Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Waarschuwing tegen ergernissen |
1 ENa Hij zeide tot de discipelen: Het kan niet wezen dat er geen ergernissen komen; doch wee hem door welken zij komen. a Matth. 18:7. Mark. 9:42. |
a Matth. 18:7 Wee der wereld vanwege de ergernissen; want het is noodzakelijk dat de ergernissen komen; doch wee dien mens door welken de ergernis komt. Mark. 9:42 En zo wie een van deze kleinen, die in Mij geloven, ergert, het ware hem beter dat een molensteen om zijn hals gedaan ware, en dat hij in de zee geworpen ware. |
2 Het zou hem nutter zijn dat een molensteen om zijn hals gedaan ware en hij in de zee geworpen, dan dat hij een van deze kleinen zou ergeren. |
3 Wacht uzelven. bEn indien uw broeder tegen u zondigt, zo bestraf hem; en indien het hem leed is, zo vergeef het hem. b Lev. 19:17. Spr. 17:10. Matth. 18:15. Jak. 5:19. |
b Lev. 19:17 Gij zult uw broeder in uw hart niet haten; gij zult uw naaste naarstiglijk berispen en zult de zonde in hem niet verdragen. Spr. 17:10 De bestraffing gaat dieper in den verstandige, dan den zot honderdmaal te slaan. Matth. 18:15 Maar indien uw broeder tegen u gezondigd heeft, ga heen en bestraf hem tussen u en hem alleen; indien hij u hoort, zo hebt gij uw broeder gewonnen. Jak. 5:19 Broeders, indien iemand onder u van de waarheid is afgedwaald, en hem iemand bekeert, |
4 cEn indien hij zevenmaal des daags tegen u zondigt, en zevenmaal des daags tot u wederkeert, zeggende: Het is mij leed, zo zult gij het hem vergeven. c Matth. 18:21. |
c Matth. 18:21 Toen kwam Petrus tot Hem en zeide: Heere, hoe menigmaal zal mijn broeder tegen mij zondigen en ik hem vergeven? Tot zevenmaal? |
Geloof als een mosterdzaad |
5 En de apostelen zeiden tot den Heere: Vermeerder ons het geloof. |
6 En de Heere zeide: dZo gij een geloof hadt als een mosterdzaad, gij zoudt tegen dezen moerbezieboom zeggen: Word ontworteld en in de zee geplant; en hij zou u gehoorzaam zijn. d Matth. 17:20; 21:21. Mark. 11:23. |
d Matth. 17:20 En Jezus zeide tot hen: Om uws ongeloofs wil; want voorwaar zeg Ik u, zo gij een geloof hadt als een mosterdzaad, gij zoudt tot dezen berg zeggen: Ga heen vanhier derwaarts, en hij zal heengaan; en niets zal u onmogelijk zijn. Matth. 21:21 Doch Jezus antwoordende zeide tot hen: Voorwaar zeg Ik u: Indien gij geloof hadt en niet twijfeldet, gij zoudt niet alleenlijk doen hetgeen den vijgenboom is geschied, maar indien gij ook tot dezen berg zeidet: Word opgeheven en in de zee geworpen, het zou geschieden. Mark. 11:23 Want voorwaar zeg Ik u, dat zo wie tot dezen berg zal zeggen: Word opgeheven en in de zee geworpen; en niet zal twijfelen in zijn hart, maar zal geloven dat hetgeen hij zegt geschieden zal, het zal hem geworden zo wat hij zegt. |
Onnutte dienstknechten |
7 En wie van u heeft een dienstknecht ploegende of de beesten hoedende, die tot hem, als hij van den akker inkomt, terstond zal zeggen: Kom bij en zit aan? |
8 Maar zal hij niet tot hem zeggen: Bereid wat ik aan den avond zal eten, en omgord u en dien mij, totdat ik zal gegeten en gedronken hebben, en eet en drink gij daarna? |
9 Dankt hij ook denzelven dienstknecht, omdat hij gedaan heeft hetgeen hem bevolen was? Ik meen, neen. |
10 Alzo ook gij, wanneer gij zult gedaan hebben al hetgeen u bevolen is, zo zegt: Wij zijn onnutte dienstknechten, want wij hebben maar gedaan hetgeen wij schuldig waren te doen. |
De tien melaatsen |
11 En het geschiedde als Hij naar Jeruzalem reisde, dat Hij door het midden van Samaría en Galiléa ging. |
