Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
1 Door de gelijkenis van de voorzichtigheid van een onrechtvaardigen rentmeester leert Christus, dat men van den onrechtvaardigen Mammon zal vrienden maken. 13 En dat men den Mammon niet moet dienen. 14 Bestraft de geveinsdheid en hoogmoed der geldgierige farizeeën. 16 Leert dat de Wet en de Profeten tot op Johannes geduurd hebben, en tot den minsten tittel vervuld moeten worden. 18 En handelt van de echtscheiding. 19 Stelt de gelijkenis voor van den rijken man en den armen Lazarus, en beider verscheiden staat, zo in dit leven als hiernamaals. |
De onrechtvaardige rentmeester |
1 EN Hij zeide ook tot Zijn discipelen: Er was een zeker rijk mens, welke een 1rentmeester had; en deze werd bij hem verklaagd, als die zijn goederen 2doorbracht. | | 1 Gr. huishouder, of: huisbezorger, die gesteld is over de ontvangst en uitgave der goederen. |
2 Gr. verstrooide, of: verkwistte. |
2 En hij riep hem en zeide tot hem: Hoe hoor ik dit van u? Geef rekenschap van uw 3rentmeesterschap; want gij zult niet meer kunnen rentmeester zijn. | | 3 Of: bediening, namelijk van uw ambt. |
3 En de rentmeester zeide bij zichzelven: Wat zal ik doen, dewijl mijn heer dit rentmeesterschap van mij neemt? Graven kan ik niet; te bedelen schaam ik mij. | | |
4 Ik weet wat ik doen zal, opdat wanneer ik van het rentmeesterschap afgezet zal wezen, 4zij mij in hun huizen ontvangen. | | 4 Namelijk de schuldenaars mijns heren. |
5 En hij riep tot zich een iegelijk van de schuldenaars zijns heren, en zeide tot den eersten: Hoeveel zijt gij mijn heer schuldig? | | |
6 En hij zeide: Honderd 5vaten olie. En hij zeide tot hem: Neem uw handschrift, en nederzittende, schrijf haastelijk vijftig. | | 5 Gr. batos, hetwelk betekent een grote maat van natte waren, waarvan zie 1 Kon. 7:26. 1 Kon. 7:26 Haar dikte nu was een handbreed en haar rand als het werk van den rand eens bekers of ener leliebloem; zij hield tweeduizend bath. |
7 Daarna zeide hij tot een ander: En gij, hoeveel zijt gij schuldig? En hij zeide: Honderd 6mudden tarwe. En hij zeide tot hem: Neem uw handschrift en schrijf tachtig. | | 6 Gr. koros, hetwelk betekent een grote maat van droge waren, 1 Kon. 4:22. 1 Kon. 4:22 De spijze nu van Sálomo was voor één dag: dertig kor meelbloem, en zestig kor meel; |
8 En de 7heer 8prees den onrechtvaardigen rentmeester, omdat hij voorzichtiglijk gedaan had; want de 9kinderen dezer wereld zijn voorzichtiger dan ade kinderen des lichts in hun geslacht. | | 7 Namelijk van dezen rentmeester. |
8 Niet vanwege zijn onrechtvaardigheid, maar vanwege deze zijn voorzichtigheid, om zichzelven tegen het toekomende te voorzien. |
9 Gr. zonen, dat is, die niet anders zoeken dan dingen dezer wereld, gelijk daartegen gesteld worden de kinderen des lichts, dat is, die door den Heiligen Geest verlicht zijnde zoeken hetgeen dat hemels is, Joh. 12:36. Ef. 5:8. 1 Thess. 5:5, 8. 1 Joh. 1:5, 6. Joh. 12:36 Terwijl gij het licht hebt, gelooft in het licht, opdat gij kinderen des lichts moogt zijn. Deze dingen sprak Jezus, en weggaande verborg Hij Zich van hen. Ef. 5:8 Want gij waart eertijds duisternis, maar nu zijt gij licht in den Heere; wandelt als kinderen des lichts 1 Thess. 