Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
1 Uit de boodschap dat Pilatus het bloed van enige Galileeërs met hun offerande had gemengd, en uit het voorbeeld van de achttien op welke de toren in Siloam gevallen was, neemt Christus oorzaak de scharen te vermanen tot bekering. 6 En stelt ook te dien einde voor de gelijkenis van den onvruchtbaren vijgenboom. 10 Geneest op den sabbat een vrouw die achttien jaren een geest der krankheid had gehad. 14 En verantwoordt zulks tegen een overste der synagoge. 18 Vergelijkt het Koninkrijk der hemelen bij een mosterdzaad en zuurdesem. 23 Gevraagd zijnde of er weinigen zullen zalig worden, vermaant Hij in te gaan door de enge poort. 31 Antwoordt den farizeeën die Hem voor Herodes waarschuwden. 34 Klaagt over de wreedheid en hardnekkigheid van die van Jeruzalem, en voorzegt haar ondergang. |
Gods oordelen ter waarschuwing |
1 EN er waren te dienzelven tijde enigen tegenwoordig die Hem boodschapten 1van de Galileeërs welker bloed Pilatus met hun offeranden gemengd had. | | 1 Josephus verhaalt, Oudheden, boek 18, hfdst. 5, wel iets dergelijks; doch de omstandigheden, zo van den tijd als anderszins, tonen dat het dezelfde historie niet is. Sommige oude leraars menen dat dit zou geschied zijn binnen Jeruzalem, als enige Galileeërs wilden verhinderen, dat voor den keizer van Rome in den tempel zou geofferd worden. |
2 En Jezus antwoordde en zeide tot hen: Meent gij dat deze Galileeërs zondaars zijn geweest boven al de Galileeërs, omdat zij zulks geleden hebben? | | |
3 Ik zeg u: Neen zij; maar indien gij u niet bekeert, zo zult gij allen desgelijks 2vergaan. | | 2 Dat is, door Gods rechtvaardige straf omkomen; gelijk ook daarna door de Romeinen geschied is. |
4 Of die achttien, op welke de 3toren in Silóam viel en doodde hen; meent gij dat dezen 4schuldenaars zijn geweest boven alle mensen die in Jeruzalem wonen? | | 3 Dat is, die aan of over de fontein of beek Siloah was gebouwd; van welke beek zie Jes. 8:6. Joh. 9:7. Jes. 8:6 Dewijl dit volk veracht de wateren van Silóah, die zachtkens gaan, en er vreugde is bij Rezin en den zoon van Remália, Joh. 9:7 En zeide tot hem: Ga heen, was u in het badwater Silóam (hetwelk overgezet wordt: uitgezonden). Hij dan ging heen en wies zich, en kwam ziende. |
4 Dat is, zondaars die meer schuld of zonden hadden. Zie Matth. 6:12; 18:24. Matth. 6:12 En vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onzen schuldenaren. Matth. 18:24 Als hij nu begon te rekenen, werd tot hem gebracht een die hem schuldig was tienduizend talenten. |
5 Ik zeg u: Neen zij; maar indien gij u niet bekeert, zo zult gij allen insgelijks vergaan. | | |
De onvruchtbare vijgenboom |
6 En Hij zeide deze gelijkenis: Een zeker man had een vijgenboom, geplant in zijn wijngaard; en hij kwam en zocht vrucht daarop, en vond ze niet. | | |
7 En hij zeide tot den wijngaardenier: Zie, ik kom nu drie jaren, zoekende vrucht op dezen vijgenboom, en vind ze niet; houw hem uit; waartoe 5beslaat hij ook onnuttelijk de aarde? | | 5 Gr. maakt de aarde onnut, of onvruchtbaar, in dewelke wat anders zou kunnen geplant worden, dat vruchten zou voortbrengen. |
8 En hij antwoordende zeide tot hem: Heere, laat hem ook nog dit jaar, totdat ik om hem gegraven en mest gelegd zal hebben; | | |