12 En als Hij in een zeker vlek kwam, ontmoetten Hem tien melaatse mannen, welke stonden van verre; |
13 En zij verhieven hun stem, zeggende: Jezus, Meester, ontferm U onzer. |
14 En als Hij hen zag, zeide Hij tot hen: Gaat heen en vertoont uzelven eden priesters. En het geschiedde terwijl zij heengingen, dat zij gereinigd werden. e Lev. 13:2; 14:2. Matth. 8:4. Luk. 5:14. |
e Lev. 13:2 Een mens, als in het vel zijns vleses een gezwel of gezweer of witte blaar zal zijn, dewelke in het vel zijns vleses tot een plaag der melaatsheid zou worden, hij zal dan tot den priester Aäron of tot een uit zijn zonen, de priesters, gebracht worden. Lev. 14:2 Dit zal de wet des melaatsen zijn ten dage zijner reiniging: dat hij tot den priester zal gebracht worden, Matth. 8:4 En Jezus zeide tot hem: Zie dat gij dit niemand zegt; maar ga heen, toon uzelven den priester, en offer de gave die Mozes geboden heeft, hun tot een getuigenis. Luk. 5:14 En Hij gebood hem dat hij het niemand zeggen zou; maar ga heen, zeide Hij, vertoon uzelven den priester, en offer voor uw reiniging, gelijk Mozes geboden heeft, hun tot een getuigenis. |
15 En één van hen, ziende dat hij genezen was, keerde weder, met grote stem God verheerlijkende. |
16 En hij viel op het aangezicht voor Zijn voeten, Hem dankende; en dezelve was een Samaritaan. |
17 En Jezus antwoordende zeide: Zijn niet de tien gereinigd geworden? En waar zijn de negen? |
18 Zijn er geen gevonden die wederkeren om God eer te geven, dan deze vreemdeling? |
19 En Hij zeide tot hem: Sta op en ga heen; uw geloof heeft u behouden. |
De dag van den Zoon des mensen |
20 En gevraagd zijnde van de farizeeën, wanneer het Koninkrijk Gods komen zou, heeft Hij hun geantwoord en gezegd: Het Koninkrijk Gods komt niet met uiterlijk gelaat; |
21 En men zal niet zeggen: fZiehier of ziedaar. Want zie, het Koninkrijk Gods is binnen ulieden. f Matth. 24:23. Mark. 13:21. Luk. 21:7, 8. |
f Matth. 24:23 Alsdan, zo iemand tot ulieden zal zeggen: Zie, hier is de Christus, of daar, gelooft het niet. Mark. 13:21 En alsdan zo iemand tot ulieden zal zeggen: Zie, hier is de Christus; of: Zie, Hij is daar; gelooft het niet. Luk. 21:7 En zij vraagden Hem, zeggende: Meester, wanneer zullen dan deze dingen zijn? En welk is het teken wanneer deze dingen zullen geschieden? Luk. 21:8 En Hij zeide: Ziet dat gij niet verleid wordt; want velen zullen er komen onder Mijn Naam, zeggende: Ik ben de Christus, en de tijd is nabijgekomen. Gaat dan hen niet na. |
22 En Hij zeide tot de discipelen: Er zullen dagen komen, wanneer gij zult begeren een der dagen van den Zoon des mensen te zien, en gij zult dien niet zien. |
23 gEn zij zullen tot u zeggen: Ziehier of ziedaar is Hij. Gaat niet heen, en volgt niet. g Matth. 24:23. Mark. 13:21. |
g Matth. 24:23 Alsdan, zo iemand tot ulieden zal zeggen: Zie, hier is de Christus, of daar, gelooft het niet. Mark. 13:21 En alsdan zo iemand tot ulieden zal zeggen: Zie, hier is de Christus; of: Zie, Hij is daar; gelooft het niet. |
24 Want gelijk de bliksem, die van het ene einde onder den hemel bliksemt, tot het andere onder den hemel schijnt, alzo zal ook de Zoon des mensen wezen in Zijn dag. |
25 hMaar eerst moet Hij veel lijden en verworpen worden van dit geslacht. h Matth. 16:21; 17:22; 20:18. Mark. 8:31; 9:31; 10:33. Luk. 9:22; 18:31; 24:6, 7. |
