Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
De Gadareense bezetene |
1 ENa zij kwamen over op de andere zijde der zee, in het land der Gadarénen. a Matth. 8:28. Luk. 8:26.  |
a Matth. 8:28 En als Hij over aan de andere zijde was gekomen in het land der Gergesénen, zijn Hem twee, van den duivel bezeten, ontmoet, komende uit de graven, die zeer wreed waren, alzo dat niemand door dien weg kon voorbijgaan. Luk. 8:26 En zij voeren voort naar het land der Gadarénen, hetwelk is tegenover Galiléa. |
2 En als Hij uit het schip gegaan was, terstond ontmoette Hem uit de graven een mens met een onreinen geest; |
3 Dewelke zijn woning in de graven had, en niemand kon hem binden, ook zelfs niet met ketenen. |
4 Want hij was menigmaal met boeien en ketenen gebonden geweest, en de ketenen waren van hem in stukken getrokken en de boeien verbrijzeld, en niemand was machtig om hem te temmen. |
5 En hij was altijd, nacht en dag, op de bergen en in de graven, roepende en slaande zichzelven met stenen. |
6 Als hij nu Jezus van verre zag, liep hij toe en aanbad Hem. |
7 En met een grote stem roepende, zeide hij: Wat heb ik met U te doen, Jezus, Gij Zone Gods des Allerhoogsten? Ik bezweer U bij God, dat Gij mij niet pijnigt. |
8 (Want Hij zeide tot hem: Gij onreine geest, ga uit van den mens.) |
9 En Hij vraagde hem: Welke is uw naam? En hij antwoordde, zeggende: Mijn naam is Legio; want wij zijn velen. |
10 En hij bad Hem zeer, dat Hij hen buiten het land niet wegzond. |
11 En aldaar aan de bergen was een grote kudde zwijnen weidende. |
12 En al de duivelen baden Hem, zeggende: Zend ons in die zwijnen, opdat wij in dezelve mogen varen. |
13 En Jezus liet het hun terstond toe. En de onreine geesten, uitgevaren zijnde, voeren in de zwijnen; en de kudde stortte van de steilte af in de zee (daar waren er nu omtrent tweeduizend) en zij versmoorden in de zee. |
14 En die de zwijnen weidden, zijn gevlucht, en boodschapten zulks in de stad en op het land; en zij gingen uit om te zien wat het was dat er geschied was. |
15 En zij kwamen tot Jezus, en zagen den bezetene zittende en gekleed en wel bij zijn verstand, namelijk die het legioen gehad had; en zij werden bevreesd. |
16 En die het gezien hadden, vertelden hun wat den bezetene geschied was, en ook van de zwijnen. |
17 bEn zij begonnen Hem te bidden dat Hij van hun landpalen wegging. b Hand. 16:39.  |
b Hand. 16:39 En zij komende baden hen, en als zij hen uitgeleid hadden, begeerden zij dat zij uit de stad gaan zouden. |
18 cEn als Hij in het schip ging, bad Hem degene die bezeten was geweest, dat hij met Hem mocht zijn. c Luk. 8:38.  |
c Luk. 8:38 En de man van welken de duivelen uitgevaren waren, bad Hem dat hij mocht bij Hem zijn. Maar Jezus liet hem van Zich gaan, zeggende: |
19 Doch Jezus liet hem dat niet toe, maar zeide tot hem: Ga heen naar uw huis tot de uwen, en boodschap hun wat grote dingen de Heere u gedaan heeft, en hoe Hij Zich uwer ontfermd heeft. |
20 En hij ging heen en begon te verkondigen in het land van Dekápolis, wat grote dingen hem Jezus gedaan had; en zij verwonderden zich allen. |
Het dochtertje van Jaïrus. De bloedvloeiende vrouw |
21 dEn als Jezus wederom in het schip overgevaren was aan de andere zijde, vergaderde een grote schare bij Hem; en Hij was bij de zee. d Luk. 8:40.  |
d Luk. 8:40 En het geschiedde als Jezus wederkeerde, dat Hem de schare ontving; want zij waren allen Hem verwachtende. |
22 eEn zie, er kwam een van de oversten der synagoge, met name Jaïrus; en Hem ziende, viel hij aan Zijn voeten, e Matth. 9:18. Luk. 8:41.  |
e Matth. 9:18 Als Hij deze dingen tot hen sprak, zie, een overste kwam en aanbad Hem, zeggende: Mijn dochter is nu terstond gestorven, doch kom en leg Uw hand op haar, en zij zal leven. Luk. 8:41 En zie, er kwam een man wiens naam was Jaïrus, en hij was een overste der synagoge; en hij viel aan de voeten van Jezus, en bad Hem dat Hij in zijn huis wilde komen. |
