeide, en ging heen.
47 Dat is, is weder gezond geworden en van het sterven voor dezen tijd bevrijd.
 
51 En als hij nu afging, kwamen hem zijn dienstknechten tegemoet en boodschapten, zeggende: Uw kind leeft.
52 Zo vraagde hij dan van hen de ure in welke het beter met hem geworden was; en zij zeiden tot hem: Gisteren te 48zeven ure verliet hem de koorts.
48 Dat is, omtrent een uur na den middag.
 
53 De vader bekende dan, dat het op dezelve ure was in dewelke Jezus tot hem gezegd had: Uw zoon leeft. En hij geloofde zelf en zijn gehele huis.
54 Dit tweede teken heeft Jezus wederom gedaan, als Hij uit Judéa in Galiléa gekomen was.

Einde Johannes 4