Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
1 Christus leert in Zijn vaderland, alwaar Hij veracht wordt. 7 Zendt Zijn apostelen uit om te prediken en wonderen te doen. 14 Verscheiden gevoelen van Christus, zo van de Joden als van Herodes, die Hem houdt voor Johannes den Doper. 17 Wiens gevangenis, onthoofding en begrafenis bij die gelegenheid verhaald wordt. 30 De apostelen komen weder tot Christus, Die met hen vertrekt in een woeste plaats. 33 Waar Hem een grote schare volgt, van omtrent vijfduizend mannen, welke Hij spijzigt met vijf broden en twee vissen. 45 Doet Zijn discipelen wegvaren, en bidt ondertussen op den berg. 48 Komt daarna des nachts tot hen, wandelende op de zee, en stilt den wind. 54 En aan land gekomen zijnde, geneest allerlei ziekten. |
Jezus in Nazareth verworpen |
1 ENa Hij ging vandaar weg en kwam in Zijn 1vaderland, en Zijn discipelen volgden Hem. |
| a Matth. 13:53. Luk. 4:16. |
| Matth. 13:53 En het is geschied, als Jezus deze gelijkenissen geëindigd had, vertrok Hij vandaar. Luk. 4:16 En Hij kwam te Nazareth, waar Hij opgevoed was, en ging, naar Zijn gewoonte, op den dag des sabbats in de synagoge, en stond op om te lezen. |
| 1 Namelijk te Nazareth, hetwelk Zijn vaderland genoemd wordt, omdat Hij daar opgevoed was en met Zijn ouders lang gewoond had. Zie Matth. 13:54. Luk. 4:16. |
| Matth. 13:54 En gekomen zijnde in Zijn vaderland, leerde Hij hen in hun synagoge, zodat zij zich ontzetten en zeiden: Vanwaar komt Dezen die wijsheid en die krachten? Luk. 4:16 En Hij kwam te Nazareth, waar Hij opgevoed was, en ging, naar Zijn gewoonte, op den dag des sabbats in de synagoge, en stond op om te lezen. |
|
2 En als het sabbat geworden was, begon Hij in de synagoge te leren; en velen die Hem hoorden, 2ontzetten zich, zeggende: Vanwaar komen Dezen deze dingen? En wat wijsheid is dit, die Hem gegeven is, dat ook zulke 3krachten 4door Zijn handen geschieden? |
| 2 Gr. werden verslagen. |
| 3 Dat is, mirakelen of wondertekenen. Zie Matth. 7:22. |
| Matth. 7:22 Velen zullen te dien dage tot Mij zeggen: Heere, Heere, hebben wij niet in Uw Naam geprofeteerd, en in Uw Naam duivelen uitgeworpen, en in Uw Naam vele krachten gedaan? |
| 4 Dat is, door Hem; een Hebreeuwse manier van spreken. |
|
3 bIs Deze niet de 5Timmerman, de Zoon van Maria, en de 6Broeder van Jakobus en van Joses, en van Judas en van Simon? En zijn Zijn zusters niet hier bij ons? En zij werden aan Hem geërgerd. |
| b Joh. 6:42. |
| Joh. 6:42 En zij zeiden: Is Deze niet Jezus, de Zoon van Jozef, Wiens vader en moeder wij kennen? Hoe zegt Deze dan: Ik ben uit den hemel nedergedaald? |
| 5 Dewijl Jozef een timmerman was, Matth. 13:55, zo is het waarschijnlijk dat Christus hem in dit handwerk geholpen heeft, totdat Hij Zijn leerambt heeft aangevangen; hetwelk ook een deel Zijner vernedering geweest is, Luk. 2:51. |
| Matth. 13:55 Is Deze niet de Zoon des timmermans? En is Zijn moeder niet genaamd Maria, en Zijn broeders Jakobus en Joses, en Simon en Judas? Luk. 2:51 En Hij ging met hen af en kwam te Nazareth en was hun onderdanig. En Zijn moeder bewaarde al deze dingen in haar hart. |
| 6 Dat is, Neef, zie de aant. Matth. 13:55. |
| Matth. 13:55 (kt.) Is Deze niet de Zoon des timmermans? En is Zijn moeder niet genaamd Maria, en Zijn broeders Jakobus en Joses, en Simon en Judas? |
|
4 En Jezus zeide tot hen: cEen profeet is niet ongeëerd dan in zijn vaderland en onder zijn magen en in zijn huis. |
| c Matth. 13:57. Luk. 4:24. Joh. 4:44. |