5:5 Gij zijt allen kinderen des lichts en kinderen des dags; wij zijn niet des nachts, noch der duisternis. 1 Thess. 5:8 Maar wij die des dags zijn, laat ons nuchter zijn, aangedaan hebbende het borstwapen des geloofs en der liefde, en tot een helm de hoop der zaligheid. 1 Joh. 1:5 En dit is de verkondiging die wij van Hem gehoord hebben, en wij u verkondigen, dat God een Licht is en gans geen duisternis in Hem is. 1 Joh. 1:6 Indien wij zeggen dat wij gemeenschap met Hem hebben, en wij in de duisternis wandelen, zo liegen wij, en doen de waarheid niet. |
a Ef. 5:8. 1 Thess. 5:5. Ef. 5:8 Want gij waart eertijds duisternis, maar nu zijt gij licht in den Heere; wandelt als kinderen des lichts 1 Thess. 5:5 Gij zijt allen kinderen des lichts en kinderen des dags; wij zijn niet des nachts, noch der duisternis. |
9 En Ik zeg ulieden: bMaakt uzelven 10vrienden uit den onrechtvaardigen 11Mammon, opdat wanneer 12u ontbreken zal, zij u mogen 13ontvangen in de eeuwige tabernakelen. | | b Matth. 6:19; 19:21. 1 Tim. 6:19. Matth. 6:19 Vergadert u geen schatten op de aarde, waar ze de mot en roest verderft, en waar de dieven doorgraven en stelen; Matth. 19:21 Jezus zeide tot hem: Zo gij wilt volmaakt zijn, ga heen, verkoop wat gij hebt en geef het den armen, en gij zult een schat hebben in den hemel; en kom herwaarts, volg Mij. 1 Tim. 6:19 Leggende voor zichzelven weg tot een schat een goed fundament tegen het toekomende, opdat zij het eeuwige leven verkrijgen mogen. |
10 Dat is, maakt door uw milddadigheid jegens de armen, voornamelijk de gelovige, dat dezelve over u niet klagen, maar u mogen zegenen voor God. Zie Deut. 24:13. Deut. 24:13 Gij zult hem dat pand zekerlijk wedergeven, als de zon ondergaat, dat hij in zijn kleed nederligge en u zegene; en het zal u gerechtigheid zijn voor het aangezicht des HEEREN uws Gods. |
11 Van dit woord zie Matth. 6:24. Matth. 6:24 Niemand kan twee heren dienen; want of hij zal den enen haten en den anderen liefhebben, of hij zal den enen aanhangen en den anderen verachten; gij kunt niet God dienen en den Mammon. |
12 Of: wanneer gij zult bezwijken, namelijk door den dood; als al uw wereldse goederen u zullen begeven. Of: verlaten zult, namelijk den Mammon. |
13 Namelijk als getuigen van uw milddadigheid en liefde aan hen bewezen. |
10 Die getrouw is in het minste, die is ook in het 14grote getrouw; en die in 15het minste onrechtvaardig is, die is ook in het grote onrechtvaardig. | | 14 Gr. vele. |
15 Of: het weinigste. |
11 Zo gij dan in den 16onrechtvaardigen Mammon niet getrouw zijt geweest, wie zal u 17het ware vertrouwen? | | 16 Omdat de rijkdommen veeltijds óf onrechtvaardiglijk verkregen, óf niet recht besteed of gebruikt worden. Anderen zetten het over met vals of bedrieglijk, omdat het gesteld wordt tegen het ware goed, vers 11. vers 11 Zo gij dan in den onrechtvaardigen Mammon niet getrouw zijt geweest, wie zal u het ware vertrouwen? |
17 Dat is, de ware, onvergankelijke en hemelse rijkdommen, Matth. 6:20. Matth. 6:20 Maar vergadert u schatten in den hemel, waar ze noch mot noch roest verderft, en waar de dieven niet doorgraven noch stelen. |
