Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
1 Christus vergelijkt Zichzelven bij een wijnstok, en Zijn discipelen bij de ranken, die in Hem blijvende, door Hem vele vruchten voortbrengen. 9 Betuigt van Zijn bijzondere liefde jegens hen, en vermaant hen tot onderhouding Zijner geboden, en onderlinge liefde. 13 Welke Zijn liefde Hij daarmede betoont, dat Hij Zijn leven voor hen stelt. 14 En hen Zijn vrienden en uitverkorenen noemt. 18 Troost hen tegen den haat der wereld met Zijn eigen voorbeeld. 22 Toont dat door Zijn woord en werken den Joden alle voorwendsel van onschuld benomen is. 26 En dat de Heilige Geest van Hem zal getuigen, en Zijn apostelen mede. |
De Wijnstok en de ranken |
1 IK1 ben de ware Wijnstok, en Mijn Vader is de 2Landman. |
| 1 Dat is, Ik mag met waarheid bij een wijnstok vergeleken worden, Mijn Vader bij een wijngaardenier, en gij, Mijn discipelen, bij wijnranken, vers 5. Het schijnt dat Christus in het uitgaan, enige wijngaarden voorbij- of doorgaande, oorzaak daaruit genomen heeft deze gelijkenis voor te stellen; gelijk Hij meermaals gedaan heeft bij dergelijke gelegenheden. Zie Joh. 4:10, 32, 35. |
| vers 5 Ik ben de Wijnstok, en gij de ranken; die in Mij blijft, en Ik in hem, die draagt veel vrucht; want zonder Mij kunt gij niets doen. Joh. 4:10 Jezus antwoordde en zeide tot haar: Indien gij de Gave Gods kendet, en wie Hij is Die tot u zegt: Geef Mij te drinken, zo zoudt gij van Hem hebben begeerd, en Hij zou u levend water gegeven hebben. Joh. 4:32 Maar Hij zeide tot hen: Ik heb een spijze om te eten, die gij niet weet. Joh. 4:35 Zegt gijlieden niet: Het zijn nog vier maanden en dan komt de oogst? Zie, Ik zeg u: Heft uw ogen op en aanschouwt de landen; want zij zijn alrede wit om te oogsten. |
| 2 Dat is, de Wijngaardenier, Die Mij daartoe geordineerd en gelijk als geplant heeft, en Die de ranken besnoeit en daarop acht heeft. |
|
2 3aAlle rank die in Mij geen 4vrucht draagt, die 5neemt Hij weg; en alle die vrucht draagt, die 6reinigt Hij, opdat zij meer vrucht drage. |
| 3 Gr. Alle rank in Mij geen vrucht dragende, dat is, een iegelijk die Mij uiterlijk alleen belijdt, en evenwel van harte niet gelooft. |
| a Matth. 15:13. |
| Matth. 15:13 Maar Hij antwoordende zeide: Alle plant die Mijn hemelse Vader niet geplant heeft, zal uitgeroeid worden. |
| 4 Namelijk des geloofs in zijn leven niet voortbrengt. |
| 5 Dat is, Hij snijdt ze af, en werpt ze uit Zijn gemeenschap. |
| 6 Dat is, Hij zuivert ze, namelijk door Zijn Woord en Geest, en ook door kruis en lijden. |
|
3 bGijlieden zijt nu 7rein om het woord dat Ik tot u 8gesproken heb. |
| b Joh. 13:10. |
| Joh. 13:10 Jezus zeide tot hem: Die gewassen is, heeft niet van node dan de voeten te wassen, maar is geheel rein. En gijlieden zijt rein, doch niet allen. |
| 7 Of: rein door het woord, dat is, gereinigd. |
| 8 Namelijk en gij met waar geloof hebt aangenomen. |
|
4 9Blijft in Mij, en 10Ik in u. Gelijkerwijs de rank geen vrucht kan dragen 11van zichzelve, zo zij niet in den wijnstok blijft, alzo ook gij niet, zo gij in Mij niet blijft. |
| 9 Namelijk met waar geloof Mij standvastelijk aanhangende. |
| 10 Dat is, Ik zal in u blijven; en dienvolgens u meer en meer mededelen het sap des geestelijken levens om vruchten te kunnen voortbrengen. |
| 11 Dat is, uit haar eigen kracht of natuur. |
