Statenvertaling.nl

sample header image

Lukas 3 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Lukas 3

Dit hoofdstuk voorgelezen (v):

 

1 De tijd wanneer Johannes de Doper zijn ambt heeft aangevangen. 3 De inhoud van zijn predicatie. 7 Zijn vermaning tot bekering aan degenen die kwamen om van hem gedoopt te worden. 10 Zijn antwoord op de vraag der schare. 12 Der tollenaren. 14 En der krijgslieden, wat een iegelijk moest doen. 15 Zijn getuigenis van Christus en van Zijn doop. 19 Zijn gevangenis. 21 Christus wordt van Johannes gedoopt. 23 En Zijn geslachtsregister wordt verhaald tot Adam toe.
 
Johannes de Doper
1 EN in het vijftiende jaar der regering van den keizer 1Tibérius, als 2Pontius Pilatus stadhouder was over Judéa, en Herodes 3een viervorst over Galiléa, en Filippus, zijn broeder, een viervorst over Ituréa en over het land Trachonítis, en Lysánias een viervorst over Abiléne,
1 Deze was de derde keizer in het Romeinse rijk, die na Augustus in het rijk is gevolgd, onder wiens regering Christus ook gestorven is.
2 Nadat Archelaüs, de oudste zoon van Herodes den Grote, die over Judea regeerde, Matth. 2:22, om zijn kwade regering door de Romeinen gebannen was, hebben de Romeinse keizers hetzelve land voortaan door hun stadhouders laten regeren, onder welke deze Pilatus de vijfde geweest is. Het overige van het land Kanaän werd door de andere zonen van Herodes geregeerd. verwijsteksten
3 Van deze viervorsten zie de aant. op Matth. 14:1, in welker landen, die hier genoemd worden, Christus veel gepredikt heeft, gelijk ook in Abilene, hetwelk in Dekapolis lag, Matth. 4:25. Mark. 5:20. verwijsteksten
 
2 Onder de ahogepriesters 4Annas en Kájafas, geschiedde het woord Gods tot Johannes, den zoon van Zacharías, 5in de woestijn.
a Hand. 4:6. verwijsteksten
4 Annas was de schoonvader van Kajafas, Joh. 18:13, en zij worden hier als twee hogepriesters gesteld, óf omdat de hogepriesters altijd een stadhouder hadden, die als zij onrein of ziek waren, hun plaats bewaarde. Zie Num. 3:32. 1 Kon. 4:4. 2 Kon. 23:4; 25:18. Óf omdat zij toentertijd de ene het ene jaar en de andere het andere jaar het hogepriesterambt bedienden; zie Joh. 11:49, 51. Hand. 4:6; alzo de successie van de rechte hogepriesters van Aäron afkomstig in verval was gekomen, en dat ambt nu een weldaad of gift der Romeinen was geworden. verwijsteksten
5 Van deze woestijn zie Matth. 3:1. verwijsteksten
 
3 bEn hij kwam in al het omliggende land der Jordaan, predikende den doop der bekering tot vergeving der zonden;
b Matth. 3:1. Mark. 1:4. verwijsteksten
 
4 Gelijk geschreven is in het boek der woorden van cJesaja, den profeet, zeggende: 6De stem des roependen in de woestijn: Bereidt den weg des Heeren, maakt Zijn paden recht;
c Jes. 40:3. Matth. 3:3. Mark. 1:3. Joh. 1:23. verwijsteksten
6 Van deze stem en profetie zie de aantt. op Jes. 40:3. Matth. 3:3. verwijsteksten
 
5 Alle dal zal gevuld worden en alle berg en heuvel zal vernederd worden, en de kromme wegen zullen tot een rechten weg worden, en de oneffen tot effen wegen;
6 dEn 7alle vlees zal 8de Zaligheid Gods zien.
d Ps. 98:2. Jes. 52:10. verwijsteksten
7 Dat is, allerlei soorten van mensen. Zie Joël 2:28. Hand. 2:17. verwijsteksten
8 Zie Luk. 2:30. verwijsteksten
 
7 Hij zeide dan tot de scharen die uitkwamen om van hem gedoopt te worden: eGij 9adderengebroedsels, wie heeft u aangewezen te vlieden van den toekomenden toorn?
e Matth. 3:7; 23:33. verwijsteksten
9 Deze zijn een soort van slangen die zeer venijnig zijn. Zie Hand. 28:3, 6. verwijsteksten
 
8 Brengt dan vruchten voort der bekering 10waardig; en begint niet te zeggen 11bij uzelven: fWij hebben Abraham tot een vader. Want ik zeg u, dat God zelfs uit deze stenen Abraham kinderen kan verwekken.
10 Of: betamelijk, en met de ware bekering overeenkomende.
11 Gr. in uzelven.
f Matth. 3:9. Joh. 8:39. Hand. 13:26. verwijsteksten
 
9 gEn 12de bijl ligt ook alrede aan den wortel der bomen; alle boom dan die geen goede vrucht voortbrengt, wordt uitgehouwen en in het vuur geworpen.
g Matth. 3:10; 7:19. verwijsteksten
12 Dat is, de straf Gods is bereid en nakende, voor degenen die de predicatie des Evangelies horende, geen vruchten voortbrengen.
 
