Statenvertaling.nl

sample header image

Markus 8 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Markus 8

Dit hoofdstuk voorgelezen (m):

 

1 Christus spijzigt vierduizend mannen met zeven broden en weinige visjes. 11 Weigert den farizeeën een teken uit den hemel. 14 Waarschuwt Zijn discipelen voor den desem van de farizeeën en van Herodes. 22 Maakt een blinde ziende. 27 Verscheiden gevoelen der Joden van Christus, en de belijdenis van Petrus dat Hij de Christus was. 31 Voorzegt Zijn lijden, dood en opstanding. 32 Bestraft Petrus, die Hem het lijden afried. 34 Vermaant Zijn navolgers hun kruis op zich te nemen, zichzelve te verzaken, en door geen vrees zich Zijns en Zijner leer te schamen.
 
De tweede wonderbare spijziging
1 INa dezelve 1dagen, als er een geheel grote schare was, en zij niet hadden wat zij eten zouden, riep Jezus Zijn discipelen tot Zich en zeide tot hen:
a Matth. 15:32. verwijsteksten
1 Dat is, omtrent denzelven tijd. Hebr.
 
2 Ik word 2innerlijk met ontferming bewogen over de schare; want zij zijn nu 3drie dagen bij Mij gebleven en hebben niet wat zij eten zouden.
2 Of: van harte, hartelijk.
3 In die hete oosterse landen konden de mensen den honger langer verdragen dan men in deze landen kan doen.
 
3 En indien Ik hen 4nuchter naar hun huis laat gaan, zo zullen zij op den weg bezwijken; want sommigen van hen komen van verre.
4 Dat is, zonder eten.
 
4 5En Zijn discipelen antwoordden Hem: Vanwaar zal iemand dezen met broden hier in de woestijn kunnen verzadigen?
5 Van dit gehele wonder zie ook Matth. 15:32. verwijsteksten
 
5 En Hij vraagde hun: Hoevele broden hebt gij? En zij zeiden: Zeven.
6 En Hij gebood de schare 6neder te zitten op de aarde; en Hij nam de zeven broden, en gedankt hebbende, brak Hij ze en gaf ze Zijn discipelen, opdat zij ze zouden voorleggen; en zij legden ze de schare voor.
6 Gr. neder te vallen.
 
7 En zij hadden weinige visjes; en als Hij 7gezegend had, zeide Hij dat zij ook die zouden voorleggen.
7 Of: gedankt; zie hiervan Matth. 15:36. verwijsteksten
 
8 En zij hebben gegeten en zijn verzadigd geworden, en zij namen het overschot der brokken op, zeven manden.
9 Die nu gegeten hadden, waren omtrent vierduizend; en Hij liet hen gaan.
10 bEn terstond in het schip gegaan zijnde met Zijn discipelen, is Hij gekomen 8in de delen van Dalmanutha.
b Matth. 15:39. verwijsteksten
8 Zie hiervan Matth. 15:39. verwijsteksten
 
Een wonderteken geweigerd
11 En de farizeeën gingen uit en begonnen met Hem te 9twisten, cbegerende van Hem een teken van den hemel, Hem verzoekende.
9 Dat is, in dispuut en geschil te komen.
c Matth. 12:38; 16:1. Luk. 11:29. Joh. 6:30. verwijsteksten
 
12 En Hij, zwaarlijk 10zuchtende in Zijn geest, zeide: Wat begeert dit geslacht een teken? dVoorwaar Ik zeg u: 11Zo aan dit geslacht een teken gegeven zal worden!
10 Namelijk over hun verkeerdheid en hardnekkigheid.
d Matth. 16:4. verwijsteksten
11 Dit is een afgebroken manier van spreken, bij de Hebreeën gebruikelijk, wanneer men als met ede wil bevestigen dat zulks niet zal geschieden; gelijk te zien is Gen. 14:23. Ps. 95:11. Hebr. 3:11. Anders: Dit geslacht zal geen teken gegeven worden, namelijk zulk een als zij begeren van den hemel. verwijsteksten
 
13 En Hij verliet hen, en wederom in het schip gegaan zijnde, voer Hij weg 12naar de andere zijde.
12 Namelijk van de Zee Gennesaret naar Bethsaïda toe, gelijk te zien is vers 22. verwijsteksten
 
14 En Zijn discipelen hadden vergeten brood mede te nemen en hadden niets dan één brood met zich in het schip.
15 En Hij gebood hun, zeggende: eZiet toe, 13wacht u van den 14zuurdesem der farizeeën en van den zuurdesem van 15Herodes.
e Matth. 16:6. Luk. 12:1. verwijsteksten
13 Gr. ziet.
14 Zie hiervan Matth. 16:12. verwijsteksten
15 Van welken de herodianen genoemd werden. Zie van dezelve Matth. 22:16. verwijsteksten
 
16 En zij overlegden onder elkander, zeggende: Het is omdat wij geen broden hebben.
17 En Jezus dat bekennende, zeide tot hen: Wat overlegt gij dat gij geen broden hebt? Bemerkt gij nog niet en verstaat gij niet? fHebt gij nog uw 16verharde hart?
f Mark. 6:52. verwijsteksten
16 Gr. verweerde, of: vereelte. Zie de aant. Mark. 6:52. verwijsteksten
 
18 Ogen hebbende ziet gij niet? En oren hebbende hoort gij niet?
19 En gedenkt gij niet, gtoen Ik de vijf broden brak onder de vijfduizend mannen, hoevele volle korven met brokken gij opnaamt? Zij zeggen Hem: Twaalf.
g Matth. 14:17, 20. Mark. 6:38. Luk. 9:13. Joh. 6:9. verwijsteksten
 
20 En htoen Ik de zeven brak onder de vierduizend mannen, 17hoevele volle manden met brokken gij opnaamt? En zij zeiden: Zeven.
h Matth. 15:36, 37. verwijsteksten
17 Gr. van hoevele manden de volheden met brokken.
 