|
5 Ik ben de Wijnstok, en gij de ranken; die in Mij blijft, en Ik in hem, die draagt veel vrucht; want 12zonder Mij kunt gij 13niets doen. |
| 12 Dat is, van Mij afgezonderd zijnde, of: zonder Mijn kracht. |
| 13 Gr. niet iets, dat is, ganselijk niets, namelijk dat ter zaligheid vereist wordt. |
|
6 cZo iemand in Mij niet blijft, ddie is 14buitengeworpen gelijkerwijs 15de rank, en 16is verdord; en men 17vergadert dezelve, en men werpt ze in het 18vuur, en zij worden verbrand. |
| c Ez. 15:2, enz. |
| Ez. 15:2 Mensenkind, wat is het hout des wijnstoks meer dan alle hout, of de wijnrank meer dan wat onder het hout eens wouds is? |
| d Matth. 3:10; 7:19. Kol. 1:23. |
| Matth. 3:10 En ook is alrede de bijl aan den wortel der bomen gelegd; alle boom dan die geen goede vrucht voortbrengt, wordt uitgehouwen en in het vuur geworpen. Matth. 7:19 Een iedere boom die geen goede vrucht voortbrengt, wordt uitgehouwen en in het vuur geworpen. Kol. 1:23 Indien gij maar blijft in het geloof, gefundeerd en vast, en niet bewogen wordt van de hoop des Evangelies, dat gij gehoord hebt, hetwelk gepredikt is onder al de creatuur die onder den hemel is; van hetwelk ik, Paulus, een dienaar geworden ben; |
| 14 Namelijk buiten den wijngaard, dat is, buiten de gemeenschap der ware gelovigen. |
| 15 Dat is, de onvruchtbare rank. |
| 16 Dat is, van de geestelijke gaven meer en meer ontbloot, 2 Petr. 2:20. |
| 2 Petr. 2:20 Want indien zij, nadat zij door de kennis van den Heere en Zaligmaker Jezus Christus de besmettingen der wereld ontvloden zijn, en in dezelve wederom ingewikkeld zijnde, van dezelve
overwonnen worden, zo is hun het laatste erger geworden dan het eerste. |
| 17 Deze vergadering zal geschieden door de engelen, Matth. 13:41, uit alle hoeken der wereld. |
| Matth. 13:41 De Zoon des mensen zal Zijn engelen uitzenden, en zij zullen uit Zijn Koninkrijk vergaderen al de ergernissen en degenen die de ongerechtigheid doen, |
| 18 Daardoor wordt afgebeeld het helse vuur. |
|
7 Indien gij in Mij blijft en Mijn woorden 19in u blijven, ezo 20wat gij wilt, zult gij 21begeren, en het zal u geschieden. |
| 19 Dat is, indien gij Mijn geboden niet alleen gedachtig zijt, maar dezelve ook geduriglijk onderhoudt, 1 Joh. 3:21, 22. |
| 1 Joh. 3:21 Geliefden, indien ons hart ons niet veroordeelt, zo hebben wij vrijmoedigheid tot God, 1 Joh. 3:22 En zo wat wij bidden, ontvangen wij van Hem, dewijl wij Zijn geboden bewaren en doen hetgeen behaaglijk is voor Hem. |
| e Jer. 29:12. Matth. 7:7; 21:22. Mark. 11:24. Luk. 11:9. Joh. 14:13; 16:24. Jak. 1:5. 1 Joh. 3:22; 5:14. |
| Jer. 29:12 Dan zult gij Mij aanroepen en heengaan en tot Mij bidden; en Ik zal naar u horen. Matth. 7:7 Bidt, en u zal gegeven worden; zoekt, en gij zult vinden; klopt, en u zal opengedaan worden. Matth. 21:22 En al wat gij zult begeren in het gebed, gelovende, zult gij ontvangen. Mark. 11:24 Daarom zeg Ik u: Alle dingen die gij biddende begeert, gelooft dat gij ze ontvangen zult, en zij zullen u geworden. Luk. 11:9 En Ik zeg ulieden: Bidt, en u zal gegeven worden; zoekt, en gij zult vinden; klopt, en u zal opengedaan worden. Joh. 14:13 En zo wat gij begeren zult in Mijn Naam, dat zal Ik doen, opdat de Vader in den Zoon verheerlijkt worde. Joh. 16:24 Tot nog toe hebt gij niet gebeden in Mijn Naam; bidt en gij zult ontvangen, opdat uw blijdschap vervuld zij. Jak. 1:5 En indien iemand van u wijsheid ontbreekt, dat hij ze van God begere, Die een iegelijk mildelijk geeft, en niet verwijt; en zij zal hem gegeven worden. 1 Joh. 3:22 En zo wat wij bidden, ontvangen wij van Hem, dewijl wij Zijn geboden bewaren en doen hetgeen behaaglijk is voor Hem. 1 Joh. 5:14 En dit is de vrijmoedigheid die wij tot Hem hebben, dat zo wij iets bidden naar Zijn wil, Hij ons verhoort. |
