Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
1 VOORWAAR, voorwaar zeg Ik ulieden: Die niet ingaat door de deur in den stal der schapen, maar van elders inklimt, die is een dief en moordenaar. |
2 Maar die door de deur ingaat, is een herder der schapen. |
3 Dezen doet de deurwachter open, en de schapen horen zijn stem; en hij roept zijn schapen bij name, en leidt ze uit. |
4 En wanneer hij zijn schapen uitgedreven heeft, zo gaat hij voor hen heen; en de schapen volgen hem, overmits zij zijn stem kennen. |
5 Maar een vreemde zullen zij geenszins volgen, maar zullen van hem vlieden, overmits zij de stem der vreemden niet kennen. |
6 Deze gelijkenis zeide Jezus tot hen; maar zij verstonden niet wat het was, dat Hij tot hen sprak. |
7 Jezus dan zeide wederom tot hen: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Ik ben de Deur der schapen. |
8 Allen, zovelen als er vóór Mij zijn gekomen, zijn dieven en moordenaars; maar de schapen hebben hen niet gehoord. |
9 Ik ben de Deur; indien iemand door Mij ingaat, die zal behouden worden; en hij zal ingaan en uitgaan, en weide vinden. |
10 De dief komt niet, dan opdat hij stele en slachte en verderve; Ik ben gekomen opdat zij het leven hebben en overvloed hebben. |
11 Ik ben de goede Herder; de goede herder stelt zijn leven voor de schapen. |
12 Maar de huurling en die geen herder is, wiens de schapen niet eigen zijn, ziet den wolf komen, en verlaat de schapen, en vliedt; en de wolf grijpt ze en verstrooit de schapen. |
13 En de huurling vliedt, overmits hij een huurling is, en heeft geen zorg voor de schapen. |
14 Ik ben de goede Herder; en Ik ken de Mijnen en word van de Mijnen gekend. |
15 Gelijkerwijs de Vader Mij kent, alzo ken Ik ook den Vader; en Ik stel Mijn leven voor de schapen. |
16 Ik heb nog andere schapen, die van dezen stal niet zijn; deze moet Ik ook toebrengen; en zij zullen Mijn stem horen, en het zal worden één kudde en één Herder. |
17 Daarom heeft Mij de Vader lief, overmits Ik Mijn leven afleg, opdat Ik hetzelve wederom neme. |
18 Niemand neemt hetzelve van Mij, maar Ik leg het van Mijzelven af; Ik heb macht hetzelve af te leggen en heb macht hetzelve wederom te nemen. Dit gebod heb Ik van Mijn Vader ontvangen. |
19 Er werd dan wederom tweedracht onder de Joden, om dezer woorden wil. |
20 En velen van hen zeiden: Hij heeft den duivel en is uitzinnig; wat hoort gij Hem? |
21 Anderen zeiden: Dit zijn geen woorden eens bezetenen; kan ook de duivel der blinden ogen openen? |
22 En het was het feest der vernieuwing des tempels te Jeruzalem, en het was winter. |
23 En Jezus wandelde in den tempel, in het voorhof van Sálomo. |
24 De Joden dan omringden Hem, en zeiden tot Hem: Hoelang houdt Gij onze ziel op? Indien Gij de Christus zijt, zeg het ons vrijuit. |
25 Jezus antwoordde hun: Ik heb het u gezegd en gij gelooft het niet. De werken, die Ik doe in den Naam Mijns Vaders, die getuigen van Mij. |
26 Maar gijlieden gelooft niet, want gij zijt niet van Mijn schapen, gelijk Ik u gezegd heb. |
27 Mijn schapen horen Mijn stem, en Ik ken dezelve, en zij volgen Mij; |
28 En Ik geef hun het eeuwige leven; en zij zullen niet verloren gaan in der eeuwigheid, en niemand zal dezelve uit Mijn hand rukken. |
29 Mijn Vader, Die ze Mij gegeven heeft, is meerder dan allen, en niemand kan ze rukken uit de hand Mijns Vaders. |
30 Ik en de Vader zijn één. |
31 De Joden dan namen wederom stenen op om Hem te stenigen. |
32 Jezus antwoordde hun: Ik heb u vele treffelijke werken getoond van Mijn Vader; om welk werk van die stenigt gij Mij? |
33 De Joden antwoordden Hem, zeggende: Wij stenigen U niet over enig goed werk, maar over godslastering, en omdat Gij een Mens zijnde, Uzelven God maakt. |
34 Jezus antwoordde hun: Is er niet geschreven in uw Wet: Ik heb gezegd, gij zijt goden? |
35 Indien de Wet die goden genaamd heeft, tot welke het woord Gods geschied is, en de Schrift niet kan gebroken worden, |
36 Zegt gijlieden tot Mij, Dien de Vader geheiligd en in de wereld gezonden heeft: Gij lastert God; omdat Ik gezegd heb: Ik ben Gods Zoon? |
37 Indien Ik niet doe de werken Mijns Vaders, zo gelooft Mij niet; |
38 Maar indien Ik ze doe, en zo gij Mij niet gelooft, zo gelooft de werken; opdat gij moogt bekennen en geloven, dat de Vader in Mij is, en Ik in Hem. |
39 Zij zochten dan wederom Hem te grijpen, en Hij ontging uit hun hand. |
40 En Hij ging wederom over de Jordaan, tot de plaats waar Johannes eerst doopte, en Hij bleef aldaar. |
41 En velen kwamen tot Hem en zeiden: Johannes deed wel geen teken; maar alles wat Johannes van Dezen zeide, was waar. |
42 En velen geloofden aldaar in Hem. |