h Matth. 16:21 Van toen aan begon Jezus Zijn discipelen te vertonen dat Hij moest heengaan naar Jeruzalem, en veel lijden van de ouderlingen en overpriesters en schriftgeleerden, en gedood worden, en ten derden dage opgewekt worden. Matth. 17:22 En als zij in Galiléa verkeerden, zeide Jezus tot hen: De Zoon des mensen zal overgeleverd worden in de handen der mensen; Matth. 20:18 Zie, wij gaan op naar Jeruzalem, en de Zoon des mensen zal den overpriesters en schriftgeleerden overgeleverd worden, en zij zullen Hem ter dood veroordelen; Mark. 8:31 En Hij begon hun te leren dat de Zoon des mensen veel moest lijden, en verworpen worden van de ouderlingen en overpriesters en schriftgeleerden, en gedood worden, en na drie dagen weder opstaan. Mark. 9:31 Want Hij leerde Zijn discipelen en zeide tot hen: De Zoon des mensen zal overgeleverd worden in de handen der mensen, en zij zullen Hem doden; en gedood zijnde, zal Hij ten derden dage weder opstaan. Mark. 10:33 Zeggende: Zie, wij gaan op naar Jeruzalem, en de Zoon des mensen zal den overpriesters en den schriftgeleerden overgeleverd worden, en zij zullen Hem ter dood veroordelen en Hem den heidenen overleveren; Luk. 9:22 Zeggende: De Zoon des mensen moet veel lijden, en verworpen worden van de ouderlingen en overpriesters en schriftgeleerden, en gedood, en ten derden dage opgewekt worden. Luk. 18:31 En Hij nam de twaalve bij Zich en zeide tot hen: Zie, wij gaan op naar Jeruzalem, en het zal alles volbracht worden aan den Zoon des mensen, wat geschreven is door de profeten. Luk. 24:6 Hij is hier niet, maar Hij is opgestaan. Gedenkt hoe Hij tot u gesproken heeft, als Hij nog in Galiléa was, Luk. 24:7 Zeggende: De Zoon des mensen moet overgeleverd worden in de handen der zondige mensen, en gekruisigd worden, en ten derden dage weder opstaan. |
26 iEn gelijk het geschied is in de dagen van Noach, alzo zal het ook zijn in de dagen van den Zoon des mensen: i Gen. 6:2; 7:7. Matth. 24:37, 38. 1 Petr. 3:20. |
i Gen. 6:2 Dat Gods zonen de dochteren der mensen aanzagen, dat zij schoon waren, en zij namen zich vrouwen uit allen die zij verkoren hadden. Gen. 7:7 Zo ging Noach en zijn zonen en zijn huisvrouw en de vrouwen zijner zonen met hem in de ark, vanwege de wateren des vloeds. Matth. 24:37 En gelijk de dagen van Noach waren, alzo zal ook zijn de toekomst van den Zoon des mensen. Matth. 24:38 Want gelijk zij waren in de dagen voor den zondvloed, etende en drinkende, trouwende en ten huwelijk uitgevende, tot den dag toe in welken Noach in de ark ging; 1 Petr. 3:20 Die eertijds ongehoorzaam waren, wanneer de lankmoedigheid Gods eenmaal verwachtte in de dagen van Noach, als de ark toebereid werd; waarin weinige (dat is acht) zielen behouden werden door het water; |
27 Zij aten, zij dronken, zij namen ten huwelijk, zij werden ten huwelijk gegeven, tot den dag op welken Noach in de ark ging, en de zondvloed kwam en verdierf hen allen. |
28 Desgelijks ook gelijk het geschiedde in de dagen van Lot: zij aten, zij dronken, zij kochten, zij verkochten, zij plantten, zij bouwden; |
29 kMaar op welken dag Lot van Sódom uitging, regende het vuur en sulfer van den hemel, en verdierf hen allen. k Gen. 19:24. Deut. 29:23. Jes. 13:19. Jer. 50:40. Hos. 11:8. Amos 4:11. Jud. vs. 7. |