9 En indien hij vrucht zal voortbrengen, laat hem staan; maar indien niet, zo zult gij hem namaals uithouwen. | | |
De derde genezing op den sabbat |
10 En Hij leerde op 6den sabbat in een der synagogen. | | 6 Gr. sabbatdagen. |
11 En zie, er was een vrouw die 7een geest der krankheid achttien jaren lang gehad had, en zij was 8samengebogen en kon zich ganselijk niet oprichten. | | 7 Dat is, een bozen geest, die haar krank maakte. Zie vers 16. vers 16 En deze, die een dochter Abrahams is, welke de satan, zie, nu achttien jaren gebonden had, moest die niet losgemaakt worden van dezen band op den dag des sabbats? |
8 Gr. samengebukt. |
12 En Jezus haar ziende, riep haar tot Zich en zeide tot haar: Vrouw, gij zijt 9verlost van uw krankheid. | | 9 Gr. losgemaakt, of: ontbonden. |
13 En Hij legde de handen op haar; en zij werd terstond weder 10recht, en verheerlijkte God. | | 10 Dat is, recht gemaakt. |
14 En 11de overste der synagoge, kwalijk nemende dat Jezus op den sabbat genezen had, antwoordde en zeide tot de schare: aEr zijn zes dagen in welke 12men moet werken; komt dan in dezelve en laat u genezen, en niet op den dag des sabbats. | | 11 Dat is, een van de oversten; want elke synagoge had meer dan één overste. Zie Mark. 5:22. Hand. 13:15. Mark. 5:22 En zie, er kwam een van de oversten der synagoge, met name Jaïrus; en Hem ziende, viel hij aan Zijn voeten, Hand. 13:15 En na het lezen der Wet en der Profeten zonden de oversten der synagoge tot hen, zeggende: Mannen broeders, indien er enig woord van vertroosting tot het volk in u is, zo spreekt. |
a Ex. 20:9. Deut. 5:13. Ez. 20:12. Ex. 20:9 Zes dagen zult gij arbeiden en al uw werk doen; Deut. 5:13 Zes dagen zult gij arbeiden en al uw werk doen. Ez. 20:12 Daartoe ook gaf Ik hun Mijn sabbatten, om een teken te zijn tussen Mij en tussen hen, opdat zij zouden weten dat Ik de HEERE ben, Die hen heilig. |
12 Dat is, geoorloofd en geboden is te werken. |
15 De Heere dan antwoordde hem en zeide: Gij geveinsde, bmaakt niet een iegelijk van u op den sabbat zijn os of ezel van de kribbe los, en leidt hem heen om te doen drinken? | | b Ex. 23:5. Deut. 22:4. Luk. 14:5. Ex. 23:5 Wanneer gij uws haters ezel onder zijn last ziet liggen, zult gij dan nalatig zijn om het uwe te verlaten voor hem? Gij zult het in alle manier met hem verlaten. Deut. 22:4 Gij zult uws broeders ezel of zijn os niet zien vallende op den weg en u van die verbergen; gij zult ze met hem ganselijk oprichten. Luk. 14:5 En Hij hun antwoordende zeide: Wiens ezel of os van ulieden zal in een put vallen, en die hem niet terstond zal uittrekken op den dag des sabbats? |
16 En deze, die 13een dochter Abrahams is, welke de satan, zie, nu achttien jaren 14gebonden had, moest die niet losgemaakt worden van dezen band op den dag des sabbats? | | 13 Dat is, afkomstig is van het geslacht Abrahams, en behorende tot het verbond dat God met Abraham en zijn nakomelingen gemaakt heeft. Zie Luk. 19:9. Luk. 19:9 En Jezus zeide tot hem: Heden is dezen huize zaligheid geschied, nademaal ook deze een zoon Abrahams is. |
14 Dat is, die haar met krankheden, als met banden, benauwd had. |
