Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
De onrechtvaardige rentmeester |
1 EN Hij zeide ook tot Zijn discipelen: Er was een zeker rijk mens, welke een rentmeester had; en deze werd bij hem verklaagd, als die zijn goederen doorbracht. |
2 En hij riep hem en zeide tot hem: Hoe hoor ik dit van u? Geef rekenschap van uw rentmeesterschap; want gij zult niet meer kunnen rentmeester zijn. |
3 En de rentmeester zeide bij zichzelven: Wat zal ik doen, dewijl mijn heer dit rentmeesterschap van mij neemt? Graven kan ik niet; te bedelen schaam ik mij. |
4 Ik weet wat ik doen zal, opdat wanneer ik van het rentmeesterschap afgezet zal wezen, zij mij in hun huizen ontvangen. |
5 En hij riep tot zich een iegelijk van de schuldenaars zijns heren, en zeide tot den eersten: Hoeveel zijt gij mijn heer schuldig? |
6 En hij zeide: Honderd vaten olie. En hij zeide tot hem: Neem uw handschrift, en nederzittende, schrijf haastelijk vijftig. |
7 Daarna zeide hij tot een ander: En gij, hoeveel zijt gij schuldig? En hij zeide: Honderd mudden tarwe. En hij zeide tot hem: Neem uw handschrift en schrijf tachtig. |
8 En de heer prees den onrechtvaardigen rentmeester, omdat hij voorzichtiglijk gedaan had; want de kinderen dezer wereld zijn voorzichtiger dan ade kinderen des lichts in hun geslacht. a Ef. 5:8. 1 Thess. 5:5. |
a Ef. 5:8 Want gij waart eertijds duisternis, maar nu zijt gij licht in den Heere; wandelt als kinderen des lichts 1 Thess. 5:5 Gij zijt allen kinderen des lichts en kinderen des dags; wij zijn niet des nachts, noch der duisternis. |
9 En Ik zeg ulieden: bMaakt uzelven vrienden uit den onrechtvaardigen Mammon, opdat wanneer u ontbreken zal, zij u mogen ontvangen in de eeuwige tabernakelen. b Matth. 6:19; 19:21. 1 Tim. 6:19. |
b Matth. 6:19 Vergadert u geen schatten op de aarde, waar ze de mot en roest verderft, en waar de dieven doorgraven en stelen; Matth. 19:21 Jezus zeide tot hem: Zo gij wilt volmaakt zijn, ga heen, verkoop wat gij hebt en geef het den armen, en gij zult een schat hebben in den hemel; en kom herwaarts, volg Mij. 1 Tim. 6:19 Leggende voor zichzelven weg tot een schat een goed fundament tegen het toekomende, opdat zij het eeuwige leven verkrijgen mogen. |
10 Die getrouw is in het minste, die is ook in het grote getrouw; en die in het minste onrechtvaardig is, die is ook in het grote onrechtvaardig. |
11 Zo gij dan in den onrechtvaardigen Mammon niet getrouw zijt geweest, wie zal u het ware vertrouwen? |
12 En zo gij in eens anders goed niet getrouw zijt geweest, wie zal u het uwe geven? |
13 cGeen huisknecht kan twee heren dienen; want óf hij zal den enen haten en den anderen liefhebben, óf hij zal den enen aanhangen en den anderen verachten; gij kunt God niet dienen en den Mammon. c Matth. 6:24. |
c Matth. 6:24 Niemand kan twee heren dienen; want of hij zal den enen haten en den anderen liefhebben, of hij zal den enen aanhangen en den anderen verachten; gij kunt niet God dienen en den Mammon. |
De eigengerechtigheid der farizeeën |
14 En al deze dingen hoorden ook de farizeeën, ddie geldgierig waren, en zij beschimpten Hem. d Matth. 23:14. |
d Matth. 23:14 Wee u, gij schriftgeleerden en farizeeën, gij geveinsden; want gij eet de huizen der weduwen op, en dat onder den schijn van lang te bidden; daarom zult gij te zwaarder oordeel ontvangen. |
15 En Hij zeide tot hen: Gij zijt het die uzelven rechtvaardigt voor de mensen; maar eGod kent uw harten; fwant wat hoog is onder de mensen, is een gruwel voor God. e Ps. 7:10. f 1 Sam. 16:7. |
e Ps. 7:10 Laat toch de boosheid der goddelozen een einde nemen, maar bevestig den rechtvaardige, Gij, Die harten en nieren beproeft, o rechtvaardige God. f 1 Sam. 16:7 Doch de HEERE zeide tot Samuël: Zie zijn gestalte niet aan, noch de hoogte zijner statuur, want Ik heb hem verworpen; want het is niet gelijk de mens ziet, want de mens ziet aan wat voor ogen is, maar de HEERE ziet het hart aan. |
16 gDe Wet en de Profeten zijn tot op Johannes; van dien tijd af wordt het Koninkrijk Gods verkondigd en een iegelijk doet geweld op hetzelve. g Matth. 11:12, 13. |
g Matth. 11:12 En van de dagen van Johannes den Doper tot nu toe, wordt het Koninkrijk der hemelen geweld aangedaan, en de geweldigers nemen hetzelve met geweld. Matth. 11:13 Want al de Profeten en de Wet hebben tot Johannes toe geprofeteerd. |
17 hEn het is lichter dat de hemel en de aarde voorbijgaan, dan dat één tittel der Wet valle. h Ps. 102:27. Jes. 40:8; 51:6. Matth. 5:18. |