| 20 Namelijk tot uw troost of zaligheid nodig. |
| 21 Of: bidden, namelijk naar Gods wil, 1 Joh. 5:14. |
| 1 Joh. 5:14 En dit is de vrijmoedigheid die wij tot Hem hebben, dat zo wij iets bidden naar Zijn wil, Hij ons verhoort. |
|
8 Hierin is Mijn Vader verheerlijkt, dat gij veel 22vrucht draagt; en gij zult Mijn discipelen 23zijn. |
| 22 Namelijk des geloofs, welke zijn de goede werken, waardoor God vereerd wordt, Matth. 5:16. Rom. 6:4. |
| Matth. 5:16 Laat uw licht alzo schijnen voor de mensen, dat zij uw goede werken mogen zien, en uw Vader, Die in de hemelen is, verheerlijken. Rom. 6:4 Wij zijn dan met Hem begraven door den doop in den dood, opdat gelijkerwijs Christus uit de doden opgewekt is tot de heerlijkheid des Vaders, alzo ook wij in nieuwheid des levens wandelen zouden. |
| 23 Dat is, metterdaad betonen dat gij het zijt, Joh. 13:35. |
| Joh. 13:35 Hieraan zullen zij allen bekennen, dat gij Mijn discipelen zijt, zo gij liefde hebt onder elkander. |
Het gebod der liefde |
9 Gelijkerwijs de Vader Mij liefgehad heeft, heb Ik ook u liefgehad; blijft in deze 24Mijn liefde. |
| 24 Namelijk die Ik u toedraag. |
|
10 fIndien gij Mijn geboden 25bewaart, zo zult gij in Mijn liefde blijven, gelijkerwijs Ik de geboden Mijns Vaders bewaard heb en blijf in Zijn liefde. |
| f Joh. 14:15, 21, 23. 1 Joh. 5:3. |
| Joh. 14:15 Indien gij Mij liefhebt, zo bewaart Mijn geboden. Joh. 14:21 Die Mijn geboden heeft en dezelve bewaart, die is het die Mij liefheeft; en die Mij liefheeft, zal van Mijn Vader geliefd worden; en Ik zal hem liefhebben, en Ik zal Mijzelven aan hem openbaren. Joh. 14:23 Jezus antwoordde en zeide tot hem: Zo iemand Mij liefheeft, die zal Mijn woord bewaren; en Mijn Vader zal hem liefhebben, en Wij zullen tot hem komen en zullen woning bij hem maken. 1 Joh. 5:3 Want dit is de liefde Gods, dat wij Zijn geboden bewaren; en Zijn geboden zijn niet zwaar. |
| 25 Dat is, onderhoudt. |
|
11 Deze dingen heb Ik tot u gesproken, opdat 26Mijn blijdschap in u 27blijve en 28uw blijdschap 29vervuld worde. |
| 26 Dat is, waarmede Ik over u verblijd ben. |
| 27 Dat is, niet verminderd of veranderd worde, maar dat Ik Mij over u altijd mag verblijden. |
| 28 Dat is, waarmede gij u in Mij verheugt, als in uw Zaligmaker, Joh. 17:13. 1 Petr. 1:8, 9. |
| Joh. 17:13 Maar nu kom Ik tot U en spreek dit in de wereld, opdat zij Mijn blijdschap vervuld mogen hebben in zichzelven. 1 Petr. 1:8 Denwelken gij niet gezien hebt en nochtans liefhebt; in Denwelken gij nu, hoewel Hem niet ziende, maar gelovende, u verheugt met een onuitsprekelijke en heerlijke vreugde; 1 Petr. 1:9 Verkrijgende het einde uws geloofs, namelijk de zaligheid der zielen. |
| 29 Dat is, meer en meer toeneme en hierna volkomen worde. |
|
12 gDit is Mijn 30gebod, dat gij elkander liefhebt, gelijkerwijs Ik u liefgehad heb. |
| g Lev. 19:18. Matth. 22:39. Joh. 13:34. Ef. 5:2. 1 Thess. 4:9. 1 Petr. 4:8. 1 Joh. 3:23; 4:21. |