12 En zo gij in 18eens anders goed niet getrouw zijt geweest, wie zal u 19het uwe geven? | | 18 Namelijk dat u God maar voor een tijd leent, om niet alleen voor u, maar ook voor anderen te gebruiken. |
19 Dat is, dat gij altijd en eeuwiglijk zult behouden. |
13 cGeen huisknecht kan twee heren dienen; want óf hij zal den enen haten en den anderen liefhebben, óf hij zal den enen 20aanhangen en den anderen verachten; gij kunt God niet dienen en den Mammon. | | c Matth. 6:24. Matth. 6:24 Niemand kan twee heren dienen; want of hij zal den enen haten en den anderen liefhebben, of hij zal den enen aanhangen en den anderen verachten; gij kunt niet God dienen en den Mammon. |
20 Dat is, zich aan den enen houden. |
De eigengerechtigheid der farizeeën |
14 En al deze dingen hoorden ook de farizeeën, ddie geldgierig waren, en zij beschimpten Hem. | | d Matth. 23:14. Matth. 23:14 Wee u, gij schriftgeleerden en farizeeën, gij geveinsden; want gij eet de huizen der weduwen op, en dat onder den schijn van lang te bidden; daarom zult gij te zwaarder oordeel ontvangen. |
15 En Hij zeide tot hen: Gij zijt het die uzelven rechtvaardigt voor de mensen; maar eGod kent uw harten; fwant 21wat hoog is onder de mensen, is een gruwel voor God. | | e Ps. 7:10. Ps. 7:10 Laat toch de boosheid der goddelozen een einde nemen, maar bevestig den rechtvaardige, Gij, Die harten en nieren beproeft, o rechtvaardige God. |
f 1 Sam. 16:7. 1 Sam. 16:7 Doch de HEERE zeide tot Samuël: Zie zijn gestalte niet aan, noch de hoogte zijner statuur, want Ik heb hem verworpen; want het is niet gelijk de mens ziet, want de mens ziet aan wat voor ogen is, maar de HEERE ziet het hart aan. |
21 Dat is, wat de wereldse en vleselijke mensen hoog achten. |
16 gDe Wet en de Profeten zijn tot op Johannes; van dien tijd af wordt het 22Koninkrijk Gods 23verkondigd en een iegelijk doet 24geweld op hetzelve. | | g Matth. 11:12, 13. Matth. 11:12 En van de dagen van Johannes den Doper tot nu toe, wordt het Koninkrijk der hemelen geweld aangedaan, en de geweldigers nemen hetzelve met geweld. Matth. 11:13 Want al de Profeten en de Wet hebben tot Johannes toe geprofeteerd. |
22 Dat is, de vervulling van hetgeen de Wet en de Profeten van den Messias voorzegd hebben. |
23 Gr. geëvangeliseerd. |
24 Zie Matth. 11:12. Matth. 11:12 En van de dagen van Johannes den Doper tot nu toe, wordt het Koninkrijk der hemelen geweld aangedaan, en de geweldigers nemen hetzelve met geweld. |
17 hEn het is lichter dat de hemel en de aarde voorbijgaan, dan dat één 25tittel der Wet 26valle. | | h Ps. 102:27. Jes. 40:8; 51:6. Matth. 5:18. Ps. 102:27 Die zullen vergaan, maar Gij zult staande blijven, en zij alle zullen als een kleed verouden, Gij zult ze veranderen als een gewaad, en zij zullen veranderd zijn. Jes. 40:8 Het gras verdort, de bloem valt af; maar het Woord onzes Gods bestaat in der eeuwigheid. Jes. 51:6 Heft ulieder ogen op naar den hemel en aanschouwt de aarde beneden; want de hemel zal als een rook verdwijnen, en de aarde zal als een kleed verouden, en haar inwoners zullen desgelijks sterven; maar Mijn heil zal in eeuwigheid zijn,
Mijn gerechtigheid zal niet verbroken worden. Matth. 5:18 Want voorwaar zeg Ik u: Totdat de hemel en de aarde voorbijgaan, zal er niet één jota noch één tittel van de Wet voorbijgaan, totdat het alles zal zijn geschied. |