| Matth. 13:57 En zij werden aan Hem geërgerd. Maar Jezus zeide tot hen: Een profeet is niet ongeëerd dan in zijn vaderland en in zijn huis. Luk. 4:24 En Hij zeide: Voorwaar Ik zeg u, dat geen profeet aangenaam is in zijn vaderland. Joh. 4:44 Want Jezus heeft Zelf getuigd dat een profeet in zijn eigen vaderland geen eer heeft. |
|
5 dEn Hij 7kon aldaar geen kracht doen; dan Hij legde weinigen zieken de handen op en genas hen. |
| d Matth. 13:58. |
| Matth. 13:58 En Hij heeft aldaar niet vele krachten gedaan vanwege hun ongeloof. |
| 7 Hoe dit te verstaan is, zie de aant. op Matth. 13:58. |
| Matth. 13:58 (kt.) En Hij heeft aldaar niet vele krachten gedaan vanwege hun ongeloof. |
|
6 En Hij verwonderde Zich over hun ongeloof, een omging de vlekken daar rondom, lerende. |
| e Matth. 9:35. Luk. 13:22. |
| Matth. 9:35 En Jezus omging al de steden en vlekken, lerende in hun synagogen, en predikende het Evangelie des Koninkrijks, en genezende alle ziekten en alle kwalen onder het volk. Luk. 13:22 En Hij reisde van de ene stad en vlek tot de andere, lerende, en richtende Zijn reis naar Jeruzalem. |
De uitzending der twaalve |
7 fEn Hij riep tot Zich 8de twaalve, en begon hen uit te zenden twee en twee, en gaf hun macht 9over de onreine geesten. |
| f Matth. 10:1. Luk. 6:13; 9:1. |
| Matth. 10:1 EN Zijn twaalf discipelen tot Zich geroepen hebbende, heeft Hij hun macht gegeven over de onreine geesten, om dezelve uit te werpen, en om alle ziekte en alle kwaal te genezen. Luk. 6:13 En als het dag was geworden, riep Hij Zijn discipelen tot Zich, en verkoos er twaalf uit hen, die Hij ook apostelen noemde: Luk. 9:1 EN Zijn twaalf discipelen samengeroepen hebbende, gaf Hij hun kracht en macht over al de duivelen, en om ziekten te genezen; |
| 8 Namelijk die Hij tot Zijn apostelen had verkoren, Mark. 3:13. |
| Mark. 3:13 En Hij klom op den berg en riep tot Zich die Hij wilde; en zij kwamen tot Hem. |
| 9 Namelijk om dezelve te kunnen uitdrijven uit de bezetenen. |
|
8 En Hij gebood hun, dat zij niets zouden nemen tot den weg, dan alleenlijk 10een staf; geen male, geen brood, geen 11geld in den gordel; |
| 10 Namelijk om in het gaan op te steunen; maar geen die u zou bezwaren op den weg, gelijk Matth. 10:10 te zien is. |
| Matth. 10:10 Noch male tot den weg, noch twee rokken, noch schoenen, noch staf; want de arbeider is zijn voedsel waardig. |
| 11 Gr. koper, omdat eertijds het geld van koper veel placht te wezen, en kan daardoor hier ook zelfs de minste voorraad van geld verstaan worden. |
|
9 gMaar dat zij 12schoenzolen zouden 13aanbinden, en met 14geen twee rokken gekleed zijn. |
| g Hand. 12:8. |
| Hand. 12:8 En de engel zeide tot hem: Omgord u en bind uw schoenzolen aan. En hij deed alzo. En hij zeide tot hem: Werp uw mantel om en volg mij. |
| 12 Gr. sandalia, welke waren lichte schoenen, bestaande alleen uit zolen met banden om aan de voeten vast te maken, welke in die hete landen zeer gebruikelijk waren, Hand. 12:8. |
| Hand. 12:8 En de engel zeide tot hem: Omgord u en bind uw schoenzolen aan. En hij deed alzo. En hij zeide tot hem: Werp uw mantel om en volg mij. |
| 13 Namelijk niet meer dan één paar om te reizen; want meer schoenen op den weg mede te nemen, wordt hun ook verboden, Matth. 10:10. |
| Matth. 10:10 Noch male tot den weg, noch twee rokken, noch schoenen, noch staf; want de arbeider is zijn voedsel waardig. |
| 14 Dat is, geen meer dan gij aan zult hebben, zonder nog een rok mede te dragen tot verandering. |
|
10 En Hij zeide tot hen: Zo waar gij in een huis zult ingaan, blijft daar totdat gij vandaar uitgaat. |
