DE inhoud van dit boek, of van dit Evangelie, is dezelfde met het Evangelie van Mattheüs, hetwelk hij schijnt in een korter begrip te vervatten. Hij beschrijft dan hoe de Heere CHRISTUS Zijn ambt op de aarde bediend heeft. Eerstelijk hoe Hij bediend heeft Zijn Profetisch ambt, hebbende daarin Johannes den Doper tot een voorloper om Hem den weg te bereiden, van wien Hij gedoopt wordt. En hoe Hij, nadat Hij de verzoeking des satans overwonnen had, aangevangen heeft het Evangelie te prediken, en hoe Hij roept vier discipelen, een onreinen geest uitwerpt; Petrus’ schoonmoeder geneest van de koorts, en vele anderen van hun ziekten; een melaatse reinigt, hfdst. 1. Dat Hij geneest een jichtzieke; beroept Mattheüs tot een apostel; verdedigt Zijn discipelen dat zij niet vastten, en dat zij op den sabbat aren geplukt hadden, hfdst. 2. Dat Hij een geneest die een dorre hand had; dat een grote menigte Hem volgt; dat Hij er twaalf tot apostelen beroept; de waarheid Zijner wonderwerken tegen de lastering Zijner vijanden verdedigt; leert welke Zijn vrienden zijn, hfdst. 3. Dat Hij door een gelijkenis van het zaad leert hoe men Gods Woord vruchtbaarlijk moet horen, en hetzelve in het openbaar prediken; en hoe het allengskens toeneemt, gelijk een opwassend zaad; en gelijk een mosterdzaad; dat Hij een storm stilt, hfdst. 4. Een legioen duivelen uitwerpt; de dochter van Jaïrus van de doden opwekt, en een bloedvloeiende vrouw geneest, hfdst. 5. Dat Hij leert te Nazareth, en Zijn apostelen uitzendt om te prediken het Evangelie; wat Herodes, die Johannes had onthalsd, van CHRISTUS gevoelde; hoe Hij vijfduizend mannen spijzigt met vijf broden en twee vissen; op het water gaat, en bij Zijn discipelen komt, en vele zieken geneest, hfdst. 6. Hoe Hij de farizeeën bestraft dat zij met hun inzettingen de wet Gods tenietmaakten, en leert wat den mens ontreinigt; werpt den duivel uit de dochter van een Kananese vrouw; geneest een dove en stomme, hfdst. 7. Dat Hij wederom spijzigt vierduizend met zeven broden en weinige visjes; weigert den farizeeën een teken te geven; vermaant Zijn discipelen zich te wachten van den zuurdesem der farizeeën en van Herodes; een blinde ziende maakt; Zijn lijden voorzegt, en Zijn discipelen vermaant tot lijdzaamheid, hfdst. 8. Hoe Hij op den berg voor drie discipelen Zijn heerlijkheid vertoont; en hen van de toekomst van Elia onderwijst; een stommen en doven geest uitwerpt; wederom Zijn lijden voorzegt, en Zijn discipelen vermaant tot nederigheid, weldadigheid, ergernissen te mijden, hfdst. 9. Disputeert met de farizeeën over de echtscheiding; zegent de kleine kinderen; geeft antwoord aan een die door zijn eigen gerechtigheid de zaligheid zocht, wat hij dan doen moest. Leert hoe hinderlijk ter zaligheid de rijkdommen zijn; belooft dengenen die om Zijnentwil dezelve verlaten zullen hebben, het eeuwige leven; voorzegt nog eens Zijn lijden; verwerpt het verzoek der zonen van Zebedeüs; vermaant Zijn discipelen tot nederigheid; maakt den blinden Bartimeüs ziende, hfdst. 10. Dat Hij Zijn Koninklijken ingang doet binnen Jeruzalem; een vijgenboom vervloekt; den tempel zuivert van de kopers en verkopers, en hetzelve verantwoordt; Zijn discipelen vermaant tot geloven, en elkander te vergeven, hfdst. 11. Dat Hij den Joden aanwijst hun ondankbaarheid door de gelijkenis van de landlieden die de knechten en ook den zoon van den heer des wijngaards sloegen en doodden; leert dat men den keizer cijns moet betalen; en dat men na de opstanding niet trouwen zal; leert welke het grootste gebod is; dat Hij niet alleen de Zoon, maar ook de Heere van David is; vermaant de zeden der farizeeën te vlieden; prijst de geringe aalmoes van een arme weduwe, hfdst. 12. Voorzegt de verwoesting des tempels, en de ellenden die dezelve zouden voorgaan, en de zwaarte derzelve; voorzegt ook Zijn toekomst ten oordeel, en dat de tijd daarvan onbekend is; en vermaant tot waken en bidden hfdst. 13. Dat de oversten der Joden beraadslagen om Hem te vangen, met welke Judas overeenkomt om Hem over te leveren. Dat Hij gezalfd wordt, het pascha met Zijn discipelen houdt, aan welke Hij den verrader ontdekt; met dezelve het Heilig Avondmaal houdt; Zijn lijden, sterven en opstanding, ook de vlucht der discipelen en Petrus’ verzaking voorzegt; Zijn lijden in het hofken aanvangt met zeer grote benauwdheid en sterk bidden; dat Hij verraden, gevangen, tot den hogepriester geleid, onderzocht, met valse getuigen bezwaard en ter dood veroordeeld wordt; dat Petrus Hem driemaal verzaakt, hfdst. 14. Hoe Hij overgeleverd wordt aan den stadhouder Pilatus, die Hem onderzoekt, en tegen Barabbas stelt om Hem los te laten, en eindelijk laat geselen en kruisigen; hoe Hij Zijn kruis draagt, en daaraan genageld wordt, nevens twee moordenaars; aan het kruis bespot wordt, en sterft, en begraven wordt van Jozef van Arimathea, met consent van Pilatus, hfdst. 15. Dat Hij ten derden dage des morgens vroeg is opgestaan van de doden, en zo door een engel, als door Zijn verschijningen enige godzalige vrouwen en Zijn discipelen daarvan verzekerd heeft; en Zijn apostelen last gegeven hebbende om het Evangelie door de gehele wereld te prediken, met belofte van de gave om wonderen te doen, opgevaren is ten hemel en gezeten ter rechterhand Gods. Dat de apostelen hun ambt hebben aangevangen, en Hij Zijn belofte volbracht heeft, hfdst. 16. |