Statenvertaling.nl

sample header image

Johannes 10 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Johannes 10

Dit hoofdstuk voorgelezen (m):

 

1 Door de gelijkenis van de eigenschappen van een getrouwen herder bewijst Christus dat Hij de ware Herder is van Zijn schapen. 7 Alsook de ware Deur van den schaapsstal. 12 En geen huurling. 14 Alzo Hij Zijn leven gewilliglijk stelt voor Zijn schapen. 19 Waarover de Joden onder elkander twisten. 22 Christus zijnde te Jeruzalem op het feest van de vernieuwing des tempels, wordt van de Joden omringd en gevraagd of Hij de Christus is. 25 Hetwelk Hij betuigt en bewijst uit Zijn werken. 26 Zegt dat zij in Hem niet geloven, omdat zij van Zijn schapen niet zijn. 27 Maar dat Zijn schapen in Hem geloven; en dat zij van Hem en Zijn Vader ten eeuwigen leven bewaard worden. 31 De Joden willen Hem stenigen als een lasteraar. 34 Maar Hij verantwoordt Zichzelven uit de Schrift en met Zijn werken, dat Hij Zichzelven met recht den Zone Gods genaamd heeft. 39 En komt uit hun handen, wijkende naar de Jordaan.
 
De goede Herder
1 VOORWAAR, voorwaar zeg Ik ulieden: Die niet ingaat door 1de deur in den stal der schapen, maar 2van elders inklimt, 3die is een dief en 4moordenaar.
1 Dat is, door een wettige en Goddelijke beroeping, vergezelschapt met de leer der waarheid, Gal. 1:8, 9. Hebr. 5:4. verwijsteksten
2 Dat is, door onbehoorlijke middelen zich in de gemeente Gods indringt, of valse leer invoert, Jer. 23:21. 2 Joh. vs. 10. verwijsteksten
3 Dat is, die doet gelijk de dieven en moordenaars, die niet komen om de schapen te bewaren, maar om dezelve óf met listigheid, óf met geweld te roven.
4 Gr. rover, of: straatschender.
 
2 Maar die door de deur ingaat, is 5een herder der schapen.
5 Dat is, een rechte of deugdelijke herder.
 
3 6Dezen doet de deurwachter open, en de schapen 7horen zijn stem; en hij roept zijn schapen 8bij name, en 9leidt ze uit.
6 Dat is, dezen stelt God de Heere door Zijn Geest tot een herder Zijner schapen, verzekert hem daarvan, en zegent zijn dienst, Jes. 61:1. Hand. 13:2; 20:28. verwijsteksten
7 Dat is, gehoorzamen en volgen zijn leer.
8 Dat is, elk in het bijzonder, 2 Tim. 2:19. verwijsteksten
9 Namelijk op een goede weide, Ps. 23:1, 2. verwijsteksten
 
4 En wanneer hij zijn schapen uitgedreven heeft, zo gaat hij 10voor hen heen; en de schapen volgen hem, overmits zij zijn stem 11kennen.
10 Namelijk om met een goed voorgaan in leer en leven den rechten weg aan te wijzen en de gevaren van hen af te keren, Hebr. 12:2. verwijsteksten
11 Dat is, onderkennen, namelijk door den geest der onderscheiding, 1 Kor. 2:15. verwijsteksten
 
5 Maar een vreemde zullen zij geenszins volgen, maar zullen van hem vlieden, overmits zij de stem der vreemden niet kennen.
6 Deze 12gelijkenis zeide Jezus tot hen; maar zij verstonden niet 13wat het was, dat Hij tot hen sprak.
12 Gr. paroimia, dat is, parabel, waarvan zie Matth. 13:3. verwijsteksten
13 Dat is, wat Christus met deze gelijkenis wilde zeggen. Daarom verklaart Hij hun dezelve nader in het volgende.
 