17 En als Hij dit zeide, werden zij allen beschaamd die zich tegen Hem stelden; en al de schare verblijdde zich over al de heerlijke dingen die van Hem geschiedden. | | |
Het mosterdzaad. De zuurdesem |
18 cEn Hij zeide: Wien is 15het Koninkrijk Gods gelijk en waarbij zal Ik hetzelve vergelijken? | | c Matth. 13:31. Mark. 4:30. Matth. 13:31 Een andere gelijkenis heeft Hij hun voorgesteld, zeggende: Het Koninkrijk der hemelen is gelijk het mosterdzaad, hetwelk een mens heeft genomen en in zijn akker gezaaid; Mark. 4:30 En Hij zeide: Waarbij zullen wij het Koninkrijk Gods vergelijken, of met wat gelijkenis zullen wij hetzelve gelijken? |
15 Dat is, de predicatie des Evangelies, waardoor het Koninkrijk Gods opgericht wordt. |
19 Het is gelijk 16een mosterdzaad, hetwelk een mens genomen en in zijn hof geworpen heeft; en het wies op en werd tot een groten boom, en de vogelen des hemels nestelden in zijn takken. | | 16 Zie van deze twee gelijkenissen Matth. 13:31. Matth. 13:31 Een andere gelijkenis heeft Hij hun voorgesteld, zeggende: Het Koninkrijk der hemelen is gelijk het mosterdzaad, hetwelk een mens heeft genomen en in zijn akker gezaaid; |
20 En Hij zeide wederom: dWaarbij zal Ik het Koninkrijk Gods vergelijken? | | d Matth. 13:33. Matth. 13:33 Een andere gelijkenis sprak Hij tot hen, zeggende: Het Koninkrijk der hemelen is gelijk een zuurdesem, welken een vrouw nam en verborg in drie maten meel, totdat het geheel gezuurd was. |
21 Het is gelijk een zuurdesem, welken een vrouw nam en verborg in drie maten meel, totdat het geheel gezuurd was. | | |
De enge poort |
22 eEn Hij reisde van de ene stad en vlek tot de andere, lerende, en 17richtende Zijn reis naar Jeruzalem. | | e Matth. 9:35. Mark. 6:6. Matth. 9:35 En Jezus omging al de steden en vlekken, lerende in hun synagogen, en predikende het Evangelie des Koninkrijks, en genezende alle ziekten en alle kwalen onder het volk. Mark. 6:6 En Hij verwonderde Zich over hun ongeloof, en omging de vlekken daar rondom, lerende. |
17 Gr. makende. |
23 En er zeide een tot Hem: Heere, zijn er ook weinigen die zalig worden? En Hij zeide tot hen: | | |
24 f18Strijdt om in te gaan door 19de enge poort; want velen (zeg Ik u) zullen zoeken in te gaan, en zullen 20niet kunnen; | | f Matth. 7:13. Matth. 7:13 Gaat in door de enge poort; want wijd is de poort en breed is de weg, die tot het verderf leidt, en velen zijn er die door dezelve ingaan; |
18 Dat is, doet naarstigheid en arbeidt, Ef. 6:11, enz. Filipp. 3:12. 2 Tim. 4:7. Ef. 6:11 Doet aan de gehele wapenrusting Gods, opdat gij kunt staan tegen de listige omleidingen des duivels. Filipp. 3:12 Niet dat ik het alrede gekregen heb of alrede volmaakt ben; maar ik jaag daarnaar, of ik het ook grijpen mocht, waartoe ik van Christus Jezus ook gegrepen ben. 2 Tim. 4:7 Ik heb den goeden strijd gestreden, ik heb den loop geëindigd, ik heb het geloof behouden; |
19 Namelijk die tot het leven leidt, Matth. 7:14. Matth. 7:14 Want de poort is eng en de weg is nauw, die tot het leven leidt, en weinigen zijn er die denzelven vinden. |
20 Namelijk omdat het te laat zal zijn, gelijk uit het volgende blijkt. |