| Lev. 19:18 Gij zult niet wreken, noch toorn behouden tegen de kinderen uws volks; maar gij zult uw naaste liefhebben als uzelven; Ik ben de HEERE. Matth. 22:39 En het tweede, aan dit gelijk, is: Gij zult uw naaste liefhebben als uzelven. Joh. 13:34 Een nieuw gebod geef Ik u, dat gij elkander liefhebt; gelijk Ik u liefgehad heb, dat ook gij elkander liefhebt. Ef. 5:2 En wandelt in de liefde, gelijkerwijs ook Christus ons liefgehad heeft en Zichzelven voor ons heeft overgegeven tot een offerande en een slachtoffer Gode, tot een welriekenden reuk. 1 Thess. 4:9 Van de broederlijke liefde nu hebt gij niet van node dat ik u schrijf; want gij zelven zijt van God geleerd om elkander lief te hebben. 1 Petr. 4:8 Maar vooral hebt vurige liefde tot elkander; want de liefde zal menigte van zonden bedekken. 1 Joh. 3:23 En dit is Zijn gebod, dat wij geloven in den Naam van Zijn Zoon Jezus Christus, en elkander liefhebben, gelijk Hij ons een gebod gegeven heeft. 1 Joh. 4:21 En dit gebod hebben wij van Hem, namelijk dat die God liefheeft, ook zijn broeder liefhebbe. |
| 30 Namelijk hetwelk Ik u voornamelijk wil bevolen of ingeprent hebben. |
|
13 hNiemand heeft meerder liefde dan deze, dat iemand 31zijn leven 32zet voor zijn vrienden. |
| h Rom. 5:7. Ef. 5:2. 1 Joh. 3:16. |
| Rom. 5:7 Want nauwelijks zal iemand voor een rechtvaardige sterven; want voor den goede zal mogelijk iemand ook bestaan te sterven; Ef. 5:2 En wandelt in de liefde, gelijkerwijs ook Christus ons liefgehad heeft en Zichzelven voor ons heeft overgegeven tot een offerande en een slachtoffer Gode, tot een welriekenden reuk. 1 Joh. 3:16 Hieraan hebben wij de liefde gekend, dat Hij Zijn leven voor ons gesteld heeft; en wij zijn schuldig voor de broeders het leven te stellen. |
| 31 Gr. zijn ziel. |
| 32 Dat is, vrijwilliglijk overgeeft. |
|
14 33iGij zijt Mijn vrienden, zo gij doet wat Ik u gebied. |
| 33 Dat is, gij zult in Mijn vriendschap blijven. |
| i Matth. 12:50. 2 Kor. 5:16. Gal. 5:6; 6:15. Kol. 3:11. |
| Matth. 12:50 Want zo wie den wil Mijns Vaders doet, Die in de hemelen is, dezelve is Mijn broeder en zuster en moeder. 2 Kor. 5:16 Zo dan, wij kennen van nu aan niemand naar het vlees; en indien wij ook Christus naar het vlees gekend hebben, nochtans kennen wij Hem
nu niet meer naar het vlees. Gal. 5:6 Want in Christus Jezus heeft noch besnijdenis enige kracht, noch voorhuid, maar het geloof, door de liefde werkende. Gal. 6:15 Want in Christus Jezus heeft noch besnijdenis enige kracht, noch voorhuid, maar een nieuw schepsel. Kol. 3:11 Waarin niet is Griek en Jood, besnijdenis en voorhuid, barbaar en
Scyth, dienstknecht en vrije, maar Christus is alles en in allen. |
|
15 Ik 34heet u niet meer dienstknechten, want de dienstknecht 35weet niet wat zijn heer 36doet; maar Ik heb u vrienden genoemd, kwant al wat Ik van Mijn Vader 37gehoord heb, dat heb Ik u bekendgemaakt. |
| 34 Gr. zeg; dat is, Ik houd u voortaan niet als dienstknechten alleen, maar ook als vrienden. |
| 35 Dat is, pleegt niet te weten. |
| 36 Dat is, voorheeft te doen; alzo de heren hun geheimen niet plegen aan hun dienstknechten te openbaren. |
| k Joh. 8:26. |
| Joh. 8:26 Ik heb vele dingen van u te zeggen en te oordelen; maar Die Mij gezonden heeft, is waarachtig; en de dingen die Ik van Hem gehoord heb, dezelve spreek Ik tot de wereld. |
