Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
1 Christus predikt wederom binnen Kapernaüm met groten toeloop des volks. 3 Tot Hem wordt gebracht een geraakte of lamme, welken Hij de zonden vergeeft en geneest, bewijzende tegen de schriftgeleerden, dat Hij ook macht heeft de zonden te vergeven. 13 Beroept Mattheüs van den tol. 15 Eet en drinkt met de tollenaars en zondaars, en verantwoordt datzelve. 18 Geeft redenen waarom Zijn discipelen alstoen niet vastten, gelijk de discipelen van Johannes en van de farizeeën deden. 23 De discipelen plukken op den sabbat korenaren, en worden van Christus verdedigd. |
De genezing van een geraakte |
1 EN ana 1sommige dagen is Hij wederom binnen Kapérnaüm 2gekomen; en het werd gehoord dat Hij in 3huis was. |
| a Matth. 9:1. Luk. 5:17. |
| Matth. 9:1 EN in het schip gegaan zijnde, voer Hij over en kwam in Zijn stad. En zie, zij brachten tot Hem een geraakte, op een bed liggende. Luk. 5:17 En het geschiedde in een dier dagen, dat Hij leerde, en er zaten farizeeën en leraars der wet, die van alle vlekken van Galiléa en Judéa en Jeruzalem gekomen waren; en de kracht des Heeren was er
om hen te genezen. |
| 1 Het woord sommige wordt bij de Hebreeën veeltijds nagelaten wanneer er enige tijd tussenbeide komt, Gen. 4:3; 24:55, en nochtans daarbij verstaan. |
| Gen. 4:3 En het geschiedde ten einde van enige dagen, dat Kaïn van de vrucht des lands den HEERE offer bracht. Gen. 24:55 Toen zeide haar broeder en haar moeder: Laat de jongedochter enige dagen of tien bij ons blijven; daarna zult gij gaan. |
| 2 Namelijk stillekens en onverwacht. |
| 3 Namelijk waarin Hij woonde. Of: te huis was. Zie Matth. 4:13. |
| Matth. 4:13 En Nazareth verlaten hebbende, is komen wonen te Kapérnaüm, gelegen aan de zee, in de landpalen van Zebulon en Naftali; |
|
2 En terstond vergaderden daar velen, alzo dat ook zelfs de plaatsen omtrent de deur hen niet meer konden vatten; en Hij sprak 4het Woord tot hen. |
| 4 Namelijk des Koninkrijks, of des Evangelies. |
|
3 bEn er kwamen sommigen tot Hem, brengende een 5geraakte, die van vier 6gedragen werd. |
| b Matth. 9:1. Luk. 5:18. |
| Matth. 9:1 EN in het schip gegaan zijnde, voer Hij over en kwam in Zijn stad. En zie, zij brachten tot Hem een geraakte, op een bed liggende. Luk. 5:18 En zie, enige mannen brachten op een bed een mens die geraakt was, en zochten hem in te brengen en vóór Hem te leggen. |
| 5 Of: lamme, gelijk Matth. 4:24. |
| Matth. 4:24 En Zijn gerucht ging vandaar uit in geheel Syrië; en zij brachten tot Hem allen die kwalijk gesteld waren, met verscheidene ziekten en pijnen bevangen zijnde, en van den duivel bezeten, en maanzieken en geraakten; en Hij genas dezelve. |
| 6 Gr. opgenomen. |
|
4 En niet kunnende tot Hem genaken overmits de schare, ontdekten zij het 7dak waar Hij was; en dat
8opengebroken hebbende, lieten zij het 9beddeken neder waar de geraakte op lag. |
| 7 Of: zoldering. |
| 8 Gr. uitgegraven. Want de daken waren boven plat en met gebakken stenen of tegels gedekt, die zij hier uitgroeven. Zie Luk. 5:19. |