25 Namelijk nadat 21de Heere des huizes zal opgestaan zijn en gde deur zal gesloten hebben; en gij zult beginnen buiten te staan en aan de deur te kloppen, zeggende: Heere, Heere, doe ons open; en Hij zal antwoorden en tot u zeggen: Ik ken u niet hvanwaar gij zijt. | | 21 Deze gelijkenis wordt genomen van het houden der bruiloften te dien tijde, waarvan breder te zien is Matth. 25:1, enz. Matth. 25:1 ALSDAN zal het Koninkrijk der hemelen zijn gelijk tien maagden, welke haar lampen namen en gingen uit, den bruidegom tegemoet. |
g Matth. 25:11. Luk. 6:46. Matth. 25:11 Daarna kwamen ook de andere maagden, zeggende: Heere, Heere, doe ons open. Luk. 6:46 En wat noemt gij Mij Heere, Heere, en doet niet hetgeen dat Ik zeg? |
h Matth. 25:12. Matth. 25:12 En hij antwoordende zeide: Voorwaar zeg ik u, ik ken u niet. |
26 Alsdan zult gij beginnen te zeggen: Wij hebben in Uw tegenwoordigheid gegeten en gedronken, en Gij hebt in onze straten geleerd. | | |
27 iEn Hij zal zeggen: Ik zeg u, Ik ken u niet vanwaar gij zijt; kwijkt van Mij af, alle gij werkers der ongerechtigheid. | | i Matth. 7:23. Matth. 7:23 En dan zal Ik hun openlijk aanzeggen: Ik heb u nooit gekend; gaat weg van Mij, gij die de ongerechtigheid werkt. |
k Ps. 6:9. Matth. 25:12, 41. Ps. 6:9 Wijkt van mij, alle gij werkers der ongerechtigheid; want de HEERE heeft de stem mijns geweens gehoord. Matth. 25:12 En hij antwoordende zeide: Voorwaar zeg ik u, ik ken u niet. Matth. 25:41 Dan zal Hij zeggen ook tot degenen die ter linker hand zijn: Gaat weg van Mij, gij vervloekten, in het eeuwige vuur, hetwelk den duivel en zijn engelen bereid is. |
28 lAldaar zal zijn wening en knersing der tanden, mwanneer gij zult zien Abraham en Izak en Jakob en al de profeten in het 22Koninkrijk Gods, maar ulieden buiten uitgeworpen. | | l Matth. 8:12; 13:42; 24:51. Matth. 8:12 En de kinderen des Koninkrijks zullen uitgeworpen worden in de buitenste duisternis; aldaar zal wening zijn en knersing der tanden. Matth. 13:42 En zullen dezelve in den vurigen oven werpen; daar zal wening zijn en knersing der tanden. Matth. 24:51 En zal hem afscheiden en zijn deel zetten met de geveinsden. Daar zal wening zijn en knersing der tanden. |
m Matth. 8:11. Matth. 8:11 Doch Ik zeg u, dat velen zullen komen van oosten en westen, en zullen met Abraham en Izak en Jakob aanzitten in het Koninkrijk der hemelen; |
22 Namelijk der heerlijkheid in den hemel. |
29 nEn er zullen er komen van oosten en westen, en van noorden en zuiden, en zullen aanzitten in het Koninkrijk Gods. | | n Jes. 2:2. Mal. 1:11. Matth. 8:11. Jes. 2:2 En het zal geschieden in het laatste der dagen, dat de berg van het huis des HEEREN zal vastgesteld zijn op den top der bergen, en dat hij zal verheven worden boven de heuvelen, en tot denzelven zullen alle heidenen toevloeien. Mal. 1:11 Maar van den opgang der zon tot haar ondergang zal Mijn Naam groot zijn onder de heidenen; en aan alle plaats zal Mijn Naam reukwerk toegebracht worden, en een rein spijsoffer; want Mijn Naam zal groot zijn onder de heidenen, zegt de HEERE der heirscharen. Matth. 8:11 Doch Ik zeg u, dat velen zullen komen van oosten en westen, en zullen met Abraham en Izak en Jakob aanzitten in het Koninkrijk der hemelen; |