| 37 Dat is, al wat Mij van den Vader bevolen is den mensen tot hun zaligheid te leren en te openbaren. |
|
16 lGij hebt Mij niet 38uitverkoren, maar Ik heb u 39uitverkoren, en Ik heb u 40gesteld, mdat gij zoudt 41heengaan en vrucht dragen, en dat uw vrucht blijve; opdat zo 42wat gij van den Vader begeren zult in Mijn Naam, Hij u dat geve. |
| l Joh. 13:18. Ef. 1:4. |
| Joh. 13:18 Ik zeg niet van u allen; Ik weet welke Ik uitverkoren heb; maar dit geschiedt opdat de Schrift vervuld worde: Die met Mij het brood eet, heeft tegen Mij zijn verzene opgeheven. Ef. 1:4 Gelijk Hij ons uitverkoren heeft in Hem, voor de grondlegging der wereld, opdat wij zouden heilig en onberispelijk zijn voor Hem in de liefde; |
| 38 Namelijk eerst, om uw Heere en Zaligmaker te zijn. |
| 39 Namelijk uit de wereld, om Mijn vrienden te zijn en zalig te maken, vers 19. |
| vers 19 Indien gij van de wereld waart, zo zou de wereld het hare liefhebben; doch omdat gij van de wereld niet zijt, maar Ik u uit de wereld heb uitverkoren, daarom haat u de wereld. |
| 40 Dat is, daartoe geroepen. |
| m Matth. 28:19. Mark. 16:15. Kol. 1:6. |
| Matth. 28:19 Gaat dan heen, onderwijst al de volken, dezelve dopende in den Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes; lerende hen onderhouden alles wat Ik u geboden heb. Mark. 16:15 En Hij zeide tot hen: Gaat heen in de gehele wereld, predikt het Evangelie allen creaturen. Kol. 1:6 Hetwelk tot u gekomen is, gelijk ook in de gehele wereld, en het brengt vruchten voort, gelijk ook onder u, van dien dag af dat gij gehoord hebt en de genade Gods in waarheid bekend hebt; |
| 41 Namelijk door de ganse wereld, om met leren en goede voorbeelden de mensen te bekeren. |
| 42 Namelijk nodig en dienstig tot voortbrenging dezer vruchten. |
|
17 Dit gebied Ik u, 43opdat gij elkander liefhebt. |
| 43 Of: dat gij. |
De haat der wereld |
18 nIndien u 44de wereld haat, zo 45weet dat zij Mij 46eer dan u gehaat heeft. |
| n 1 Joh. 3:13. |
| 1 Joh. 3:13 Verwondert u niet, mijne broeders, zo u de wereld haat. |
| 44 Dat is, de wereldse mensen. |
| 45 Of: gij weet. |
| 46 Of: den Eerste, dat is, den Overste van ulieden. |
|
19 oIndien gij 47van de wereld waart, zo zou de wereld 48het hare liefhebben; doch omdat gij 49van de wereld niet zijt, maar Ik u uit de wereld heb 50uitverkoren, daarom haat u de wereld. |
| o Joh. 17:14. Gal. 1:10. |
| Joh. 17:14 Ik heb hun Uw Woord gegeven, en de wereld heeft hen gehaat, omdat zij van de wereld niet zijn, gelijk als Ik van de wereld niet ben. Gal. 1:10 Want predik ik nu de mensen of God? Of zoek ik mensen te behagen? Want indien ik nog mensen behaagde, zo ware ik geen dienstknecht van Christus. |
| 47 Gr. uit. |
| 48 Gr. het eigene, dat is, wat haar eigen is, of gelijk is. |
| 49 Gr. uit. |
| 50 Dat is, afgezonderd om Mij gelijk te zijn en Mij te volgen, Rom. 8:29. |
| Rom. 8:29 Want die Hij tevoren gekend heeft, die heeft Hij ook tevoren verordineerd den beelde Zijns Zoons gelijkvormig te zijn, opdat Hij de Eerstgeborene zij onder vele broederen. |
|
20 Gedenkt het woord dat Ik u 51gezegd heb: pEen dienstknecht is niet meerder dan zijn heer. qIndien zij Mij vervolgd hebben, zij zullen ook u vervolgen; indien zij Mijn woord bewaard hebben, zij zullen ook het uwe bewaren. |
| 51 Namelijk tevoren, Joh. 13:16. |