25 Zie Matth. 5:18. Matth. 5:18 Want voorwaar zeg Ik u: Totdat de hemel en de aarde voorbijgaan, zal er niet één jota noch één tittel van de Wet voorbijgaan, totdat het alles zal zijn geschied. |
26 Dat is, dat niet volbracht worde hetgeen in de Wet en de Profeten voorzegd en geleerd wordt. |
18 iEen iegelijk die zijn vrouw 27verlaat en een andere trouwt, die doet overspel; en een iegelijk die de verlatene van den man trouwt, die doet ook overspel. | | i Matth. 5:32; 19:9. Mark. 10:11. 1 Kor. 7:10. Matth. 5:32 Maar Ik zeg u, dat zo wie zijn vrouw verlaten zal, anders dan uit oorzaak van hoererij, die maakt dat zij overspel doet; en zo wie de verlatene zal trouwen, die doet overspel. Matth. 19:9 Maar Ik zeg u, dat zo wie zijn vrouw verlaat, anders dan om hoererij, en een andere trouwt, die doet overspel; en die de verlatene trouwt, doet ook overspel. Mark. 10:11 En Hij zeide tot hen: Zo wie zijn vrouw verlaat en een andere trouwt, die doet overspel tegen haar. 1 Kor. 7:10 Doch den getrouwden gebied niet ik, maar de Heere, dat de vrouw van den man niet scheide; |
27 Te weten anders dan om hoererij, gelijk uitgedrukt wordt Matth. 5:32; 19:9. Matth. 5:32 Maar Ik zeg u, dat zo wie zijn vrouw verlaten zal, anders dan uit oorzaak van hoererij, die maakt dat zij overspel doet; en zo wie de verlatene zal trouwen, die doet overspel. Matth. 19:9 Maar Ik zeg u, dat zo wie zijn vrouw verlaat, anders dan om hoererij, en een andere trouwt, die doet overspel; en die de verlatene trouwt, doet ook overspel. |
De rijke man en Lázarus |
19 En er was een zeker rijk mens, en was gekleed met 28purper en 29zeer fijn lijnwaad, levende allen dag vrolijk en prachtig. | | 28 Dat is, met purperen klederen. Zie Matth. 27:28. Mark. 15:17. Matth. 27:28 En als zij Hem ontkleed hadden, deden zij Hem een purperen mantel om; Mark. 15:17 En deden Hem een purperen mantel aan, en een doornenkroon gevlochten hebbende, zetten Hem die op; |
29 Gr. byssos. Dit was een soort van zeer fijn doek of lijnwaad, hetwelk Plinius zegt dat tegen goud gewaardeerd werd, Naturalis Historia, boek 19, hfdst. 10, en wordt van zijde uitdrukkelijk onderscheiden, Openb. 18:12. Openb. 18:12 Waar van goud en van zilver, en van kostelijk gesteente en van parelen, en van fijn lijnwaad en van purper en van zijde en van scharlaken, en allerlei welriekend hout, en allerlei ivoren vaten, en allerlei vaten van het kostelijkste hout, en van koper, en van ijzer en van marmersteen; |
20 En er was een zeker bedelaar, met name Lázarus, welke lag voor zijn 30poort, vol zweren, | | 30 Of: portaal, voorpoort. |
21 En begeerde verzadigd te worden van de kruimkens die van de tafel des rijken vielen; maar ook de honden kwamen en lekten zijn zweren. | | |
22 En het geschiedde dat de bedelaar stierf en van de engelen gedragen werd in den 31schoot van Abraham. | | 31 Dat is, in den hemel of in het paradijs, alwaar de gelovigen met Abraham, den vader aller gelovigen, zullen vergaderd worden, rusten, aanzitten en vertroost worden, Matth. 8:11. Joh. 13:23. Matth. 8:11 Doch Ik zeg u, dat velen zullen komen van oosten en westen, en zullen met Abraham en Izak en Jakob aanzitten in het Koninkrijk der hemelen; Joh. 13:23 En een van Zijn discipelen was aanzittende in den schoot van Jezus, welken Jezus liefhad. |