| Luk. 5:19 En niet vindende waardoor zij hem inbrengen mochten, overmits de schare, zo klommen zij op het dak, en lieten hem door de tichels neder met het beddeken, in het midden, vóór Jezus. |
| 9 Gr. krabbaton, hetwelk was een licht beddeken, gelijk een matras, waarop men des middags placht te rusten, en waarop men de zieken veel placht te leggen om bekwamelijk van de ene plaats tot de andere te dragen. |
|
5 En Jezus 10hun geloof ziende, zeide tot den geraakte: Zoon, uw zonden zijn u vergeven. |
| 10 Namelijk zo van den geraakte als van degenen die hem droegen. |
|
6 En sommigen van de schriftgeleerden zaten aldaar en overdachten in hun harten: |
7 Wat spreekt Deze aldus 11godslasteringen? cWie kan de zonden vergeven dan alleen God? |
| 11 Zie hiervan de aant. Matth. 9:3. |
| Matth. 9:3 (kt.) En zie, sommigen der schriftgeleerden zeiden in zichzelven: Deze lastert God. |
| c Ps. 32:5; 51:3. Jes. 43:25. |
| Ps. 32:5 Mijn zonde maakte ik U bekend en mijn ongerechtigheid bedekte ik niet. Ik zeide: Ik zal belijdenis van mijn overtredingen doen voor den HEERE. En Gij vergaaft de ongerechtigheid mijner zonde. Sela. Ps. 51:3 Zijt mij genadig, o God, naar Uw goedertierenheid; delg mijn overtreding uit, naar de grootheid Uwer barmhartigheden. Jes. 43:25 Ik, Ik ben het, Die uw overtredingen uitdelg om Mijnentwil, en Ik gedenk uwer zonden niet. |
|
8 En Jezus terstond in Zijn 12geest bekennende dat zij alzo in zichzelven overdachten, zeide tot hen: Wat overdenkt gij deze dingen in uw harten? |
| 12 Dat is, in Zijn ziel, namelijk door de openbaring Zijner Godheid, die ook door het woord Geest dikwijls uitgedrukt wordt, Rom. 1:4. Hebr. 9:14. 1 Petr. 3:18. |
| Rom. 1:4 Die krachtiglijk bewezen is te zijn de Zone Gods naar den Geest der heiligmaking, uit de opstanding der doden), namelijk Jezus Christus, onzen Heere Hebr. 9:14 Hoeveel te meer zal het bloed van Christus, Die door den eeuwigen Geest Zichzelven Gode onstraffelijk opgeofferd heeft, uw consciëntie reinigen van dode werken, om den levenden God te dienen! 1 Petr. 3:18 Want Christus heeft ook ééns voor de zonden geleden, Hij rechtvaardig voor de onrechtvaardigen, opdat Hij ons tot God zou brengen; Die wel is gedood in het vlees, maar levend gemaakt door den Geest; |
|
9 13Wat is lichter, te zeggen tot den geraakte: De zonden zijn u vergeven; of te zeggen: Sta op en neem uw beddeken op en wandel? |
| 13 Zie hiervan en van het volgende de aantt. Matth. 9:5, enz. |
| Matth. 9:5 (kt.) Want wat is lichter, te zeggen: De zonden zijn u vergeven; of te zeggen: Sta op en wandel? |
|
10 Doch opdat gij moogt weten dat de Zoon des mensen macht heeft om de zonden op de aarde te vergeven (zeide Hij tot den geraakte): |
11 Ik zeg u, sta op en neem uw beddeken op en ga heen naar uw huis. |
12 En terstond stond hij op, en het beddeken opgenomen hebbende, ging hij uit in aller tegenwoordigheid; zodat zij zich allen ontzetten, en verheerlijkten God, zeggende: Wij hebben nooit 14zulks gezien. |
| 14 Gr. alzo. |
De roeping van Levi |
13 dEn Hij ging wederom uit 15naar de zee; en de gehele schare kwam tot Hem, en Hij leerde hen. |
| d Matth. 9:9. Luk. 5:27. |