k Gen. 19:24 Toen deed de HEERE zwavel en vuur over Sódom en over Gomórra regenen, van den HEERE, uit den hemel. Deut. 29:23 Dat zijn ganse aarde zij zwavel en zout der verbranding; die niet bezaaid zal zijn en geen spruit zal voortgebracht hebben, noch enig kruid daarin zal opgekomen zijn; gelijk de omkering van Sódom en Gomórra, Adama en Zebóïm, die de HEERE heeft omgekeerd in Zijn toorn en in Zijn grimmigheid; Jes. 13:19 Alzo zal Babel, het sieraad der koninkrijken, de heerlijkheid, de hovaardigheid der Chaldeeën, zijn gelijk als God Sódom en Gomórra omgekeerd heeft. Jer. 50:40 Gelijk God Sódom en Gomórra en haar naburen heeft omgekeerd, spreekt de HEERE, alzo zal niemand aldaar wonen en geen mensenkind in haar verkeren. Hos. 11:8 Hoe zou Ik u overgeven, o Efraïm, u overleveren, o Israël? Hoe zou Ik u maken als Adama, u stellen als Zebóïm? Mijn hart is in Mij omgekeerd, al Mijn berouw is tezamen ontstoken. Amos 4:11 Ik heb sommigen onder ulieden omgekeerd, gelijk God Sódom en Gomórra omkeerde, gij die waart als een vuurbrand dat uit den brand gered is; nochtans hebt gij u niet bekeerd tot Mij, spreekt de HEERE. Jud. vs. 7 Gelijk Sódom en Gomórra, en de steden rondom dezelve, die op gelijke wijze als deze gehoereerd hebben, en ander vlees zijn nagegaan, tot een voorbeeld voorgesteld zijn, dragende de straf des eeuwigen vuurs. |
30 Even alzo zal het zijn in den dag op welken de Zoon des mensen geopenbaard zal worden. |
31 In dienzelven dag, wie op het dak zal zijn, en zijn huisraad in huis, die kome niet af om hetzelve weg te nemen; en wie op den akker zijn zal, die kere desgelijks niet naar hetgeen dat achter is. |
32 lGedenkt aan de vrouw van Lot. l Gen. 19:26. |
l Gen. 19:26 En zijn huisvrouw zag om van achter hem; en zij werd een zoutpilaar. |
33 mZo wie zijn leven zal zoeken te behouden, die zal het verliezen; en zo wie hetzelve zal verliezen, die zal het in het leven behouden. m Matth. 10:39; 16:25. Mark. 8:35. Luk. 9:24. Joh. 12:25. |
m Matth. 10:39 Die zijn ziel vindt, zal dezelve verliezen; en die zijn ziel zal verloren hebben om Mijnentwil, zal dezelve vinden. Matth. 16:25 Want zo wie zijn leven zal willen behouden, die zal hetzelve verliezen; maar zo wie zijn leven verliezen zal om Mijnentwil, die zal hetzelve vinden. Mark. 8:35 Want zo wie zijn leven zal willen behouden, die zal hetzelve verliezen; maar zo wie zijn leven zal verliezen om Mijnentwil en om des Evangelies wil, die zal hetzelve behouden. Luk. 9:24 Want zo wie zijn leven behouden wil, die zal het verliezen; maar zo wie zijn leven verliezen zal om Mijnentwil, die zal het behouden. Joh. 12:25 Die zijn leven liefheeft, zal hetzelve verliezen; en die zijn leven haat in deze wereld, zal hetzelve bewaren tot het eeuwige leven. |
34 nIk zeg u: In dien nacht zullen twee op één bed zijn: de een zal aangenomen en de ander zal verlaten worden. n Matth. 24:40, 41. 1 Thess. 4:17. |
n Matth. 24:40 Alsdan zullen er twee op den akker zijn, de een zal aangenomen en de ander zal verlaten worden. Matth. 24:41 Er zullen twee vrouwen malen in den molen, de ene zal
aangenomen en de andere zal verlaten worden. 1 Thess. 4:17 Daarna wij die levend overgebleven zijn, zullen tezamen met hen opgenomen worden in de wolken, den Heere tegemoet, in de lucht; en alzo zullen wij altijd met den Heere wezen. |
35 Twee vrouwen zullen tezamen malen: de ene zal aangenomen en de andere zal verlaten worden. |
36 Twee zullen op den akker zijn: de een zal aangenomen en de ander zal verlaten worden. |
37 En zij antwoordden en zeiden tot Hem: Waar, Heere? En Hij zeide tot hen: oWaar het lichaam is, aldaar zullen de arenden vergaderd worden. o Job 39:33. Matth. 24:28. |
o Job 39:33 Ook zuipen zijn jongen bloed; en waar verslagenen zijn, daar is hij. Matth. 24:28 Want alwaar het dode lichaam zal zijn, daar zullen de arenden vergaderd worden. |