11 hEn zo wie u niet zullen ontvangen, noch u horen, vertrekkende vandaar, ischudt 15het stof af dat onder aan uw voeten is, hun tot een getuigenis. kVoorwaar zeg Ik u: Het zal Sódom of Gomórra verdraaglijker zijn in den dag des oordeels dan dezelve stad. |
| h Matth. 10:14. Luk. 9:5. |
| Matth. 10:14 En zo iemand u niet zal ontvangen, noch uw woorden horen, uitgaande uit dat huis of uit dezelve stad, schudt het stof uwer voeten af. Luk. 9:5 En zo wie u niet zullen ontvangen, uitgaande van die stad, schudt ook het stof af van uw voeten, tot een getuigenis tegen hen. |
| i Hand. 13:51; 18:6. |
| Hand. 13:51 Doch zij schudden het stof van hun voeten af tegen dezelve, en kwamen te Ikónium. Hand. 18:6 Maar als zij wederstonden en lasterden, schudde hij zijn klederen af en zeide tot hen: Uw bloed zij op uw hoofd; ik ben rein; en van nu voortaan zal ik tot de heidenen heen gaan. |
| 15 De reden hiervan zie Matth. 10:14. |
| Matth. 10:14 En zo iemand u niet zal ontvangen, noch uw woorden horen, uitgaande uit dat huis of uit dezelve stad, schudt het stof uwer voeten af. |
| k Matth. 10:15. Luk. 10:12. |
| Matth. 10:15 Voorwaar zeg Ik u: Het zal den lande van Sódom en Gomórra verdraaglijker zijn in den dag des oordeels dan dezelve stad. Luk. 10:12 En Ik zeg u, dat het dien van Sódom verdraaglijker wezen zal in dien dag dan dezelve stad. |
|
12 En uitgegaan zijnde, predikten zij dat zij zich zouden bekeren. |
13 En zij wierpen vele duivelen uit, len 16zalfden vele kranken met olie, en maakten hen gezond. |
| l Jak. 5:14. |
| Jak. 5:14 Is iemand krank onder u? Dat hij tot zich roepe de ouderlingen der gemeente, en dat zij over hem bidden, hem zalvende met olie in den Naam des Heeren; |
| 16 Deze zalving, gelijk ook de oplegging der handen, aanraken en dergelijke wijzen van doen, die Christus en de apostelen hebben gebruikt in het genezen der ziekten, gaven de gezondheid niet, maar waren uiterlijke tekenen, dat deze wonderbare genezing door de Goddelijke kracht van Christus en den dienst der apostelen geschiedde. Welke tekenen gebruikt zijn, zolang de gave der wonderbare genezing heeft geduurd. Zie Mark. 16:18. Jak. 5:14. En nadat dezelve gave heeft opgehouden, zo hebben deze tekenen, als nu nergens meer toe dienende, ook moeten ophouden. |
| Mark. 16:18 Slangen zullen zij opnemen; en al is het dat zij iets dodelijks zullen drinken, dat zal hun niet schaden; op kranken zullen zij de handen leggen, en zij zullen gezond worden. Jak. 5:14 Is iemand krank onder u? Dat hij tot zich roepe de ouderlingen der gemeente, en dat zij over hem bidden, hem zalvende met olie in den Naam des Heeren; |
De dood van Johannes den Doper |
14 mEn de koning 17Herodes hoorde het (18want Zijn Naam was openbaar geworden) en zeide: Johannes, die daar doopte, is van de doden opgewekt, en daarom 19werken die krachten in hem. |
| m Matth. 14:1. Luk. 9:7. |
| Matth. 14:1 TE dienzelven tijde hoorde Herodes, de viervorst, het gerucht van Jezus; Luk. 9:7 En Herodes, de viervorst, hoorde al de dingen die van Hem geschiedden; en was twijfelmoedig, omdat van sommigen gezegd werd dat Johannes van de doden was opgestaan, |
| 17 Zie van dezen Herodes en van deze gehele historie Matth. 14:1, enz. |
| Matth. 14:1 TE dienzelven tijde hoorde Herodes, de viervorst, het gerucht van Jezus; |
| 18 Namelijk de Naam Jezus. |
| 19 Dat is, nu komt hij met meerder kracht dan tevoren; want Johannes had zelf geen wonderen gedaan, Joh. 10:41. |
| Joh. 10:41 En velen kwamen tot Hem en zeiden: Johannes deed wel geen teken; maar alles wat Johannes van Dezen zeide, was waar. |
|
15 Anderen zeiden: Hij is Elía. En anderen zeiden: Hij is een profeet, of als een 20der profeten. |