21 En Hij zeide tot hen: Hoe 18verstaat gij niet?
18 Namelijk hetgeen zo kort geleden en zo openbaarlijk geschied is.
 
De blinde van Bethsáïda
22 En Hij kwam te 19Bethsáïda; en zij brachten tot Hem een blinde, en baden Hem dat Hij hem aanraakte.
19 Een stadje of vlek gelegen aan de Galilese Zee, vanwaar Petrus, Andreas en Filippus afkomstig waren, Joh. 1:45; waar Christus ook vele wonderen gedaan heeft, Matth. 11:21. verwijsteksten
 
23 En de hand des blinden genomen hebbende, leidde Hij hem uit buiten het vlek ien 20spoog in zijn ogen en klegde de handen op hem en vraagde hem of hij iets zag.
i Mark. 7:33. verwijsteksten
20 Dit teken gebruikt Christus om te tonen dat deze genezing van Hem kwam, en het heeft enige gelijkenis met oogwater, waardoor de zwakke ogen gesterkt worden.
k Mark. 7:32. verwijsteksten
 
24 En 21hij opziende, zeide: Ik zie de mensen, want 22ik zie hen als bomen wandelen.
21 Namelijk de blinde.
22 Anders: ik zie mensen, als bomen, wandelende.
 
25 Daarna legde Hij de handen 23wederom op zijn ogen en deed hem opzien. En hij werd hersteld en zag hen allen ver en klaar.
23 Christus kon dezen blinde wel ineens genezen hebben, gelijk Hij op andere tijden gedaan heeft, maar het schijnt dat Hij zulks alhier allengskens heeft willen doen, om af te beelden dat onze geestelijke verlichting allengskens meer en meer geschiedt.
 
26 En Hij zond hem naar zijn huis, zeggende: 24Ga niet in het vlek en zeg het niemand in het vlek.
24 Zie de reden van dit verbod Matth. 12:16, 17. verwijsteksten
 
De belijdenis van Petrus
27 lEn Jezus ging uit, en Zijn discipelen, naar de vlekken van 25Cesaréa Filippi. En op den weg vraagde Hij Zijn discipelen, zeggende tot hen: Wie zeggen de mensen dat Ik ben?
l Matth. 16:13. Luk. 9:18. verwijsteksten
25 Zie van deze stad Matth. 16:13. verwijsteksten
 
28 En zij antwoordden: mJohannes de Doper; en anderen: Elía; en anderen: Een van de profeten.
m Matth. 14:2. verwijsteksten
 
29 En Hij zeide tot hen: Maar gijlieden, wie zegt gij dat Ik ben? En Petrus antwoordende, zeide tot Hem: nGij zijt 26de Christus.
n Matth. 16:16. Joh. 6:69. verwijsteksten
26 Dat is, de beloofde Messias of Gezalfde, Joh. 1:42. verwijsteksten
 
30 En Hij gebood hun scherpelijk dat zij het niemand zouden zeggen van Hem.
 
Eerste aankondiging van het lijden
31 oEn Hij begon hun te leren dat de Zoon des mensen veel moest lijden, en verworpen worden van de ouderlingen en overpriesters en schriftgeleerden, en gedood worden, en 27na drie dagen weder opstaan.
o Matth. 16:21; 17:22; 20:18. Mark. 9:31; 10:33. Luk. 9:22; 18:31; 24:7. verwijsteksten
27 Dat is, binnen drie dagen, gelijk de overpriesters zelve die manier van spreken gebruikende, tonen en verklaren alzo verstaan te hebben, Matth. 27:63, 64. verwijsteksten
 
32 En dit woord sprak Hij vrijuit; en Petrus Hem tot zich genomen hebbende, begon Hem te bestraffen.
33 Maar Hij Zich omkerende en Zijn discipelen aanziende, bestrafte Petrus, zeggende: pGa heen achter Mij, 28satanas; want gij verzint niet de dingen die Gods zijn, maar die der mensen zijn.
p 2 Sam. 19:22. verwijsteksten
28 Zie van dit woord Matth. 16:23. verwijsteksten
 
Aansporing tot zelfverloochening
34 En tot Zich geroepen hebbende de schare met Zijn discipelen, zeide Hij tot hen: qZo wie achter Mij wil komen, die verloochene zichzelven, en neme zijn kruis op en volge Mij.
q Matth. 10:38; 16:24. Luk. 9:23; 14:27. verwijsteksten
 
35 rWant zo wie zijn 29leven zal willen behouden, die zal hetzelve verliezen; maar zo wie zijn leven zal verliezen om Mijnentwil en om des Evangelies wil, die zal hetzelve behouden.
r Matth. 10:39; 16:25. Luk. 9:24; 17:33. Joh. 12:25. verwijsteksten
29 Gr. ziel. Zie Matth. 16:25. verwijsteksten
 
36 Want wat zou het den mens baten, zo hij de gehele wereld won, en zijner ziele schade leed?
37 Of wat zal een mens geven stot lossing van zijn ziel?
s Ps. 49:9. verwijsteksten
 
38 tWant zo wie zich Mijns en Mijner woorden zal geschaamd hebben in dit overspelig en zondig geslacht, diens zal Zich de Zoon des mensen ook schamen, wanneer Hij zal komen in de heerlijkheid Zijns Vaders, met de heilige engelen.
t Matth. 10:32. Luk. 9:26; 12:8. 2 Tim. 2:12. 1 Joh. 2:23. verwijsteksten

Einde Markus 8