30 oEn zie, er zijn 23laatsten die de eersten zullen zijn; en er zijn eersten die de laatsten zullen zijn. | | o Matth. 19:30; 20:16. Mark. 10:31. Matth. 19:30 Maar vele eersten zullen de laatsten zijn, en vele laatsten de eersten. Matth. 20:16 Alzo zullen de laatsten de eersten zijn en de eersten de laatsten; want velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren. Mark. 10:31 Maar vele eersten zullen de laatsten zijn, en velen die de laatsten zijn, de eersten. |
23 Door de laatsten worden verstaan de heidenen, die nog vreemd waren van het verbond Gods, en door de eersten de Joden; daarmede wordt te kennen gegeven dat de heidenen boven vele Joden voorgetrokken zullen worden, Rom. 11:17. Rom. 11:17 En zo enige der takken afgebroken zijn, en gij, een wilde olijfboom zijnde, in derzelver plaats
zijt ingeënt, en des wortels en der vettigheid des olijfbooms mededeelachtig zijt geworden, |
Het oordeel over Jeruzalem |
31 Te dienzelven dage kwamen er enige farizeeën, zeggende tot Hem: 24Ga weg en vertrek vanhier; 25want Herodes wil U doden. | | 24 Namelijk uit Galilea, waar Herodes viervorst was, Luk. 3:1; 23:7. Luk. 3:1 EN in het vijftiende jaar der regering van den keizer Tibérius, als Pontius Pilatus stadhouder was over Judéa, en Herodes een viervorst over Galiléa, en Filippus, zijn broeder, een viervorst over Ituréa en over het land Trachonítis, en Lysánias een viervorst over Abiléne, Luk. 23:7 En verstaande dat Hij uit het gebied van Herodes was, zond hij Hem heen tot Herodes, die ook zelf in die dagen binnen Jeruzalem was. |
25 Deze waarschuwing geschiedt van hen niet uit liefde tot Christus, maar omdat zij Hem gaarne kwijt waren geweest. Zie dergelijke waarschuwing Neh. 6:10, 11. Amos 7:13. Neh. 6:10 Als ik nu kwam in het huis van Semája, den zoon van Delája, den zoon van Mehetábeël (hij nu was besloten), zo zeide hij: Laat ons samenkomen in het huis Gods, in het midden des tempels, en laat ons de deuren des tempels toesluiten, want zij zullen komen om u te doden, ja, bij nacht zullen zij komen om u te doden. Neh. 6:11 Maar ik zeide: Zou een man als ik vlieden? En wie is er, zijnde als ik, die in den tempel zou gaan, dat hij levend bleve? Ik zal er niet ingaan. Amos 7:13 Maar te Bethel zult gij voortaan niet meer profeteren; want dat is des konings heiligdom, en dat is het huis des koninkrijks. |
32 En Hij zeide tot hen: Gaat heen en zegt dien 26vos: Zie, Ik werp duivelen uit en 27maak gezond, 28heden en morgen, en 29ten derden dage
30word Ik voleindigd. | | 26 Zo noemt Hij hem vanwege zijn listigheid en boosheid. |
27 Gr. volbreng genezingen. |
28 Dat is, nog een kleinen tijd. Zie Hos. 6:2. Hos. 6:2 Hij zal ons na twee dagen levend maken; op den derden dag zal Hij ons doen verrijzen, en wij zullen voor Zijn aangezicht leven. |
29 Dat is, na het voleinden van Mijn leerambt in dien korten tijd. |
30 Of: word volmaakt, of: geheiligd, of: opgeofferd, Joh. 17:4; 19:30. Zie van de betekenis van dit woord breder Hebr. 2:10; 5:9. Joh. 17:4 Ik heb U verheerlijkt op de aarde; Ik heb voleindigd het werk dat Gij Mij gegeven hebt om te doen. Joh. 19:30 Toen Jezus dan den edik genomen had, zeide Hij: Het is volbracht; en het hoofd buigende, gaf den geest. Hebr. 2:10 Want het betaamde Hem om Welken alle dingen zijn en door Welken alle dingen zijn, dat Hij vele kinderen tot de heerlijkheid leidende, den oversten Leidsman hunner zaligheid door lijden zou heiligen. Hebr. 5:9 En geheiligd zijnde, is Hij allen die Hem gehoorzaam zijn, een Oorzaak der eeuwige zaligheid geworden; |