7 Jezus dan zeide wederom tot hen: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Ik ben de 14Deur der schapen.
14 Namelijk door welke zowel de herders als de schapen in de gemeente en tot het leven moeten ingaan, Joh. 14:6. verwijsteksten
 
8 Allen, zovelen als er 15vóór Mij zijn gekomen, zijn dieven en moordenaars; maar 16de schapen hebben hen niet gehoord.
15 Namelijk óf zich uitgevende voor deze Deur, óf een anderen ingang tot de zaligheid aanwijzende, Hand. 4:12. verwijsteksten
16 Dat is, de uitverkoren en ware kinderen Gods.
 
9 aIk ben de Deur; indien iemand door Mij ingaat, die zal behouden worden; en hij zal 17ingaan en uitgaan, en 18weide vinden.
a Joh. 14:6. verwijsteksten
17 Dat is, in Mijn gemeenschap met een geruste consciëntie leven, Deut. 28:6. Ps. 121:6, 7, 8. verwijsteksten
18 Dat is, geestelijk voedsel der ziel, Ez. 34:14. verwijsteksten
 
10 De dief 19komt niet, dan opdat hij stele en slachte en verderve; Ik ben gekomen opdat zij het leven hebben en 20overvloed hebben.
19 Namelijk tot de schaapskooi.
20 Namelijk van genade en van heerlijkheid, hier en hiernamaals, Joh. 1:16. 2 Petr. 1:3, 4. verwijsteksten
 
11 bIk ben de goede 21Herder; de goede herder stelt zijn 22leven voor de schapen.
b Jes. 40:11. Ez. 34:23. Hebr. 13:20. 1 Petr. 5:4. verwijsteksten
21 Namelijk van God tevoren beloofd, Ez. 34:23. Zach. 13:7, en elders. Tevoren heeft Hij Zichzelven de Deur genaamd, hier noemt Hij Zich den Herder; beide past zeer wel op Hem in verscheiden opzicht. verwijsteksten
22 Gr. ziel.
 
12 cMaar 23de huurling en die geen herder is, wiens de schapen niet eigen zijn, ziet den wolf komen, en verlaat de schapen, en vliedt; en de wolf grijpt ze en verstrooit de schapen.
c Zach. 11:16. verwijsteksten
23 Dat is, die de schapen hoedt, alleen of voornamelijk ziende op het tijdelijke loon, en niet op de behoudenis en het welvaren der schapen, Ez. 34:2, 3, 8. verwijsteksten
 
13 En de huurling vliedt, overmits hij een huurling is, 24en heeft geen zorg voor de schapen.
24 Dat is, zorgt meer voor zichzelven dan voor de schapen.
 
14 Ik ben de goede Herder; en dIk ken 25de Mijnen en word van de Mijnen gekend.
d 2 Tim. 2:19. verwijsteksten
25 Namelijk schapen, dat is, Mijn uitverkoren gelovigen.
 
15 eGelijkerwijs de Vader Mij kent, 26alzo ken Ik ook den Vader; en Ik 27stel Mijn leven voor de schapen.
e Matth. 11:27. Luk. 10:22. Joh. 6:46; 7:29. verwijsteksten
26 Of: en Ik den Vader ken.
27 Gr. Mijn ziel, dat is, zal haast Mijn leven voor hen in den dood overgeven, Matth. 20:28. verwijsteksten
 
16 Ik heb nog 28andere schapen, die van dezen 29stal niet zijn; deze moet Ik ook toebrengen; en zij zullen Mijn 30stem horen, fen het zal worden één 31kudde en één Herder.
28 Namelijk de uitverkorenen uit de heidenen.
29 Namelijk van de Joodse gemeente, Joh. 11:51, 52. verwijsteksten
30 Dat is, leer, van de apostelen en andere getrouwe dienaars des Woords hun voorgedragen.
f Ez. 37:22. verwijsteksten
31 Dat is, één gemeente, bestaande beide uit Joden en heidenen, Ef. 2:13, 14. verwijsteksten
 
17 Daarom heeft Mij de Vader lief, overmits Ik gMijn leven afleg, opdat Ik hetzelve wederom neme.
g Jes. 53:12. verwijsteksten
 