h Ps. 102:27 Die zullen vergaan, maar Gij zult staande blijven, en zij alle zullen als een kleed verouden, Gij zult ze veranderen als een gewaad, en zij zullen veranderd zijn. Jes. 40:8 Het gras verdort, de bloem valt af; maar het Woord onzes Gods bestaat in der eeuwigheid. Jes. 51:6 Heft ulieder ogen op naar den hemel en aanschouwt de aarde beneden; want de hemel zal als een rook verdwijnen, en de aarde zal als een kleed verouden, en haar inwoners zullen desgelijks sterven; maar Mijn heil zal in eeuwigheid zijn,
Mijn gerechtigheid zal niet verbroken worden. Matth. 5:18 Want voorwaar zeg Ik u: Totdat de hemel en de aarde voorbijgaan, zal er niet één jota noch één tittel van de Wet voorbijgaan, totdat het alles zal zijn geschied. |
18 iEen iegelijk die zijn vrouw verlaat en een andere trouwt, die doet overspel; en een iegelijk die de verlatene van den man trouwt, die doet ook overspel. i Matth. 5:32; 19:9. Mark. 10:11. 1 Kor. 7:10. |
i Matth. 5:32 Maar Ik zeg u, dat zo wie zijn vrouw verlaten zal, anders dan uit oorzaak van hoererij, die maakt dat zij overspel doet; en zo wie de verlatene zal trouwen, die doet overspel. Matth. 19:9 Maar Ik zeg u, dat zo wie zijn vrouw verlaat, anders dan om hoererij, en een andere trouwt, die doet overspel; en die de verlatene trouwt, doet ook overspel. Mark. 10:11 En Hij zeide tot hen: Zo wie zijn vrouw verlaat en een andere trouwt, die doet overspel tegen haar. 1 Kor. 7:10 Doch den getrouwden gebied niet ik, maar de Heere, dat de vrouw van den man niet scheide; |
De rijke man en Lázarus |
19 En er was een zeker rijk mens, en was gekleed met purper en zeer fijn lijnwaad, levende allen dag vrolijk en prachtig. |
20 En er was een zeker bedelaar, met name Lázarus, welke lag voor zijn poort, vol zweren, |
21 En begeerde verzadigd te worden van de kruimkens die van de tafel des rijken vielen; maar ook de honden kwamen en lekten zijn zweren. |
22 En het geschiedde dat de bedelaar stierf en van de engelen gedragen werd in den schoot van Abraham. |
23 En de rijke stierf ook, en werd begraven. En als hij in de hel zijn ogen ophief, zijnde in de pijn, zag hij Abraham van verre, en Lázarus in zijn schoot. |
24 En hij riep en zeide: Vader Abraham, ontferm u mijner en zend Lázarus, dat hij het uiterste zijns vingers in het water dope, en verkoele mijn tong; kwant ik lijd smarten in deze vlam. k Jes. 66:24. Mark. 9:44. |
k Jes. 66:24 En zij zullen henen uitgaan en zij zullen de dode lichamen der lieden zien die tegen Mij overtreden hebben; want hun worm zal niet sterven en hun vuur zal niet uitgeblust worden, en zij zullen allen vlees een afgrijzing wezen. Mark. 9:44 Waar hun worm niet sterft en het vuur niet uitgeblust wordt. |
25 Maar Abraham zeide: lKind, gedenk dat gij uw goed ontvangen hebt in uw leven, en Lázarus desgelijks het kwade; en nu wordt hij vertroost, en gij lijdt smarten. l Job 21:13. |
l Job 21:13 In het goede verslijten zij hun dagen, en in een ogenblik dalen zij in het graf. |
26 En boven dit alles, tussen ons en ulieden is een grote kloof gevestigd, zodat degenen die vanhier tot u willen overgaan, niet zouden kunnen, noch ook die daar zijn, vandaar tot ons overkomen. |
27 En hij zeide: Ik bid u dan, vader, dat gij hem zendt tot mijns vaders huis; |
28 Want ik heb vijf broeders; dat hij hun dit betuige, opdat ook zij niet komen in deze plaats der pijniging. |
29 Abraham zeide tot hem: mZij hebben Mozes en de Profeten; dat zij die horen. m Jes. 8:20; 34:16. Joh. 5:39. Hand. 17:11. |
m Jes. 8:20 Tot de Wet en tot de Getuigenis; zo zij niet spreken naar dit Woord, het zal zijn dat zij geen dageraad zullen hebben. Jes. 34:16 Zoekt in het boek des HEEREN en leest; niet één van deze zal er feilen, het een noch het ander zal men missen; want Mijn mond zelf heeft het geboden, en Zijn Geest Zelf zal ze samenbrengen. Joh. 5:39 Onderzoekt de Schriften, want gij meent in dezelve het eeuwige leven te hebben, en die zijn het die van Mij getuigen. Hand. 17:11 En dezen waren edeler dan die te Thessaloníca waren, als die het Woord ontvingen met alle toegenegenheid, onderzoekende dagelijks de Schriften, of deze dingen alzo waren. |
30 En hij zeide: Neen, vader Abraham; maar zo iemand van de doden tot hen heen ging, zij zouden zich bekeren. |
31 Doch Abraham zeide tot hem: Indien zij Mozes en de Profeten niet horen, zo zullen zij ook, al ware het dat er iemand uit de doden opstond, zich niet laten gezeggen. |