| 20 Dat is, der oude afgestorven profeten. |
|
16 Maar als het Herodes hoorde, zeide hij: Deze is Johannes, dien ik onthoofd heb; die is van de doden opgewekt. |
17 nWant dezelve Herodes enigen uitgezonden hebbende, had Johannes gevangengenomen en hem in de gevangenis gebonden, uit oorzaak van Heródias, de huisvrouw van zijn broeder Filippus, omdat hij haar getrouwd had. |
| n Matth. 14:3. Luk. 3:19; 9:9. |
| Matth. 14:3 Want Herodes had Johannes gevangengenomen en hem gebonden en in den kerker gezet, omwille van Heródias, de huisvrouw van Filippus, zijn broeder. Luk. 3:19 Maar als Herodes, de viervorst, van hem bestraft werd omwille van Heródias, de vrouw van Filippus, zijn broeder, en over alle boze stukken die Herodes deed, Luk. 9:9 En Herodes zeide: Johannes heb ik onthoofd; wie is nu Deze, van Welken ik zulke dingen hoor? En hij zocht Hem te zien. |
|
18 Want Johannes zeide tot Herodes: oHet is u niet geoorloofd de huisvrouw uws broeders te hebben. |
| o Leviticus 18; 20:21. |
| Leviticus 18 VERDER sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: Lev. 20:21 En wanneer een man zijns broeders huisvrouw zal genomen hebben, het is onreinheid; hij heeft de schaamte zijns broeders ontdekt; zij zullen zonder kinderen zijn. |
|
19 En Heródias legde op hem toe en wilde hem doden, en kon niet; |
20 Want Herodes vreesde Johannes, wetende dat hij een prechtvaardig en heilig man was, en 21hield hem in waarde; en als hij hem hoorde, deed hij vele dingen, en 22hoorde hem gaarne. |
| p Matth. 14:5; 21:26. |
| Matth. 14:5 En willende hem doden, vreesde hij het volk, omdat zij hem hielden voor een profeet. Matth. 21:26 En indien wij zeggen: Uit de mensen, zo vrezen wij de schare; want zij houden allen Johannes voor een profeet. |
| 21 Of: bewaarde hem. |
| 22 Namelijk in het eerst; want daarna opgestookt zijnde door Herodias, zocht hij hem te doden, hoewel hij zulks liet uit vrees voor het volk, totdat deze gelegenheid voorkwam, Matth. 14:5. |
| Matth. 14:5 En willende hem doden, vreesde hij het volk, omdat zij hem hielden voor een profeet. |
|
21 En als er 23een welgelegen dag gekomen was, toen Herodes qop den dag zijner geboorte een maaltijd aanrichtte voor zijn groten en de oversten over duizend en de voornaamsten van Galiléa; |
| 23 Dat is, bekwame tijd; waarop Herodias het erop toelegde om tot haar voornemen te komen. |
| q Gen. 40:20. Matth. 14:6. |
| Gen. 40:20 En het geschiedde ten derden dage, ten dage van Farao’s geboorte, dat hij voor al zijn knechten een maaltijd maakte; en hij verhief het hoofd van den overste der schenkers en het hoofd van den overste der bakkers in het midden zijner knechten. Matth. 14:6 Maar als de dag van Herodes’ geboorte gehouden werd, danste de dochter van Heródias in het midden van hen, en zij behaagde Herodes; |
|
22 En als de dochter van dezelve Heródias 24inkwam en danste, en Herodes en dengenen die medeaanzaten, behaagde, zo zeide de koning tot het dochtertje: Eis van mij wat gij ook wilt, en ik zal het u geven. |
| 24 Namelijk in de zaal waar de maaltijd gehouden werd, want het was bij de ouden niet veel gebruikelijk, dat de vrouwen met de mannen in grote maaltijden aanzaten. Zie Esth. 1:11. |
| Esth. 1:11 Dat zij Vasthi, de koningin, zouden brengen voor het aangezicht des konings, met de koninklijke kroon, om den volken en den vorsten haar schoonheid te tonen, want zij was schoon van aangezicht. |
|
23 rEn hij zwoer haar: Zo wat gij van mij zult eisen, zal ik u geven, ook tot de helft mijns koninkrijks. |
| r Richt. 11:30. |