10 En de scharen vraagden hem, hzeggende: 13Wat zullen wij dan doen?
h Hand. 2:37. verwijsteksten
13 Namelijk om deze straf te ontgaan en zalig te worden.
 
11 En hij antwoordende zeide tot hen: iDie twee rokken heeft, 14dele hem mede die geen heeft; en die spijze heeft, doe desgelijks.
i Jak. 2:13, 15. 1 Joh. 3:17. verwijsteksten
14 Dat is, betone alzo de liefde tot zijn armen evennaaste, dat eer hij hem gebrek zou laten lijden, hij liever hem een van zijn rokken en een deel van zijn nodige spijze geve.
 
12 En er kwamen ook tollenaars om gedoopt te worden, en zeiden tot hem: Meester, wat zullen wij doen?
13 En hij zeide tot hen: Eist niet meer dan hetgeen u 15gezet is.
15 Namelijk van de hoge overheid.
 
14 En hem vraagden ook de krijgslieden, zeggende: En wij, wat zullen wij doen? En hij zeide tot hen: 16Doet niemand overlast en 17ontvreemdt niemand het zijne met bedrog, en laat u vergenoegen met uw bezoldigingen.
16 Het Griekse woord betekent iemand herwaarts en derwaarts slingeren of schudden; zodat hier allerlei stroperij, moedwil en onbillijk geweld den krijgslieden verboden wordt.
17 Het Griekse woord betekent wel iemand valselijk beschuldigen, maar Lukas gebruikt dit woord in zulken zin als het hier overgezet is, gelijk blijkt Luk. 19:8. verwijsteksten
 
15 En als het volk 18verwachtte, en allen in hun harten overlegden van Johannes, of hij niet mogelijk de Christus ware,
18 Of: in verwachting stond, namelijk van de komst van den Messias.
 
16 Zo antwoordde Johannes aan allen, zeggende: kIk doop u wel met water; maar Hij komt Die sterker is dan ik, Wien ik niet waardig ben den riem van Zijn schoenen te ontbinden: lDeze zal u dopen 19met den Heiligen Geest en met 20vuur;
k Matth. 3:11. Mark. 1:8. Joh. 1:26. Hand. 1:5; 11:16; 19:4. verwijsteksten
l Jes. 44:3. Joël 2:28. Hand. 2:4; 11:15. verwijsteksten
19 Gr. in.
20 Zie Matth. 3:11. verwijsteksten
 
17 mWiens 21wan in Zijn hand is, en Hij zal Zijn dorsvloer doorzuiveren, en de tarwe zal Hij in Zijn 22schuur samenbrengen, maar het kaf zal Hij met onuitblusselijk vuur verbranden.
m Matth. 3:12. verwijsteksten
21 Of: werpschop. Zie Matth. 3:12. verwijsteksten
22 Of: korenzolder.
 
18 Hij dan ook nog vele andere dingen vermanende, verkondigde het volk het Evangelie.
19 nMaar als 23Herodes, de viervorst, van hem bestraft werd omwille van Heródias, de vrouw van Filippus, zijn broeder, en over alle boze stukken die Herodes deed,
n Matth. 14:3. Mark. 6:18. verwijsteksten
23 Zie van deze historie breder Matth. 14:3. verwijsteksten
 
20 Zo heeft hij ook dit nog boven alles daartoe gedaan, dat hij Johannes in de gevangenis gesloten heeft.
 
Johannes doopt Jezus
21 oEn het geschiedde, toen al het volk gedoopt werd, en Jezus ook gedoopt was en bad, dat de hemel geopend werd,
o Matth. 3:13. Mark. 1:9. Joh. 1:32. verwijsteksten
 
22 En dat 24de Heilige Geest op Hem nederdaalde in lichamelijke gedaante gelijk een duif, en dat er een stem geschiedde uit den hemel, zeggende: pGij zijt Mijn geliefde Zoon, in U heb Ik Mijn welbehagen.
24 Zie hiervan Matth. 3:16. verwijsteksten
p Jes. 42:1. Matth. 17:5. Mark. 9:7. Luk. 9:35. Kol. 1:13. 2 Petr. 1:17. verwijsteksten
 
Jezus’ geslachtsregister
23 En Hij, Jezus, begon omtrent 25dertig jaren oud te wezen, zijnde (alzo men meende) qde Zoon van Jozef, 26den zoon van Heli,
25 Dezen ouderdom moesten de priesters hebben eer zij hun ambt ten volle mochten bedienen, Num. 4:3. 1 Kron. 23:3. verwijsteksten
q Matth. 13:55. Joh. 6:42. verwijsteksten
26 Jozef wordt Matth. 1:16 gezegd van Jakob gewonnen of geboren te zijn, maar wordt hier genaamd een zoon van Heli, omdat, gelijk velen menen, hij Maria, die een dochter van Heli was, getrouwd had; gelijk Ruth een dochter van Naomi genaamd wordt, omdat zij den zoon van Naomi gehad had, Ruth 1:11. verwijsteksten
 