| Matth. 9:9 En Jezus vandaar voortgaande, zag een mens in het tolhuis zitten, genaamd Matthéüs, en zeide tot hem: Volg Mij. En hij opstaande, volgde Hem. Luk. 5:27 En na dezen ging Hij uit, en zag een tollenaar, met name Levi, zitten in het tolhuis, en zeide tot hem: Volg Mij. |
| 15 Namelijk het Meer van Galilea of Gennesaret, aan hetwelk Kapernaüm lag. |
|
14 En voorbijgaande zag Hij 16Levi, den zoon van Alféüs, zitten 17in het tolhuis, en zeide tot hem: Volg Mij. En hij opstaande, volgde Hem. |
| 16 Die ook Mattheüs genaamd was. Zie Matth. 9:9. |
| Matth. 9:9 En Jezus vandaar voortgaande, zag een mens in het tolhuis zitten, genaamd Matthéüs, en zeide tot hem: Volg Mij. En hij opstaande, volgde Hem. |
| 17 Of: op den tol, of: aan het tolhuis. |
|
15 En het geschiedde als Hij 18aanzat in deszelfs huis, dat ook vele tollenaren en zondaren aanzaten met Jezus en Zijn discipelen; want zij waren velen en waren Hem gevolgd. |
| 18 Namelijk ter tafel. |
|
16 En de schriftgeleerden en de farizeeën, ziende Hem eten met de 19tollenaren en zondaren, zeiden tot Zijn discipelen: Wat is het dat Hij met de tollenaren en zondaren eet en drinkt? |
| 19 Zie de aant. Matth. 9:10. |
| Matth. 9:10 (kt.) En het geschiedde als Hij in het huis van Matthéüs aanzat, zie, vele tollenaars en zondaars kwamen en zaten mede aan, met Jezus en Zijn discipelen. |
|
17 En Jezus dat horende, zeide tot hen: Die gezond zijn, hebben den medicijnmeester niet van node, maar die 20ziek zijn. eIk ben niet gekomen om te roepen rechtvaardigen, maar zondaars tot bekering. |
| 20 Gr. die kwalijk hebben, dat is, die kwalijk te pas, of kwalijk gesteld zijn. |
| e Matth. 9:13; 21:31. Luk. 5:32; 19:10. 1 Tim. 1:15. |
| Matth. 9:13 Doch gaat heen en leert wat het is: Ik wil barmhartigheid, en niet offerande; want Ik ben niet gekomen om te roepen rechtvaardigen, maar zondaars tot bekering. Matth. 21:31 Wie van deze twee heeft den wil des vaders gedaan? Zij zeiden tot Hem: De eerste. Jezus zeide tot hen: Voorwaar Ik zeg u, dat de tollenaars en de hoeren u voorgaan in het Koninkrijk Gods. Luk. 5:32 Ik ben niet gekomen om te roepen rechtvaardigen, maar zondaren tot bekering. Luk. 19:10 Want de Zoon des mensen is gekomen om te zoeken en zalig te maken wat verloren was. 1 Tim. 1:15 Dit is een getrouw woord en alle aanneming waardig, dat Christus Jezus in de wereld gekomen is om de zondaren zalig te maken, van welke ik de voornaamste ben. |
Het vasten |
18 fEn de discipelen van Johannes en van de farizeeën 21vastten; en zij kwamen en zeiden tot Hem: 22Waarom vasten de discipelen van Johannes en van de farizeeën, en Uw discipelen vasten niet? |
| f Matth. 9:14. Luk. 5:33. |
| Matth. 9:14 Toen kwamen de discipelen van Johannes tot Hem, zeggende: Waarom vasten wij en de farizeeën veel, en Uw discipelen vasten niet? Luk. 5:33 En zij zeiden tot Hem: Waarom vasten de discipelen van Johannes dikmaals en doen gebeden, desgelijks ook de discipelen der farizeeën, maar de Uwe eten en drinken? |
| 21 Namelijk dikwijls, gelijk verklaard wordt Matth. 9:14. Luk. 5:33. |