| Richt. 11:30 En Jefta beloofde den HEERE een gelofte en zeide: Indien Gij de kinderen Ammons ganselijk in mijn hand zult geven, |
|
24 En zij uitgegaan zijnde, zeide tot haar moeder: Wat zal ik eisen? En die zeide: Het hoofd van Johannes den Doper. |
25 En zij terstond met haast ingaande tot den koning, heeft het geëist, zeggende: Ik wil dat gij mij nu terstond in een schotel geeft het hoofd van Johannes den Doper. |
26 En de koning zeer bedroefd geworden zijnde, nochtans om de eden en degenen die medeaanzaten, wilde hij haar hetzelve niet 25afslaan. |
| 25 Gr. haar niet afzetten; dat is, haar verzoek verwerpen. |
|
27 sEn de koning zond terstond een 26scherprechter en gebood zijn hoofd daar te brengen. Deze nu ging heen en onthoofdde hem in de gevangenis, |
| s Matth. 14:10. |
| Matth. 14:10 En zond heen en onthoofdde Johannes in den kerker. |
| 26 Of: trawant, hellebaardier, lijfwacht. |
|
28 En bracht zijn hoofd in een schotel en gaf hetzelve het dochtertje, en het dochtertje gaf hetzelve haar moeder. |
29 En als zijn discipelen dit hoorden, gingen zij en namen zijn dood lichaam weg en legden het in een graf. |
De eerste wonderbare spijziging |
30 tEn de apostelen 27kwamen weder tezamen tot Jezus, en boodschapten Hem alles, beide wat zij gedaan hadden en wat zij geleerd hadden. |
| t Luk. 9:10. |
| Luk. 9:10 En de apostelen wedergekeerd zijnde, verhaalden Hem al wat zij gedaan hadden. En Hij nam hen mede en vertrok alleen in een woeste plaats der stad genaamd Bethsáïda. |
| 27 Namelijk wederkomende van hun reis, die zij na de uitzending twee aan twee gedaan hadden door het Joodse land. |
|
31 En Hij zeide tot hen: Komt gijlieden in 28een woeste plaats 29hier alleen, en rust een weinig. Want er waren velen die kwamen en die gingen, ven zij hadden zelfs geen gelegen tijd om te eten. |
| 28 Of: eenzame. Deze was bij Bethsaïda, Matth. 14:13. Luk. 9:10. |
| Matth. 14:13 En als Jezus dit hoorde, vertrok Hij vandaar te scheep naar een woeste plaats alleen; en de scharen, dat horende, zijn Hem te voet gevolgd uit de steden. Luk. 9:10 En de apostelen wedergekeerd zijnde, verhaalden Hem al wat zij gedaan hadden. En Hij nam hen mede en vertrok alleen in een woeste plaats der stad genaamd Bethsáïda. |
| 29 Of: bezijden. |
| v Mark. 3:20. |
| Mark. 3:20 En zij kwamen in huis; en daar vergaderde wederom een schare, alzo dat zij ook zelfs niet konden brood eten. |
|
32 xEn zij vertrokken in een schip naar een woeste plaats alleen. |
| x Matth. 14:13. Luk. 9:10. Joh. 6:1. |
| Matth. 14:13 En als Jezus dit hoorde, vertrok Hij vandaar te scheep naar een woeste plaats alleen; en de scharen, dat horende, zijn Hem te voet gevolgd uit de steden. Luk. 9:10 En de apostelen wedergekeerd zijnde, verhaalden Hem al wat zij gedaan hadden. En Hij nam hen mede en vertrok alleen in een woeste plaats der stad genaamd Bethsáïda. Joh. 6:1 NA dezen vertrok Jezus over de Zee van Galiléa, welke is de
Zee van Tibérias. |
|
33 En de scharen zagen hen heenvaren en velen werden Hem kennende, en liepen gezamenlijk te voet van alle steden derwaarts, en kwamen hen voor, en gingen tezamen tot Hem. |
34 30En Jezus uitgaande yzag een grote schare, en werd innerlijk met ontferming bewogen over hen; zwant zij waren als schapen die geen herder hebben; aen Hij begon hun vele dingen te leren. |
| 30 Zie van dit gehele wonder de aantt. op Matth. 14:15, enz. |
| Matth. 14:15 (kt.) En als het nu avond werd, kwamen Zijn discipelen tot Hem, zeggende: Deze plaats is woest, en de tijd is nu voorbijgegaan; laat de scharen van U, opdat zij heengaan in de vlekken en zichzelven spijze kopen. |