18 Niemand 32neemt hetzelve van Mij, maar Ik leg het 33van Mijzelven af; hIk heb macht hetzelve af te leggen en heb macht hetzelve 34wederom te nemen. Dit gebod heb Ik van Mijn Vader ontvangen.
32 Namelijk Mijns ondanks.
33 Dat is, gewilliglijk, Ps. 40:9. Hebr. 10:10. verwijsteksten
h Joh. 2:19. verwijsteksten
34 Dat is, Mijzelven wederom uit de doden op te wekken door Mijn Goddelijke kracht, Joh. 2:19. verwijsteksten
 
19 iEr werd dan wederom tweedracht onder de Joden, om dezer woorden wil.
i Joh. 7:12; 9:16. verwijsteksten
 
20 En velen van hen zeiden: kHij heeft 35den duivel en is uitzinnig; wat hoort gij Hem?
k Joh. 7:20; 8:48, 52. verwijsteksten
35 Of: een onreinen geest.
 
21 Anderen zeiden: Dit zijn geen woorden eens bezetenen; lkan ook de duivel der blinden ogen openen?
l Ex. 4:11. Ps. 94:9; 146:8. verwijsteksten
 
Poging tot steniging
22 En het was het 36feest der vernieuwing des tempels te Jeruzalem, en 37het was winter.
36 Gr. egkainia, hetwelk een feest was van Judas, den Makkabeeër, en de Joden, ter gedachtenis van de vernieuwing des altaars en reiniging des tempels ingesteld, ten tijde van den koning Antiochus, die den tempel en godsdienst had ontreinigd, om acht dagen lang jaarlijks gehouden te worden. Zie hiervan 1 Makkabeeën 4:59.
37 Want dit feest begon van den vijf en twintigsten dag der maand chisleu, welke ten meesten dele met onzen december overeenkomt.
 
23 En Jezus wandelde in den tempel, min het 38voorhof 39van Sálomo.
m 1 Kon. 6:3. Hand. 3:11; 5:12. verwijsteksten
38 Gr. galerij, of: pand.
39 Dat is, dat om dezen tweeden tempel gebouwd was, op dezelfde wijze en plaats als en waar Salomo een galerij om den eersten tempel gebouwd had; waarin het volk placht te wandelen. Zie 1 Kon. 6:3. Hand. 3:11, en Josephus, Oudheden, boek 8, hfdst. 2. verwijsteksten
 
24 De Joden dan omringden Hem, en zeiden tot Hem: Hoelang 40houdt Gij onze ziel op? Indien Gij de Christus zijt, zeg het ons vrijuit.
40 Gr. neemt ze weg; dat is, houdt ze in twijfel wie Gij zijt?
 
25 Jezus antwoordde hun: 41Ik heb het u gezegd en gij gelooft het niet. nDe werken, die Ik doe in den Naam Mijns Vaders, die getuigen van Mij.
41 Namelijk wie Ik ben.
n Joh. 5:36. verwijsteksten
 
26 Maar gijlieden gelooft niet, want gij zijt niet 42van Mijn 43schapen, gelijk Ik u gezegd heb.
42 Gr. uit.
43 Dat is, van de uitverkorenen, die Mij de Vader gegeven heeft.
 
27 oMijn schapen horen Mijn stem, en Ik ken dezelve, en zij volgen Mij;
o Joh. 8:47. verwijsteksten
 
28 En Ik geef hun het eeuwige leven; pen zij zullen niet verloren gaan in der eeuwigheid, en niemand zal dezelve uit Mijn 44hand rukken.
p Joh. 6:39; 17:12; 18:9. verwijsteksten
44 Dat is, macht en bewaring, Ps. 31:6. verwijsteksten
 
29 Mijn Vader, Die ze Mij gegeven heeft, is 45meerder dan allen, en niemand kan ze rukken uit de hand Mijns Vaders.
45 Dat is, machtiger.
 
