Statenvertaling.nl

sample header image

Johannes 13 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Johannes 13

Dit hoofdstuk voorgelezen (m):

 

De paasmaaltijd
1 EN vóór ahet feest van het pascha, Jezus wetende dat Zijn ure gekomen was, dat Hij uit deze wereld zou overgaan tot den Vader, alzo Hij de Zijnen, die in de wereld waren, liefgehad had, zo heeft Hij hen liefgehad tot het einde. a Matth. 26:2. Mark. 14:1. Luk. 22:1. verwijsteksten
2 En als het avondmaal gedaan was (btoen nu de duivel in het hart van Judas, Simons zoon, Iskáriot, gegeven had dat hij Hem verraden zou), b vers 27. Luk. 22:3. verwijsteksten
3 Jezus, wetende cdat de Vader Hem alle dingen in de handen gegeven had, den dat Hij van God uitgegaan was en tot God heen ging, c Matth. 11:27. Joh. 3:35. d Joh. 16:28. verwijsteksten
4 Stond op van het avondmaal, en legde Zijn klederen af, en nemende een linnen doek, omgordde Zichzelven.
5 Daarna goot Hij water in het bekken, en begon de voeten der discipelen te wassen, en af te drogen met den linnen doek waarmede Hij omgord was.
6 Hij dan kwam tot Simon Petrus, en die zeide tot Hem: Heere, ezult Gij mij de voeten wassen? e Matth. 3:14. verwijsteksten
7 Jezus antwoordde en zeide tot hem: Wat Ik doe, weet gij nu niet, maar gij zult het na dezen verstaan.
8 Petrus zeide tot Hem: Gij zult mijn voeten niet wassen in der eeuwigheid. Jezus antwoordde hem: Indien Ik u niet was, gij hebt geen deel met Mij.
9 Simon Petrus zeide tot Hem: Heere, niet alleen mijn voeten, maar ook de handen en het hoofd.
10 Jezus zeide tot hem: Die gewassen is, heeft niet van node dan de voeten te wassen, maar is geheel rein. fEn gijlieden zijt rein, doch niet allen. f Joh. 15:3. verwijsteksten
11 gWant Hij wist wie Hem verraden zou; daarom zeide Hij: Gij zijt niet allen rein. g Joh. 6:64. verwijsteksten
12 Als Hij dan hun voeten gewassen en Zijn klederen genomen had, zat Hij wederom aan, en zeide tot hen: Verstaat gij wat Ik ulieden gedaan heb?
13 hGij heet Mij Meester en Heere, en gij zegt wel, want Ik ben het. h Matth. 23:8, 10. 1 Kor. 8:6; 12:3. Filipp. 2:11. verwijsteksten
14 Indien dan Ik, de Heere en de Meester, uw voeten gewassen heb, izo zijt gij ook schuldig elkanders voeten te wassen. i Gal. 6:1, 2. verwijsteksten
15 kWant Ik heb u een voorbeeld gegeven, opdat gelijkerwijs Ik u gedaan heb, gijlieden ook doet. k 1 Petr. 2:21. 1 Joh. 2:6. verwijsteksten
16 Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: lEen dienstknecht is niet meerder dan zijn heer, noch een gezant meerder dan die hem gezonden heeft. l Matth. 10:24. Luk. 6:40. Joh. 15:20. verwijsteksten
17 Indien gij deze dingen weet, zalig zijt gij zo gij dezelve doet.
18 Ik zeg niet van u allen; Ik weet welke Ik uitverkoren heb; maar dit geschiedt opdat de Schrift vervuld worde: mDie met Mij het brood eet, heeft tegen Mij zijn verzene opgeheven. m Ps. 41:10. Matth. 26:23. 1 Joh. 2:19. verwijsteksten
19 nVan nu zeg Ik het ulieden, eer het geschied is, opdat, wanneer het geschied zal zijn, gij geloven moogt dat Ik het ben. n Joh. 14:29; 16:4. verwijsteksten
20 Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: oZo Ik iemand zend, wie dien ontvangt, die ontvangt Mij; en wie Mij ontvangt, die ontvangt Hem Die Mij gezonden heeft. o Matth. 10:40. Luk. 10:16. verwijsteksten
21 pJezus deze dingen gezegd hebbende, werd ontroerd in den geest, en betuigde en zeide: Voorwaar, voorwaar Ik zeg u, dat een van ulieden Mij zal verraden. p Matth. 26:21. Mark. 14:18. Luk. 22:21. Hand. 1:17. 1 Joh. 2:19. verwijsteksten
22 De discipelen dan zagen op elkander, twijfelende van wien Hij dat zeide.
23 qEn een van Zijn discipelen was aanzittende in den schoot van Jezus, welken Jezus liefhad. q Joh. 20:2; 21:7, 20. verwijsteksten
24 Simon Petrus dan wenkte dezen, dat hij vragen zou wie hij toch was van welken Hij dit zeide.
25 En deze vallende op de borst van Jezus, zeide tot Hem: Heere, wie is het?
26 Jezus antwoordde: Deze is het, dien Ik de bete, als Ik ze ingedoopt heb, geven zal. En als Hij de bete ingedoopt had, gaf Hij ze Judas, Simons zoon, Iskáriot.
27 En na de bete, toen voer de satan in hem. Jezus dan zeide tot hem: Wat gij doet, doe het haastelijk.
28 En dit verstond niemand dergenen die aanzaten, waartoe Hij hem dat zeide.
29 Want sommigen meenden, rdewijl Judas de beurs had, dat hem Jezus zeide: Koop hetgeen wij van node hebben tot het feest; of, dat hij den armen wat geven zou. r Joh. 12:6. verwijsteksten
30 Hij dan de bete genomen hebbende, ging terstond uit. En het was nacht.
 