| y Matth. 9:36; 14:14. |
| Matth. 9:36 En Hij de scharen ziende, werd innerlijk met ontferming bewogen over hen, omdat zij vermoeid en verstrooid waren, gelijk schapen die geen herder hebben. Matth. 14:14 En Jezus uitgaande zag een grote schare, en werd innerlijk met ontferming over hen bewogen, en genas hun kranken. |
| z Jer. 23:1. Ez. 34:2. |
| Jer. 23:1 WEE den herders die de schapen Mijner weide ombrengen en verstrooien, spreekt de HEERE. Ez. 34:2 Mensenkind, profeteer tegen de herders Israëls, profeteer en zeg tot hen, tot de herders: Alzo zegt de Heere HEERE: Wee den herders Israëls die zichzelven weiden; zullen niet de herders de schapen weiden? |
| a Luk. 9:11. |
| Luk. 9:11 En de scharen dat verstaande, volgden Hem; en Hij ontving hen, en sprak tot hen van het Koninkrijk Gods; en die genezing van node hadden, maakte Hij gezond. |
|
35 bEn 31als het nu laat op den dag geworden was, kwamen Zijn discipelen tot Hem en zeiden: Deze plaats is woest, en het is nu laat op den dag; |
| b Matth. 14:15. Luk. 9:12. Joh. 6:5. |
| Matth. 14:15 En als het nu avond werd, kwamen Zijn discipelen tot Hem, zeggende: Deze plaats is woest, en de tijd is nu voorbijgegaan; laat de scharen van U, opdat zij heengaan in de vlekken en zichzelven spijze kopen. Luk. 9:12 En de dag begon te dalen; en de twaalve tot Hem komende, zeiden tot Hem: Laat de schare van U, opdat zij, heen gaande in de omliggende vlekken en in de dorpen, herberg nemen mogen en spijze vinden; want wij zijn hier in een woeste plaats. Joh. 6:5 Jezus dan de ogen opheffende, en ziende dat een grote schare tot Hem kwam, zeide tot Filippus: Vanwaar zullen wij broden kopen, opdat dezen eten mogen? |
| 31 Gr. als nu het uur veel was geworden. Want de Joden rekenden de uren van den opgang der zon, en eindigden die met den avond, Matth. 20:6. |
| Matth. 20:6 En uitgegaan zijnde omtrent de elfde ure, vond hij anderen ledigstaande en zeide tot hen: Wat staat gij hier den gehelen dag ledig? |
|
36 Laat hen van U, opdat zij heengaan in de omliggende 32dorpen en vlekken, en broden voor zichzelven mogen kopen; want zij hebben niet wat zij eten zullen. |
| 32 Gr. velden, dat is, landhuizen, of dorpen. |
|
37 Maar Hij antwoordende zeide tot hen: Geeft gij hun te eten. En zij zeiden tot Hem: Zullen wij heengaan en kopen voor tweehonderd 33penningen brood en hun te eten geven? |
| 33 Gr. denarii. Zie de waarde hiervan Matth. 18:28. |
| Matth. 18:28 Maar dezelve dienstknecht, uitgaande, heeft gevonden een zijner mededienstknechten, die hem honderd penningen schuldig was, en hem aanvattende, greep hem bij de keel, zeggende: Betaal mij wat gij schuldig zijt. |
|
38 En Hij zeide tot hen: Hoevele broden hebt gij? Gaat heen en beziet het. cEn toen zij het 34vernomen hadden, zeiden zij: Vijf, en twee vissen. |
| c Matth. 14:17. Luk. 9:13. Joh. 6:9. |
| Matth. 14:17 Doch zij zeiden tot Hem: Wij hebben hier niet dan vijf broden en twee vissen. Luk. 9:13 Maar Hij zeide tot hen: Geeft gij hun te eten. En zij zeiden: Wij hebben niet meer dan vijf broden en twee vissen; tenzij dan dat wij heengaan en spijze kopen voor al dit volk. Joh. 6:9 Hier is een jonksken dat vijf gerstebroden heeft en twee visjes; maar wat zijn deze onder zovelen? |
| 34 Gr. verstaan hadden, of: wisten. |
|
39 En Hij gebood hun dat zij hen allen zouden doen nederzitten 35bij waardschappen op het groene gras. |
| 35 Gr. waardschappen, waardschappen, of: maaltijden, maaltijden, een Hebreeuwse wijze van spreken; dat is, in verscheidene gezelschappen, gelijk in grote maaltijden of bruiloften het volk aan verscheidene tafels placht verdeeld te worden. |
