Statenvertaling.nl

sample header image

Lukas 24 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Lukas 24

Dit hoofdstuk voorgelezen (v):

 

De opstanding
1 ENa op den eersten dag der week, zeer vroeg in den morgenstond, gingen zij naar het graf, dragende de specerijen die zij bereid hadden, en sommigen met haar. a Matth. 28:1. Mark. 16:1. Joh. 20:1. verwijsteksten
2 En zij vonden den steen afgewenteld van het graf.
3 En ingegaan zijnde, vonden zij het lichaam van den Heere Jezus niet.
4 En het geschiedde als zij daarover twijfelmoedig waren, zie, twee mannen stonden bij haar in blinkende klederen.
5 En als zij zeer bevreesd werden en het aangezicht naar de aarde neigden, zeiden zij tot haar: Wat zoekt gij den Levende bij de doden?
6 Hij is hier niet, maar Hij is opgestaan. bGedenkt hoe Hij tot u gesproken heeft, als Hij nog in Galiléa was, b Matth. 16:21; 17:22; 20:18. Mark. 8:31; 9:31; 10:33. Luk. 9:22; 18:31. verwijsteksten
7 Zeggende: De Zoon des mensen moet overgeleverd worden in de handen der zondige mensen, en gekruisigd worden, en ten derden dage weder opstaan.
8 En zij werden cindachtig Zijn woorden. c Joh. 2:22. verwijsteksten
9 dEn wedergekeerd zijnde van het graf, boodschapten zij al deze dingen aan de elve en aan al de anderen. d Matth. 28:8. Mark. 16:10. verwijsteksten
10 En dezen waren Maria Magdaléna, en Johanna, en Maria, de moeder van Jakobus, en de anderen met haar, die dit tot de apostelen zeiden.
11 En haar woorden schenen voor hen als ijdel geklap, en zij geloofden haar niet.
12 eDoch Petrus opstaande, liep tot het graf, en nederbukkende, zag hij de linnen doeken liggende alleen, en ging weg, zich verwonderende bij zichzelven over hetgeen geschied was. e Joh. 20:3, 6. verwijsteksten
 
De Emmaüsgangers
13 fEn zie, twee van hen gingen op denzelven dag naar een vlek dat zestig stadiën van Jeruzalem was, welks naam was Emmaüs; f Mark. 16:12. verwijsteksten
14 En zij spraken tezamen onder elkander van al deze dingen die er gebeurd waren.
15 En het geschiedde terwijl zij samenspraken en elkander ondervraagden, gdat Jezus Zelf bij hen kwam en met hen ging. g vers 36. Matth. 18:20. verwijsteksten
16 En hun ogen werden gehouden, dat zij Hem niet kenden.
17 En Hij zeide tot hen: Wat redenen zijn dit, die gij wandelende onder elkander verhandelt, en waarom ziet gij droevig?
18 En de een, wiens naam was Kléopas, antwoordende zeide tot Hem: Zijt Gij alleen een vreemdeling te Jeruzalem, en weet niet de dingen die deze dagen daarin geschied zijn?
19 En Hij zeide tot hen: Welke? En zij zeiden tot Hem: De dingen aangaande Jezus den Nazaréner, hWelke een Profeet was, krachtig in werken en woorden, voor God en al het volk; h Luk. 7:16. Joh. 4:19; 6:14. verwijsteksten
20 En hoe onze overpriesters en oversten Denzelven overgeleverd hebben tot het oordeel des doods, en Hem gekruisigd hebben.
21 En wij hoopten dat Hij was Degene iDie Israël verlossen zou. Doch ook benevens dit alles is het heden de derde dag, van dat deze dingen geschied zijn. i Hand. 1:6. verwijsteksten
22 kMaar ook sommige vrouwen uit ons hebben ons ontsteld, die vroeg in den morgenstond aan het graf geweest zijn; k Matth. 28:8. Mark. 16:10. Joh. 20:18. verwijsteksten
23 En Zijn lichaam niet vindende, kwamen zij en zeiden dat zij ook een gezicht van engelen gezien hadden, die zeggen dat Hij leeft.
24 En sommigen dergenen die met ons zijn, gingen heen tot het graf, en bevonden het alzo, gelijk ook de vrouwen gezegd hadden; maar Hem zagen zij niet.
25 En Hij zeide tot hen: O onverstandigen en tragen van hart om te geloven al hetgeen dat de profeten gesproken hebben;
26 lMoest de Christus niet deze dingen lijden, en alzo in Zijn heerlijkheid ingaan? l Jes. 50:6; 53:5. Filipp. 2:7. Hebr. 12:2. 1 Petr. 1:11. verwijsteksten
27 mEn begonnen hebbende van Mozes en nvan al de Profeten, legde Hij hun uit, in al de Schriften, hetgeen van Hem geschreven was. m Gen. 3:15; 22:18; 26:4; 49:10. Deut. 18:15. n Ps. 132:11. Jes. 7:14; 9:5; 40:10. Jer. 23:5; 33:14. Ez. 34:23; 37:25. Dan. 9:24. Micha 7:20. verwijsteksten
28 En zij kwamen nabij het vlek waar zij naartoe gingen; en Hij hield Zich alsof Hij verder gaan zou.
29 oEn zij dwongen Hem, zeggende: pBlijf met ons; want het is bij den avond en de dag is gedaald. En Hij ging in, om met hen te blijven. o Gen. 19:3. p Hand. 16:15. Hebr. 13:2. verwijsteksten
30 En het geschiedde, als Hij met hen aanzat, nam Hij het brood en zegende het, en als Hij het gebroken had, gaf Hij het hun.
31 En hun ogen werden geopend, en zij kenden Hem; en Hij kwam weg uit hun gezicht.
32 En zij zeiden tot elkander: Was ons hart niet brandende in ons, als Hij tot ons sprak op den weg en als Hij ons de Schriften opende?
33 En zij opstaande te zelver ure, keerden weder naar Jeruzalem, en vonden de elve tezamen vergaderd, en die met hen waren,
34 Welke zeiden: De Heere is waarlijk opgestaan qen is van Simon gezien. q 1 Kor. 15:5. verwijsteksten
35 En zij vertelden hetgeen op den weg geschied was, en hoe Hij hun bekend was geworden in het breken des broods.
 