30 qIk en de Vader zijn 46één.
q Jes. 54:5. Joh. 5:19; 14:9; 17:5. verwijsteksten
46 Namelijk in Wezen en macht; gelijk de rede van Christus klaarlijk medebrengt, en de Joden het ook alzo verstonden, vers 33, en Christus Zelf nader verklaart, vers 36. verwijsteksten
 
31 rDe Joden dan 47namen 48wederom stenen op om Hem te stenigen.
r Joh. 8:59; 11:8. verwijsteksten
47 Gr. droegen.
48 Namelijk voor de tweede maal, gelijk tevoren Joh. 8:59. verwijsteksten
 
32 Jezus antwoordde hun: Ik heb 49u vele 50treffelijke werken getoond van Mijn Vader; om welk werk van die stenigt gij Mij?
49 Dat is, voor uw ogen en u ten goede.
50 Gr. schone, goede, heerlijke.
 
33 De Joden antwoordden Hem, zeggende: Wij stenigen U niet over enig goed werk, smaar over 51godslastering, en omdat Gij een Mens zijnde, Uzelven 52God maakt.
s Joh. 5:18. verwijsteksten
51 Namelijk die God bevolen heeft met stenigen gestraft te worden, Lev. 24:16. verwijsteksten
52 Namelijk omdat Gij zegt dat Gij één met den Vader zijt.
 
34 Jezus antwoordde hun: Is er niet geschreven 53in uw Wet: tIk heb gezegd, gij zijt goden?
53 Dat is, in de Heilige Schrift des Ouden Testaments, die gij voor Gods Woord houdt.
t Ps. 82:6. verwijsteksten
 
35 Indien de Wet die goden genaamd heeft, 54tot welke het woord Gods geschied is, en de Schrift niet kan 55gebroken worden,
54 Of: tegen dewelke. Zie Ps. 82:6. verwijsteksten
55 Gr. ontbonden of losgemaakt worden, dat is, haar kracht en waarheid verliezen.
 
36 Zegt gijlieden tot Mij, vDien de Vader 56geheiligd en in 57de wereld gezonden heeft: Gij lastert God; omdat Ik xgezegd heb: Ik ben Gods Zoon?
v Joh. 6:27. verwijsteksten
56 Dat is, Dien de Vader tot een Middelaar en Koning der gemeente afgezonderd en verordineerd heeft, welk ambt van geen bloot creatuur kan aangenomen noch uitgevoerd worden, maar alleen van den eeuwigen Zone Gods, Jes. 9:5, 6. Jer. 23:5, 6. verwijsteksten
57 Namelijk om de menselijke natuur te dien einde aan te nemen, Filipp. 2:6, 7. verwijsteksten
x Joh. 5:17. verwijsteksten
 
37 yIndien Ik niet doe 58de werken Mijns Vaders, zo gelooft Mij niet;
y Joh. 15:24. verwijsteksten
58 Dat is, dezelfde wonderbaarlijke werken die God, Mijn Vader, doet.
 
38 Maar indien Ik ze doe, en zo gij Mij niet gelooft, zo gelooft de werken; opdat gij moogt bekennen en geloven, zdat de Vader 59in Mij is, en Ik in Hem.
z Joh. 14:11; 17:21. verwijsteksten
59 Dat is, dat Ik en de Vader één zijn, gelijk vers 30. verwijsteksten
 
39 aZij zochten dan wederom Hem te grijpen, 60en Hij ontging uit hun hand.
a Luk. 4:29. Joh. 8:59. verwijsteksten
60 Namelijk gelijk Hij tevoren meermaals gedaan had, omdat Zijn ure nog niet gekomen was. Zie Joh. 7:30; 8:59. verwijsteksten
 
Over de Jordaan
40 En Hij ging wederom over de Jordaan, tot de plaats 61bwaar Johannes eerst doopte, en Hij bleef aldaar.
61 Dat is, in Bethabara, waar Christus ook van hem gedoopt was. Zie Joh. 1:28. verwijsteksten
b Joh. 1:28; 3:23. verwijsteksten
 
41 En velen kwamen tot Hem en 62zeiden: Johannes deed wel geen teken; maar alles wat Johannes van Dezen zeide, was waar.
62 Namelijk tegen elkander.
 
42 En velen geloofden aldaar in Hem.

Einde Johannes 10