23 En de rijke stierf ook, en werd 32begraven. En als hij in de hel zijn 33ogen ophief, zijnde in de pijn, zag hij Abraham van verre, en Lázarus in zijn schoot. | | 32 Namelijk met grote pracht en staatsie. Van Lazarus’ begrafenis wordt niets vermeld, maar in plaats van dien alles wat zijn ziel wedervaren is. |
33 Deze woorden, gelijk ook enige navolgende, moeten niet eigenlijk verstaan worden, want de ziel een geestelijk wezen zijnde, heeft noch oog, noch tong, noch vinger; maar bij gelijkenis, om daarmede uit te drukken zo de grootheid der pijnen in de hel, als de onveranderlijkheid van den staat der zielen na dit leven, zo in den hemel, als in de hel zijnde. |
24 En hij riep en zeide: Vader Abraham, ontferm u mijner en zend Lázarus, dat hij het uiterste zijns vingers in het water dope, en verkoele mijn tong; kwant ik lijd smarten in deze vlam. | | k Jes. 66:24. Mark. 9:44. Jes. 66:24 En zij zullen henen uitgaan en zij zullen de dode lichamen der lieden zien die tegen Mij overtreden hebben; want hun worm zal niet sterven en hun vuur zal niet uitgeblust worden, en zij zullen allen vlees een afgrijzing wezen. Mark. 9:44 Waar hun worm niet sterft en het vuur niet uitgeblust wordt. |
25 Maar Abraham zeide: lKind, gedenk dat gij uw goed ontvangen hebt in uw leven, en Lázarus desgelijks het kwade; en nu wordt hij vertroost, en gij lijdt smarten. | | l Job 21:13. Job 21:13 In het goede verslijten zij hun dagen, en in een ogenblik dalen zij in het graf. |
26 En boven dit alles, tussen ons en ulieden is een grote 34kloof gevestigd, zodat degenen die vanhier tot u willen overgaan, niet zouden kunnen, noch ook die daar zijn, vandaar tot ons overkomen. | | 34 Of: afgrond, dat is, een wijde en diepe tussenscheiding, door Gods wil en macht vastgemaakt. |
27 En hij zeide: Ik bid u dan, vader, dat gij hem zendt tot mijns vaders huis; | | |
28 Want ik heb vijf broeders; dat hij hun dit betuige, opdat ook zij niet komen in deze plaats der pijniging. | | |
29 Abraham zeide tot hem: mZij hebben 35Mozes en de Profeten; dat zij die 36horen. | | m Jes. 8:20; 34:16. Joh. 5:39. Hand. 17:11. Jes. 8:20 Tot de Wet en tot de Getuigenis; zo zij niet spreken naar dit Woord, het zal zijn dat zij geen dageraad zullen hebben. Jes. 34:16 Zoekt in het boek des HEEREN en leest; niet één van deze zal er feilen, het een noch het ander zal men missen; want Mijn mond zelf heeft het geboden, en Zijn Geest Zelf zal ze samenbrengen. Joh. 5:39 Onderzoekt de Schriften, want gij meent in dezelve het eeuwige leven te hebben, en die zijn het die van Mij getuigen. Hand. 17:11 En dezen waren edeler dan die te Thessaloníca waren, als die het Woord ontvingen met alle toegenegenheid, onderzoekende dagelijks de Schriften, of deze dingen alzo waren. |
35 Dat is, de Schriften van Mozes en van de profeten. |
36 Dat is, gehoorzaam zijn. |
30 En hij zeide: Neen, vader Abraham; maar zo iemand van de doden tot hen heen ging, zij zouden zich bekeren. | | |
31 Doch Abraham zeide tot hem: Indien zij Mozes en de Profeten niet horen, zo zullen zij ook, al ware het dat er iemand uit de doden opstond, zich niet laten 37gezeggen. | | 37 Of: overreden. |