| Matth. 9:14 Toen kwamen de discipelen van Johannes tot Hem, zeggende: Waarom vasten wij en de farizeeën veel, en Uw discipelen vasten niet? Luk. 5:33 En zij zeiden tot Hem: Waarom vasten de discipelen van Johannes dikmaals en doen gebeden, desgelijks ook de discipelen der farizeeën, maar de Uwe eten en drinken? |
| 22 Zie ook van deze gehele historie en gelijkenissen Matth. 9:14. |
| Matth. 9:14 Toen kwamen de discipelen van Johannes tot Hem, zeggende: Waarom vasten wij en de farizeeën veel, en Uw discipelen vasten niet? |
|
19 En Jezus zeide tot hen: gKunnen ook de bruiloftskinderen vasten, terwijl de Bruidegom bij hen is? Zo langen tijd zij den Bruidegom bij zich hebben, kunnen zij niet vasten. |
| g Jes. 62:5. 2 Kor. 11:2. |
| Jes. 62:5 Want gelijk een jongeling een jonkvrouw trouwt, alzo zullen uw kinderen u trouwen; en gelijk de bruidegom vrolijk is over de bruid, alzo zal uw God over u vrolijk zijn. 2 Kor. 11:2 Want ik ben ijverig over u met een ijver Gods; want ik heb ulieden toebereid om u als een reine maagd aan één Man voor te stellen, namelijk aan Christus. |
|
20 Maar de dagen zullen komen wanneer de Bruidegom van hen zal weggenomen zijn, en alsdan zullen zij vasten in dezelve dagen. |
21 En niemand naait een lap ongevold laken op een oud kleed; anders scheurt deszelfs nieuwe aangenaaide lap iets af van het oude kleed, en er wordt een ergere scheur. |
22 hEn niemand doet nieuwen wijn in oude lederen zakken; anders doet de nieuwe wijn de lederen zakken 23bersten, en de wijn wordt uitgestort, en de lederen zakken 24verderven; maar nieuwen wijn moet men in nieuwe lederen zakken doen. |
| h Matth. 9:17. |
| Matth. 9:17 En men doet geen nieuwen wijn in oude lederen zakken; anders zo bersten de lederen zakken, en de wijn wordt uitgestort, en de lederen zakken verderven; maar men doet nieuwen wijn in nieuwe lederen zakken, en beide tezamen worden behouden. |
| 23 Of: scheuren. |
| 24 Of: gaan verloren. |
Het aren plukken op den sabbat |
23 iEn het geschiedde dat Hij op een 25sabbatdag 26door het gezaaide ging, en Zijn discipelen begonnen 27al gaande aren te plukken. |
| i Deut. 23:25. Matth. 12:1. Luk. 6:1. |
| Deut. 23:25 Wanneer gij zult gaan in uws naasten staande koren, zo zult gij de aren met uw hand afplukken; maar de sikkel zult gij aan uws naasten staande koren niet bewegen. Matth. 12:1 IN dien tijd ging Jezus op een sabbatdag door het gezaaide, en Zijn discipelen hadden honger en begonnen aren te plukken en te eten. Luk. 6:1 EN het geschiedde op den tweeden eersten sabbat, dat Hij door het gezaaide ging, en Zijn discipelen plukten aren, en aten ze, die wrijvende met de handen. |
| 25 Gr. sabbatten. |
| 26 Zie hiervan ook de verklaring in de aant. op Matth. 12:1. |
| Matth. 12:1 (kt.) IN dien tijd ging Jezus op een sabbatdag door het gezaaide, en Zijn discipelen hadden honger en begonnen aren te plukken en te eten. |
| 27 Gr. te gaan aren plukkende. |
|
24 En de farizeeën zeiden tot Hem: Zie, waarom doen zij op den 28sabbatdag kwat niet geoorloofd is? |
| 28 Gr. sabbatten. |
| k Ex. 20:10. |
| Ex. 20:10 Maar de zevende dag is de sabbat des HEEREN uws Gods; dan zult gij geen werk doen, gij, noch uw zoon, noch uw dochter, noch uw dienstknecht, noch uw dienstmaagd, noch uw vee, noch uw vreemdeling, die in uw poorten is; |