24 Den zoon van Matthat, den zoon van Levi, den zoon van Melchi, den zoon van Jannai, den zoon van Jozef,
25 Den zoon van Mattathías, den zoon van Amos, den zoon van Naüm, den zoon van Esli, den zoon van Naggai,
26 Den zoon van Maäth, den zoon van Mattathías, den zoon van Semeï, den zoon van Jozef, den zoon van Juda,
27 Den zoon van Joannas, den zoon van Rhesa, den zoon van 27Zorobábel, den zoon van Saláthiël, den zoon van Neri,
27 Sommigen menen dat deze Zorobabel en Salathiël dezelfden zijn die Matth. 1:12 verhaalt, houdende dat het geslacht van Salomo in Jechonia zou uitgestorven zijn, uit Jer. 22:30. Doch anderen menen dat deze plaats uit Jeremia alzo kan verstaan worden, dat hij gezegd wordt zonder kinderen te zijn die als koningen op zijn troon zouden zitten, overmits de koninklijke waardigheid in Jechonia is geëindigd; en menen dat uit 1 Kron. 3:17 blijkt dat Jechonia eigen kinderen gehad heeft; en dat derhalve waarschijnlijk is, dat deze Zorobabel en Salathiël uit de linie van Nathan andere personen zijn geweest dan die van welke Mattheüs spreekt; gelijk in verscheidene geslachten die van één stam afkomstig zijn, dikmaals gebeurt dat enerlei namen den nakomelingen gegeven worden, waarvan hier in ditzelfde hoofdstuk, vss. 24, 29, een voorbeeld is, alwaar de namen van Matthat en Levi tweemaal aan elkander in verscheidene personen gevonden worden. verwijsteksten
 
28 Den zoon van Melchi, den zoon van Addi, den zoon van Kosam, den zoon van Elmódam, den zoon van Er,
29 Den zoon van Joses, den zoon van Eliëzer, den zoon van Jorim, den zoon van Matthat, den zoon van Levi,
30 Den zoon van Simeon, den zoon van Juda, den zoon van Jozef, den zoon van Jonan, den zoon van Eljakim,
31 Den zoon van Melea, den zoon van Maïnan, den zoon van Mattatha, den zoon van 28Nathan, den zoon van David,
28 Mattheüs verhaalt het geslachtsregister van David door Salomo op Jozef, den man van Maria, maar Lukas verhaalt hier het geslachtsregister van David door Nathan, die een broeder van Salomo en een andere zoon van David was, mede uit Bathseba, 2 Sam. 5:14. 1 Kron. 3:5; 14:4, tot op Heli, den vader van Maria, wiens zoon Jozef genaamd wordt, vers 23, omdat hij zijn dochter getrouwd had. Zo is het dan niet vreemd dat alhier andere namen van David tot op Jozef worden gevonden dan bij Mattheüs, omdat zij verscheidene linies beschrijven; alsook dat Mattheüs minder personen verhaalt dan Lukas, overmits hij verscheidenen uitlaat, om zichzelven binnen het getal van veertien te besluiten. Zie de aant. op Matth. 1:17. verwijsteksten
 
32 Den zoon van Jesse, den zoon van Obed, den zoon van Boöz, den zoon van Salmon, den zoon van Naässon,
33 Den zoon van Aminádab, den zoon van Aram, den zoon van Esrom, den zoon van Fares, den zoon van Juda,
34 Den zoon van Jakob, den zoon van Izak, den zoon van Abraham, den zoon van rThara, den zoon van Nachor,
r Gen. 11:10, enz. verwijsteksten
 
35 Den zoon van Saruch, den zoon van Ragau, den zoon van Falek, den zoon van Heber, den zoon van Sala,
36 Den zoon van 29Kaïnan, den zoon van Arfaxad, den zoon van Sem, den zoon van Noë, den zoon van Lamech,
29 Deze naam wordt niet gevonden in het geslachtsregister bij Mozes verhaald, Gen. 10:24; 11:12, noch ook 1 Kron. 1:24, maar wordt gevonden in de Griekse overzetting, die onder de Joden toentertijd gebruikelijk was; waarom sommigen menen dat dit ook wel overeenkomt met hetgeen Mozes verhaalt, omdat Arfaxad Sala zou hebben gegenereerd door zijn zoon Kaïnan; gelijk men dergelijke ook kan zien 1 Kron. 2:50; 4:1. verwijsteksten
 
37 Den zoon van Mathúsala, den zoon van Enoch, den zoon van Jared, den zoon van Maláleël, den zoon van Kaïnan,
38 Den zoon van Enos, den zoon van Seth, den zoon van sAdam, 30den zoon van God.
s Gen. 5:3. verwijsteksten
30 Adam wordt hier een zoon Gods genaamd, omdat hij niet is voortgekomen van andere mensen, maar van God Zelven naar Zijn evenbeeld geschapen, gelijk ook de engelen daarom zonen Gods genaamd worden, Job 1:6; 38:7. verwijsteksten

Einde Lukas 3