23 En bad Hem zeer, zeggende: Mijn dochtertje is in haar uiterste; ik bid U dat Gij komt en de handen op haar legt, opdat zij behouden worde, en zij zal leven. |
24 En Hij ging met hem; en een grote schare volgde Hem, en zij verdrongen Hem. |
25 fEn een zekere vrouw die twaalf jaren den vloed des bloeds gehad had, f Lev. 15:25. Matth. 9:20. Luk. 8:43.  |
f Lev. 15:25 Wanneer ook een vrouw vele dagen buiten den tijd harer afzondering, van den vloed haars bloeds vloeien zal, of wanneer zij vloeien zal boven haar afzondering, zij zal al de dagen van den vloed harer onreinheid als in de dagen harer afzondering onrein zijn. Matth. 9:20 (En zie, een vrouw die twaalf jaren het bloedvloeien gehad had, komende tot Hem van achteren, raakte den zoom Zijns kleeds aan. Luk. 8:43 En een vrouw die twaalf jaren lang den vloed des bloeds gehad had, welke al haar leeftocht aan medicijnmeesters ten koste gelegd had, en van niemand had kunnen genezen worden, |
26 En veel geleden had van vele medicijnmeesters, en al het hare daaraan ten koste gelegd en geen baat gevonden had, maar met welke het veeleer erger geworden was; |
27 Deze van Jezus horende, kwam onder de schare van achteren en raakte Zijn kleed aan. |
28 Want zij zeide: Indien ik maar Zijn klederen mag aanraken, ik zal gezond worden. |
29 En terstond is de fontein haars bloeds opgedroogd, en zij gevoelde aan haar lichaam dat zij van die kwaal genezen was. |
30 En terstond Jezus bekennende in Zichzelven gde kracht die van Hem uitgegaan was, keerde Zich om in de schare en zeide: Wie heeft Mijn klederen aangeraakt? g Luk. 6:19.  |
g Luk. 6:19 En al de schare zocht Hem aan te raken; want er ging kracht van Hem uit, en Hij genas hen allen. |
31 En Zijn discipelen zeiden tot Hem: Gij ziet dat de schare U verdringt, en zegt Gij: Wie heeft Mij aangeraakt? |
32 En Hij zag rondom, om haar te zien die dat gedaan had. |
33 En de vrouw vrezende en bevende, wetende wat aan haar geschied was, kwam en viel voor Hem neder en zeide Hem al de waarheid. |
34 hEn Hij zeide tot haar: Dochter, uw geloof heeft u behouden; ga heen in vrede en zijt genezen van deze uw kwaal. h Matth. 9:22. Mark. 10:52.  |
h Matth. 9:22 En Jezus Zich omkerende en haar ziende, zeide: Zijt welgemoed, dochter, uw geloof heeft u behouden. En de vrouw werd gezond van dezelve ure af.) Mark. 10:52 En Jezus zeide tot hem: Ga heen, uw geloof heeft u behouden. En terstond werd hij ziende, en volgde Jezus op den weg. |
35 iTerwijl Hij nog sprak, kwamen enigen van het huis van den overste der synagoge, zeggende: Uw dochter is gestorven; wat zijt gij den Meester nog moeilijk? i Luk. 8:49.  |
i Luk. 8:49 Als Hij nog sprak, kwam er een van het huis van den overste der synagoge, zeggende tot hem: Uw dochter is gestorven; zijt den Meester niet moeilijk. |
36 En Jezus terstond gehoord hebbende het woord dat er gesproken werd, zeide tot den overste der synagoge: Vrees niet, geloof alleenlijk. |
37 En Hij liet niemand toe Hem te volgen dan Petrus, en Jakobus, en Johannes, den broeder van Jakobus; |
38 En kwam in het huis van den overste der synagoge, en zag de beroerte en degenen die zeer weenden en huilden. |
39 En ingegaan zijnde, zeide Hij tot hen: Wat maakt gij beroerte en wat weent gij? kHet kind is niet gestorven, maar het slaapt. k Joh. 11:11.  |
k Joh. 11:11 Dit sprak Hij; en daarna zeide Hij tot hen: Lázarus, onze vriend, slaapt; maar Ik ga heen om hem uit den slaap op te wekken. |
40 En zij belachten Hem; maar Hij, als Hij hen allen had uitgedreven, nam bij Zich den vader en de moeder des kinds en degenen die met Hem waren, en ging binnen, waar het kind lag. |
41 En Hij vatte de hand van het kind en zeide tot haar: Talítha kûmi; hetwelk is, zijnde overgezet: Gij dochtertje (Ik zeg u), sta op. |
42 En terstond stond het dochtertje op en wandelde; want het was twaalf jaren oud; en zij ontzetten zich met grote ontzetting. |
43 En Hij gebood hun zeer dat niemand datzelve zou weten, en zeide dat men haar zou te eten geven. |