|
40 En zij 36zaten neder 37in gedeelten, bij honderd tezamen en bij vijftig tezamen. |
| 36 Gr. vielen. |
| 37 Gr. hofbedden, hofbedden, dat is, onderscheiden gelijk de kruidbedden in de hoven zijn; waaruit lichtelijk het getal kon afgerekend worden. |
|
41 En als Hij de vijf broden en twee vissen genomen had, dzag Hij op naar den hemel, 38ezegende en brak de broden, en gaf ze Zijn discipelen, opdat zij ze hun zouden voorleggen; en de twee vissen deelde Hij voor allen. |
| d Joh. 17:1. |
| Joh. 17:1 DIT heeft Jezus gesproken, en Hij hief Zijn ogen op naar den hemel, en zeide: Vader, de ure is gekomen, verheerlijk Uw Zoon, opdat ook Uw Zoon U verheerlijke. |
| 38 Namelijk met dankzegging. Zie Matth. 14:19. Joh. 6:11. |
| Matth. 14:19 En Hij beval de scharen neder te zitten op het gras, en nam de vijf broden en de twee vissen, en opwaarts ziende naar den hemel, zegende dezelve; en als Hij ze gebroken had, gaf Hij de broden den discipelen, en de discipelen gaven ze den scharen. Joh. 6:11 En Jezus nam de broden, en gedankt hebbende deelde Hij ze den discipelen, en de discipelen dengenen die nedergezeten waren; desgelijks ook van de visjes, zoveel zij wilden. |
| e 1 Sam. 9:13. |
| 1 Sam. 9:13 Wanneer gijlieden in de stad komt, alzo zult gij hem vinden, eer hij opgaat op de hoogte om te eten; want het volk zal niet eten totdat hij komt, want hij zegent het offer, daarna eten de genodigden. Daarom, gaat nu op, want hem, als heden zult gij hem vinden. |
|
42 En zij aten allen en zijn verzadigd geworden. |
43 En zij namen op twaalf volle korven brokken, en van de vissen. |
44 En die daar de broden gegeten hadden, waren omtrent vijfduizend mannen. |
Jezus wandelt op de zee |
45 fEn terstond dwong Hij Zijn discipelen in het schip te gaan en vooruit te varen aan de andere zijde 39tegenover Bethsáïda, terwijl Hij de schare van Zich zou laten. |
| f Matth. 14:22. Joh. 6:17. |
| Matth. 14:22 En terstond dwong Jezus Zijn discipelen in het schip te gaan en vóór Hem af te varen naar de andere zijde, terwijl Hij de scharen van Zich zou laten. Joh. 6:17 En in het schip gegaan zijnde, kwamen zij over de zee naar Kapérnaüm. En het was alrede duister geworden, en Jezus was tot hen niet gekomen. |
| 39 Want Joh. 6:17 staat dat zij naar Kapernaüm voeren, hetwelk tegenover Bethsaïda lag. |
| Joh. 6:17 En in het schip gegaan zijnde, kwamen zij over de zee naar Kapérnaüm. En het was alrede duister geworden, en Jezus was tot hen niet gekomen. |
|
46 gEn als Hij denzelven 40hun afscheid gegeven had, ging Hij op den berg om te bidden. |
| g Matth. 14:23. Luk. 6:12. |
| Matth. 14:23 En als Hij nu de scharen van Zich gelaten had, klom Hij op den berg alleen, om te bidden. En als het nu avond was geworden, zo was Hij daar alleen. Luk. 6:12 En het geschiedde in die dagen, dat Hij uitging naar den berg om te bidden, en Hij bleef den nacht over in het gebed tot God. |
| 40 Of: van hen Zijn afscheid genomen had, gelijk Hand. 18:21. |
| Hand. 18:21 Maar hij nam afscheid van hen, zeggende: Ik moet ganselijk het toekomende feest te Jeruzalem houden; doch ik zal tot u wederkeren, zo God wil. En hij voer weg van Éfeze. |
|
47 hEn als het nu avond was geworden, zo was het schip in het midden van de zee, en Hij was alleen op het land. |
| h Matth. 14:23. Joh. 6:16. |
| Matth. 14:23 En als Hij nu de scharen van Zich gelaten had, klom Hij op den berg alleen, om te bidden. En als het nu avond was geworden, zo was Hij daar alleen. Joh. 6:16 En als het avond geworden was, gingen Zijn discipelen af naar de zee; |
|