33 31Doch Ik moet heden en morgen en den volgenden dag reizen; want het gebeurt 32niet dat een profeet gedood wordt buiten Jeruzalem. | | 31 Dat is, Ik moet nog een kleinen tijd hier en daar wandelen, om Mijn ambt voorts te bedienen; en daarna zal Ik naar Jeruzalem gaan, om van ulieden zelven daar gedood te worden. |
32 Dat is, nauwelijks, of zeer zelden. |
34 p33Jeruzalem, Jeruzalem, gij die de profeten doodt, en stenigt die tot u gezonden zijn, qhoe menigmaal heb Ik uw kinderen willen bijeenvergaderen, gelijkerwijs een hen haar 34kiekens onder de vleugelen vergadert, en gijlieden hebt niet gewild. | | p Matth. 23:37. Matth. 23:37 Jeruzalem, Jeruzalem, gij die de profeten doodt, en stenigt die tot u gezonden zijn, hoe menigmaal heb Ik uw kinderen willen bijeenvergaderen, gelijkerwijs een hen haar kiekens bijeenvergadert onder de vleugelen, en gijlieden hebt niet gewild. |
33 Zie hiervan de verklaring Matth. 23:37. Matth. 23:37 Jeruzalem, Jeruzalem, gij die de profeten doodt, en stenigt die tot u gezonden zijn, hoe menigmaal heb Ik uw kinderen willen bijeenvergaderen, gelijkerwijs een hen haar kiekens bijeenvergadert onder de vleugelen, en gijlieden hebt niet gewild. |
q Ps. 17:8; 91:4. Ps. 17:8 Bewaar mij als het zwart des oogappels, verberg mij onder de schaduw Uwer vleugelen, Ps. 91:4 Hij zal u dekken met Zijn vlerken, en onder Zijn vleugelen zult gij betrouwen; Zijn waarheid is een rondas en beukelaar. |
34 Gr. broedsel, of: nestkiekens. |
35 rZie, 35uw huis wordt ulieden woest gelaten. En voorwaar Ik zeg u, dat gij Mij niet zult zien, totdat de tijd zal 36gekomen zijn, als gij zult zeggen: sGezegend is Hij Die komt in den Naam des Heeren. | | r Ps. 69:26. Jes. 1:7. Jer. 7:34. Micha 3:12. Matth. 23:38. Hand. 1:20. Ps. 69:26 Hun paleis zij verwoest, in hun tenten zij geen inwoner. Jes. 1:7 Uw aardrijk is een verwoesting, uw steden zijn met het vuur verbrand; uw land, dat verteren de vreemden in uw tegenwoordigheid, en een verwoesting is er, als een omkering door de vreemden. Jer. 7:34 En Ik zal uit de steden van Juda en uit de straten van Jeruzalem doen ophouden de stem der vrolijkheid en de stem der vreugde, de stem des bruidegoms en de stem der bruid; want het land zal tot een verwoesting worden. Micha 3:12 Daarom, om uwentwil zal Sion als een akker geploegd worden; en Jeruzalem zal tot steenhopen worden, en de berg dezes huizes tot hoogten eens wouds. Matth. 23:38 Zie, uw huis wordt u woest gelaten. Hand. 1:20 Want er staat geschreven in het boek der Psalmen: Zijn woonstede worde woest, en er zij niemand die in dezelve wone; en: Een ander neme zijn opzienersambt. |
35 Dat is, de tempel en stad. |
36 Dit is spoedig daarna enigszins vervuld, zie Luk. 19:38, en zal volkomenlijk volbracht worden ten uitersten dage. Luk. 19:38 Zeggende: Gezegend is de Koning, Die daar komt in den Naam des Heeren; vrede zij in den hemel en heerlijkheid in de hoogste plaatsen! |
s Ps. 118:26. Ps. 118:26 Gezegend zij hij die daar komt in den Naam des HEEREN; wij zegenen ulieden uit het huis des HEEREN. |