De verschijning aan de discipelen
36 rEn als zij van deze dingen spraken, stond Jezus Zelf in het midden van hen, en zeide tot hen: Vrede zij ulieden. r Mark. 16:14. Joh. 20:19. 1 Kor. 15:5. verwijsteksten
37 En zij verschrikt en zeer bevreesd geworden zijnde, meenden dat zij een geest zagen.
38 En Hij zeide tot hen: Wat zijt gij ontroerd, en waarom klimmen zulke overleggingen in uw harten?
39 Ziet Mijn handen en Mijn voeten; want Ik ben het Zelf. Tast Mij aan en ziet, want een geest heeft geen vlees en benen, gelijk gij ziet dat Ik heb.
40 En als Hij dit zeide, toonde Hij hun de handen en de voeten.
41 En toen zij het van blijdschap nog niet geloofden en zich verwonderden, zeide Hij tot hen: sHebt gij hier iets om te eten? s Joh. 21:10. verwijsteksten
42 En zij gaven Hem een stuk van een gebraden vis, en van honingraten.
43 En Hij nam het en at het voor hun ogen.
44 En Hij zeide tot hen: tDit zijn de woorden die Ik tot u sprak als Ik nog met u was, namelijk dat het alles moest vervuld worden wat van Mij geschreven is in de Wet van Mozes en de Profeten en Psalmen. t vers 6. Matth. 16:21; 17:22; 20:18. Mark. 8:31; 9:31; 10:33. Luk. 9:22; 18:31. verwijsteksten
45 Toen opende Hij hun verstand, opdat zij de Schriften verstonden;
46 En zeide tot hen: vAlzo is er geschreven, en alzo moest de Christus lijden, en van de doden opstaan ten derden dage; v Ps. 22:7. Hand. 17:3. verwijsteksten
47 En in Zijn Naam gepredikt worden bekering en xvergeving der zonden onder alle volken, ybeginnende van Jeruzalem. x Hand. 13:38. 1 Joh. 2:12. y Hand. 2:4. verwijsteksten
48 En gij zijt getuigen van deze dingen.
49 zEn zie, Ik zend de belofte Mijns Vaders op u; amaar blijft gij in de stad Jeruzalem, totdat gij zult aangedaan zijn met kracht uit de hoogte. z Joh. 14:26; 15:26; 16:7. Hand. 1:4. a Hand. 1:4. verwijsteksten
 
De hemelvaart
50 bEn Hij leidde hen buiten tot aan Bethanië, en Zijn handen opheffende, zegende Hij hen. b Hand. 1:12. verwijsteksten
51 cEn het geschiedde als Hij hen zegende, dat Hij van hen scheidde, en werd opgenomen in den hemel. c Mark. 16:19. Hand. 1:9. verwijsteksten
52 En zij aanbaden Hem, en keerden weder naar Jeruzalem met grote blijdschap.
53 En zij waren allen tijd in den tempel, lovende en dankende God. Amen.

Einde Lukas 24