|
25 En Hij zeide tot hen: Hebt gij nooit gelezen wat lDavid gedaan heeft, als hij nood had en hem hongerde, en dengenen die met hem waren? |
| l 1 Sam. 21:6. |
| 1 Sam. 21:6 Toen gaf de priester hem dat heilige brood, dewijl er geen brood was dan de toonbroden die van voor het aangezicht des HEEREN weggenomen waren, dat men er warm brood legde, ten dage als dat weggenomen werd. |
|
26 Hoe hij ingegaan is in het huis Gods, ten tijde van 29Abjathar, den hogepriester, en de toonbroden gegeten heeft, die niemand zijn geoorloofd te eten mdan den priesters, en ook gegeven heeft dengenen die met hem waren? |
| 29 Deze Abjathar wordt Achimelech genaamd 1 Sam. 21:1, en zijn zoon wordt Abjathar genaamd. Doch het blijkt uit verscheidene plaatsen der Schrift, dat den vader en den zoon beide deze namen gegeven worden. Zie 2 Sam. 8:17; 15:29, 35. 1 Kon. 2:26, 27. 1 Kron. 24:6. |
| 1 Sam. 21:1 TOEN kwam David te Nob tot den priester Achimélech; en Achimélech kwam bevende David tegemoet en hij zeide tot hem: Waarom zijt gij alleen en geen man met u? 2 Sam. 8:17 En Zadok, Ahítubs zoon, en Achimélech, Abjathars zoon, waren priesters; en Serája was schrijver. 2 Sam. 15:29 Alzo bracht Zadok, en Abjathar, de ark Gods weder te Jeruzalem, en zij bleven aldaar. 2 Sam. 15:35 En zijn niet Zadok en Abjathar, de priesters, aldaar met u? Zo zal het geschieden, dat gij alle ding dat gij uit des konings huis zult horen, den priesters Zadok en Abjathar zult te kennen geven. 1 Kon. 2:26 En tot Abjathar, den priester, zeide de koning: Ga naar Anathoth, op uw akkers, want gij zijt een man des doods; maar op dezen dag zal ik u niet doden, omdat gij de ark des Heeren HEEREN voor het aangezicht van mijn vader David gedragen hebt, en omdat gij verdrukt zijt geweest in alles waarin mijn vader verdrukt was. 1 Kon. 2:27 Sálomo dan verdreef Abjathar, dat hij des HEEREN priester niet ware, om te vervullen het woord des HEEREN hetwelk Hij over het huis van Eli te Silo gesproken had. 1 Kron. 24:6 En Semája, de zoon van Netháneël, de schrijver, uit de Levieten, schreef hen op voor het aangezicht van den koning en van de vorsten en van den priester Zadok en van Achimélech, den zoon van Abjathar, en van de hoofden der vaderen onder de priesters en onder de Levieten; één vaderlijk huis werd genomen voor Eleázar, en desgelijks werd genomen voor Ithamar. |
| m Lev. 24:9. |
| Lev. 24:9 En het zal van Aäron en zijn zonen zijn, die dat in de heilige plaats zullen eten; want het is voor hem een heiligheid der heiligheden, uit de vuuroffers des HEEREN, een eeuwige inzetting. |
|
27 En Hij zeide tot hen: De sabbat is 30gemaakt 31om den mens, niet de mens om den sabbat. |
| 30 Gr. geworden. |
| 31 Namelijk om den mens te dienen tot versterking naar de ziel en verkwikking naar zijn lichaam; en niet om hem te laten vergaan. |
|
28 nZo is dan de Zoon des mensen een Heere ook van den sabbat. |
| n Matth. 12:8. Luk. 6:5. |
| Matth. 12:8 Want de Zoon des mensen is een Heere ook van den sabbat. Luk. 6:5 En Hij zeide tot hen: De Zoon des mensen is een Heere ook van den sabbat. |