| Joh. 13:16 Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Een dienstknecht is niet meerder dan zijn heer, noch een gezant meerder dan die hem gezonden heeft. |
| p Matth. 10:24. Luk. 6:40. Joh. 13:16. |
| Matth. 10:24 De discipel is niet boven den meester, noch de dienstknecht boven zijn heer. Luk. 6:40 De discipel is niet boven zijn meester; maar een iegelijk volmaakt discipel zal zijn gelijk zijn meester. Joh. 13:16 Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Een dienstknecht is niet meerder dan zijn heer, noch een gezant meerder dan die hem gezonden heeft. |
| q Matth. 24:9. Joh. 16:2. |
| Matth. 24:9 Alsdan zullen zij u overleveren in verdrukking en zullen u doden, en gij zult gehaat worden van alle volken om Mijns Naams wil. Joh. 16:2 Zij zullen u uit de synagogen werpen; ja, de ure komt, dat een iegelijk die u zal doden, zal menen Gode een dienst te doen. |
|
21 rMaar al 52deze dingen zullen zij u doen 53om Mijns Naams wil, omdat zij Hem niet kennen 54Die Mij gezonden heeft. |
| r Matth. 10:22. Joh. 16:3. |
| Matth. 10:22 En gij zult van allen gehaat worden om Mijn Naam; maar die volstandig zal blijven tot het einde, die zal zalig worden. Joh. 16:3 En deze dingen zullen zij u doen, omdat zij den Vader niet gekend hebben noch Mij. |
| 52 Namelijk haten, vervolgen, het woord verachten. |
| 53 Dat is, uit haat van Mij en Mijn leer. |
| 54 Dat is, den Vader. |
|
22 sIndien Ik niet gekomen was en tot hen gesproken had, zij hadden 55geen zonde; maar nu hebben zij 56geen voorwendsel voor hun zonde. |
| s Rom. 4:15; 5:20. |
| Rom. 4:15 Want de wet werkt toorn; want waar geen wet is, daar is ook geen overtreding. Rom. 5:20 Maar de wet is bovendien ingekomen, opdat de misdaad te meerder worde; en waar de zonde meerder geworden is, daar is de genade veel meer overvloedig geweest; |
| 55 Dat is, zo zware zonde niet als zij nu hebben, maar zouden zich enigszins op hun onwetendheid kunnen ontschuldigen, Joh. 9:41. |
| Joh. 9:41 Jezus zeide tot hen: Indien gij blind waart, zo zoudt gij geen zonde hebben; maar nu zegt gij: Wij zien; zo blijft dan uw zonde. |
| 56 Of: geen dekmantel. |
|
23 Die Mij haat, die haat ook Mijn Vader. |
24 tIndien Ik 57de werken onder hen niet had gedaan, die 58niemand anders gedaan heeft, zij hadden 59geen zonde; maar nu hebben zij ze gezien, en beide Mij en Mijn Vader gehaat. |
| t Joh. 10:37. |
| Joh. 10:37 Indien Ik niet doe de werken Mijns Vaders, zo gelooft Mij niet; |
| 57 Dat is, de wonderwerken of mirakelen. |
| 58 Namelijk van degenen die zich uitgegeven hebben voor den Messias; of ook zelfs niet van de vorige profeten. |
| 59 Gelijk tevoren vers 22. |
| vers 22 Indien Ik niet gekomen was en tot hen gesproken had, zij hadden geen zonde; maar nu hebben zij geen voorwendsel voor hun zonde. |
|
25 Maar dit geschiedt opdat het woord vervuld worde dat in hun 60Wet geschreven is: vZij hebben Mij 61zonder oorzaak gehaat. |
| 60 Dat is, in de Schriften des Ouden Testaments, gelijk Joh. 10:34, want dit staat geschreven in Ps. 35:19; 69:5, hetwelk van David als een voorbeeld van Christus gezegd zijnde, in Christus vervuld wordt. |