Het nieuwe gebod
31 Als hij dan uitgegaan was, zeide Jezus: Nu is de Zoon des mensen verheerlijkt, en God is in Hem verheerlijkt.
32 Indien God in Hem verheerlijkt is, zo zal ook God Hem verheerlijken in Zichzelven, sen Hij zal Hem terstond verheerlijken. s Joh. 12:23; 17:1. verwijsteksten
33 Kinderkens, nog een kleinen tijd ben Ik bij u. tGij zult Mij zoeken, en gelijk Ik den Joden gezegd heb: Waar Ik heen ga, kunt gij niet komen; alzo zeg Ik ulieden nu ook. t Joh. 7:34; 8:21. verwijsteksten
34 vEen nieuw gebod geef Ik u, dat gij elkander liefhebt; gelijk Ik u liefgehad heb, dat ook gij elkander liefhebt. v Lev. 19:18. Matth. 22:39. Joh. 15:12. Ef. 5:2. 1 Thess. 4:9. 1 Petr. 4:8. 1 Joh. 3:23; 4:21. verwijsteksten
35 xHieraan zullen zij allen bekennen, dat gij Mijn discipelen zijt, zo gij liefde hebt onder elkander. x 1 Joh. 2:5; 4:20. verwijsteksten
 
Petrus’ verloochening voorzegd
36 Simon Petrus zeide tot Hem: Heere, waar gaat Gij heen? Jezus antwoordde hem: Waar Ik heen ga, kunt gij Mij nu niet volgen, ymaar gij zult Mij namaals volgen. y Joh. 21:18. 2 Petr. 1:14. verwijsteksten
37 Petrus zeide tot Hem: Heere, waarom kan ik U nu niet volgen? zIk zal mijn leven voor U zetten. z Matth. 26:33. Mark. 14:29. Luk. 22:33. verwijsteksten
38 Jezus antwoordde hem: Zult gij uw leven voor Mij zetten? aVoorwaar, voorwaar zeg Ik u: De haan zal niet kraaien, totdat gij Mij driemaal verloochend zult hebben. a Matth. 26:34. Mark. 14:30. Luk. 22:34. verwijsteksten

Einde Johannes 13