48 En Hij zag 41dat zij zich zeer pijnigden om het schip voort te krijgen (want de wind was hun tegen). En omtrent de 42vierde wake des nachts kwam Hij tot hen, wandelende op de zee, en wilde hun voorbijgaan. |
| 41 Of: dat zij in nood waren in het roeien. |
| 42 Welke was de laatste. Zie Matth. 14:25. |
| Matth. 14:25 Maar te vierde wake des nachts kwam Jezus af tot hen, wandelende op de zee. |
|
49 En zij, ziende Hem wandelen op de zee, meenden dat het een 43spooksel was, en schreeuwden zeer. |
| 43 Dat is, een geest, verschijnende in lichamelijke gedaante. |
|
50 Want zij zagen Hem allen en werden ontroerd; en terstond sprak Hij met hen en zeide tot hen: Zijt welgemoed, Ik ben het, vreest niet. |
51 En Hij klom tot hen in het schip, en de wind stilde; en zij ontzetten zich 44bovenmate zeer in zichzelven en waren verwonderd. |
| 44 Gr. zeer overvloediglijk. |
|
52 Want zij hadden 45niet gelet op het wonder der broden; want hun hart was 46verhard. |
| 45 Gr. niet verstaan van of door de broden, dat is, zij waren niet verstandiger geworden door hetgeen met de vijf broden geschied was; namelijk om daardoor van Christus’ Goddelijke kracht en zorg voor hen verzekerd te zijn. Zie Mark. 8:17, 20, 21. |
| Mark. 8:17 En Jezus dat bekennende, zeide tot hen: Wat overlegt gij dat gij geen broden hebt? Bemerkt gij nog niet en verstaat gij niet? Hebt gij nog uw verharde hart? Mark. 8:20 En toen Ik de zeven brak onder de vierduizend mannen, hoevele volle manden met brokken gij opnaamt? En zij zeiden: Zeven. Mark. 8:21 En Hij zeide tot hen: Hoe verstaat gij niet? |
| 46 Gr. vereelt, of: verweerd; hetwelk niet is te verstaan van zulke hardigheid of verstoktheid des harten gelijk in de hardnekkige Joden tevoren aangewezen en bestraft is, Mark. 3:5, maar van hun onverstand en traagheid om geestelijke dingen wel te begrijpen en te geloven. Zie dergelijke Mark. 8:17; 16:14. Luk. 24:25. |
| Mark. 3:5 En als Hij hen met toorn rondom aangezien had, meteen bedroefd zijnde over de verharding van hun hart, zeide Hij tot den mens: Strek uw hand uit. En hij strekte ze uit; en zijn hand werd hersteld, gezond gelijk de andere. Mark. 8:17 En Jezus dat bekennende, zeide tot hen: Wat overlegt gij dat gij geen broden hebt? Bemerkt gij nog niet en verstaat gij niet? Hebt gij nog uw verharde hart? Mark. 16:14 Daarna is Hij geopenbaard aan de elve, daar zij aanzaten, en verweet hun hun ongelovigheid en hardigheid der harten, omdat zij niet geloofd hadden degenen die Hem gezien hadden nadat Hij opgestaan was. Luk. 24:25 En Hij zeide tot hen: O onverstandigen en tragen van hart om te geloven al hetgeen dat de profeten gesproken hebben; |
|
53 iEn als zij overgevaren waren, kwamen zij in het land Gennésaret en havenden aldaar. |
| i Matth. 14:34. |
| Matth. 14:34 En overgevaren zijnde, kwamen zij in het land Gennésaret. |
|
54 En als zij uit het schip gegaan waren, terstond werden 47zij Hem kennende. |
| 47 Namelijk de lieden van dat land. |
|
55 En het gehele omliggende land doorlopende, begonnen zij op beddekens degenen die kwalijk gesteld waren, om te dragen, ter plaatse waar zij hoorden dat Hij was. |
56 En zo waar Hij kwam, in vlekken of steden of 48dorpen, daar legden zij de kranken op de markten, en baden Hem dat zij maar den zoom Zijns kleeds 49aanraken mochten; en zovelen als er Hem aanraakten, werden gezond. |
| 48 Gr. velden. |
| 49 Van dit aanraken zie de reden in de aant. op Matth. 14:36. |
| Matth. 14:36 (kt.) En baden Hem dat zij alleenlijk den zoom Zijns kleeds zouden mogen aanraken; en zovelen als Hem aanraakten, werden gezond. |