| Joh. 10:34 Jezus antwoordde hun: Is er niet geschreven in uw Wet: Ik heb gezegd, gij zijt goden? Ps. 35:19 Laat hen zich niet verblijden over mij, die mij om valse oorzaken vijand zijn; noch wenken met de ogen, die mij zonder oorzaak haten. Ps. 69:5 Die mij zonder oorzaak haten, zijn meer dan de haren mijns hoofds; die mij zoeken te vernielen, die mij om valse oorzaken vijand zijn, zijn machtig geworden; wat ik niet geroofd heb, moet ik alsdan wedergeven. |
| v Ps. 35:19; 69:5. |
| Ps. 35:19 Laat hen zich niet verblijden over mij, die mij om valse oorzaken vijand zijn; noch wenken met de ogen, die mij zonder oorzaak haten. Ps. 69:5 Die mij zonder oorzaak haten, zijn meer dan de haren mijns hoofds; die mij zoeken te vernielen, die mij om valse oorzaken vijand zijn, zijn machtig geworden; wat ik niet geroofd heb, moet ik alsdan wedergeven. |
| 61 Gr. om niet. |
|
26 xMaar wanneer de Trooster zal gekomen zijn, yDien 62Ik u zenden zal van den Vader, namelijk de Geest der waarheid, Die van den Vader 63uitgaat, Die zal van Mij 64getuigen. |
| x Joh. 14:26; 16:7. Hand. 5:32. |
| Joh. 14:26 Maar de Trooster, de Heilige Geest, Welken de Vader zenden zal in Mijn Naam, Die zal u alles leren, en zal u indachtig maken alles wat Ik u gezegd heb. Joh. 16:7 Doch Ik zeg u de waarheid: Het is u nut dat Ik wegga; want indien Ik niet wegga, zo zal de Trooster tot u niet komen; maar indien Ik heenga, zo zal Ik Hem tot u zenden. Hand. 5:32 En wij zijn Zijn getuigen van deze woorden, en ook de Heilige Geest, Welken God gegeven heeft dengenen die Hem gehoorzaam zijn. |
| y Luk. 24:49. |
| Luk. 24:49 En zie, Ik zend de belofte Mijns Vaders op u; maar blijft gij in de stad Jeruzalem, totdat gij zult aangedaan zijn met kracht uit de hoogte. |
| 62 Namelijk als de eniggeboren Zone Gods, Wiens Geest Hij ook is en genaamd wordt, Rom. 8:9. Gal. 4:6. |
| Rom. 8:9 Doch gijlieden zijt niet in het vlees, maar in den Geest, zo anders de Geest Gods in u woont. Maar zo iemand den Geest van Christus niet heeft, die komt Hem niet toe. Gal. 4:6 En overmits gij kinderen zijt, zo heeft God den Geest Zijns Zoons uitgezonden in uw harten, Die roept: Abba, Vader. |
| 63 Namelijk zo ten aanzien van Zijn Persoon, Wiens eigenschap is van den Vader en van den Zoon van eeuwigheid uit te gaan, als ten aanzien van Zijn kracht en werking. |
| 64 Namelijk door Zijn wonderbaarlijke gaven en inwendige overtuiging, dat Ik de ware Zaligmaker ben. |
|
27 zEn gij zult ook 65getuigen, want gij zijt van den 66beginne met Mij geweest. |
| z Hand. 1:8, 21; 5:32. |
| Hand. 1:8 Maar gij zult ontvangen de kracht des Heiligen Geestes, Die over u komen zal; en gij zult Mijn getuigen zijn, zo te Jeruzalem, als in geheel Judéa en Samaría, en tot aan het uiterste der aarde. Hand. 1:21 Het is dan nodig, dat van de mannen die met ons omgegaan hebben al den tijd in welken de Heere Jezus onder ons in- en uitgegaan is, Hand. 5:32 En wij zijn Zijn getuigen van deze woorden, en ook de Heilige Geest, Welken God gegeven heeft dengenen die Hem gehoorzaam zijn. |
| 65 Namelijk met uw leer en wonderwerken, die gij in Mijn Naam doen zult. |
| 66 Namelijk van Mijn predikambt, Matth. 4:17, 18, hebt gij Mijn leer gehoord en Mijn wonderwerken gezien. |
| Matth. 4:17 Van toen aan heeft Jezus begonnen te prediken en te zeggen: Bekeert u, want het Koninkrijk der hemelen is nabijgekomen. Matth. 4:18 En Jezus wandelende aan de Zee van Galiléa, zag twee broeders, namelijk Simon, gezegd Petrus, en Andréas, zijn broeder, het net in de zee werpende (want zij waren vissers). |