Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
De reiniging van een melaatse |
1 TOEN Hij nu van den berg afgeklommen was, zijn Hem vele scharen gevolgd. |
2 aEn zie, een melaatse kwam en aanbad Hem, zeggende: Heere, indien Gij wilt, Gij kunt mij reinigen. a Mark. 1:40. Luk. 5:12. |
a Mark. 1:40 En tot Hem kwam een melaatse, biddende Hem en vallende voor Hem op de knieën, en tot Hem zeggende: Indien Gij wilt, Gij kunt mij reinigen. Luk. 5:12 En het geschiedde als Hij in een dier steden was, zie, er was een man vol melaatsheid; en Jezus ziende, viel hij op het aangezicht en bad Hem, zeggende: Heere, zo Gij wilt, Gij kunt mij reinigen. |
3 En Jezus de hand uitstrekkende, heeft hem aangeraakt, zeggende: Ik wil, word gereinigd. En terstond werd hij van zijn melaatsheid gereinigd. |
4 En Jezus zeide tot hem: Zie dat gij dit niemand zegt; maar bga heen, toon uzelven den priester, en offer de gave die cMozes geboden heeft, hun tot een getuigenis. b Luk. 5:14. c Lev. 13:2; 14:2. |
b Luk. 5:14 En Hij gebood hem dat hij het niemand zeggen zou; maar ga heen, zeide Hij, vertoon uzelven den priester, en offer voor uw reiniging, gelijk Mozes geboden heeft, hun tot een getuigenis. c Lev. 13:2 Een mens, als in het vel zijns vleses een gezwel of gezweer of witte blaar zal zijn, dewelke in het vel zijns vleses tot een plaag der melaatsheid zou worden, hij zal dan tot den priester Aäron of tot een uit zijn zonen, de priesters, gebracht worden. Lev. 14:2 Dit zal de wet des melaatsen zijn ten dage zijner reiniging: dat hij tot den priester zal gebracht worden, |
De hoofdman te Kapérnaüm |
5 dAls nu Jezus te Kapérnaüm ingegaan was, kwam tot Hem een hoofdman over honderd, biddende Hem, d Luk. 7:1. |
d Luk. 7:1 NADAT Hij nu al Zijn woorden voleindigd had ten aanhoren des volks, ging Hij in te Kapérnaüm. |
6 En zeggende: Heere, mijn knecht ligt te huis geraakt, en lijdt zware pijnen. |
7 En Jezus zeide tot hem: Ik zal komen en hem genezen. |
8 En de hoofdman over honderd antwoordende zeide: Heere, ik ben niet waardig dat Gij onder mijn dak zoudt inkomen; maar espreek alleenlijk een woord, en mijn knecht zal genezen worden. e Ps. 107:20. |
e Ps. 107:20 Hij zond Zijn woord uit en heelde hen, en rukte hen uit hun kuilen. |
9 Want ik ben ook een mens onder de macht van anderen, hebbende onder mij krijgsknechten; en ik zeg tot dezen: Ga, en hij gaat; en tot den anderen: Kom, en hij komt; en tot mijn dienstknecht: Doe dat, en hij doet het. |
10 Jezus nu dit horende, heeft Zich verwonderd, en zeide tot degenen die Hem volgden: Voorwaar zeg Ik u, Ik heb zelfs in Israël zo groot geloof niet gevonden. |
11 fDoch Ik zeg u, dat velen zullen komen van oosten en westen, en zullen met Abraham en Izak en Jakob aanzitten in het Koninkrijk der hemelen; f Luk. 13:29. |
f Luk. 13:29 En er zullen er komen van oosten en westen, en van noorden en zuiden, en zullen aanzitten in het Koninkrijk Gods. |
12 gEn de kinderen des Koninkrijks zullen uitgeworpen worden in de buitenste duisternis; haldaar zal wening zijn en knersing der tanden. g Matth. 21:43. h Matth. 13:42; 22:13; 24:51. Luk. 13:28. |
g Matth. 21:43 Daarom zeg Ik ulieden, dat het Koninkrijk Gods van u zal weggenomen worden, en een volk gegeven dat zijn vruchten voortbrengt. h Matth. 13:42 En zullen dezelve in den vurigen oven werpen; daar zal wening zijn en knersing der tanden. Matth. 22:13 Toen zeide de koning tot de dienaars: Bindt zijn handen en voeten, neemt hem weg, en werpt hem uit in de buitenste duisternis; daar zal zijn wening en knersing der tanden. Matth. 24:51 En zal hem afscheiden en zijn deel zetten met de geveinsden. Daar zal wening zijn en knersing der tanden. Luk. 13:28 Aldaar zal zijn wening en knersing der tanden, wanneer gij zult zien Abraham en Izak en Jakob en al de profeten in het Koninkrijk Gods, maar ulieden buiten uitgeworpen. |
13 En Jezus zeide tot den hoofdman over honderd: Ga heen, en u geschiede gelijk gij geloofd hebt. En zijn knecht is gezond geworden te dierzelver ure. |
De schoonmoeder van Petrus |
14 iEn Jezus gekomen zijnde in het huis van Petrus, zag zijner vrouws moeder te bed liggen, hebbende de koorts. i Mark. 1:29. Luk. 4:38. |
i Mark. 1:29 En van stonden aan uit de synagoge gegaan zijnde, kwamen zij in het huis van Simon en Andréas, met Jakobus en Johannes. Luk. 4:38 En Jezus opgestaan zijnde uit de synagoge, ging in het huis van Simon; en Simons vrouws moeder was met een grote koorts bevangen, en zij baden Hem voor haar. |
15 En Hij raakte haar hand aan, en de koorts verliet haar; en zij stond op en diende henlieden. |
16 En als het laat geworden was, hebben zij velen, van den duivel bezeten, tot Hem gebracht, en Hij wierp de boze geesten uit met het woord, en Hij genas allen die kwalijk gesteld waren; |
17 Opdat vervuld zou worden wat gesproken was door Jesaja, den profeet, zeggende: kHij heeft onze krankheden op Zich genomen en onze ziekten gedragen. k Jes. 53:4. 1 Petr. 2:24. |
k Jes. 53:4 Waarlijk, Hij heeft onze krankheden op Zich genomen, en onze smarten, die heeft Hij gedragen; doch wij achtten Hem dat Hij geplaagd, van God geslagen en verdrukt was. 1 Petr. 2:24 Die Zelf onze zonden in Zijn lichaam gedragen heeft op het hout, opdat wij de zonden afgestorven zijnde, der gerechtigheid leven zouden; door Wiens striemen gij genezen zijt. |
Het volgen van Jezus |
18 En Jezus vele scharen ziende rondom Zich, beval aan de andere zijde over te varen. |
19 lEn er kwam een zeker schriftgeleerde tot Hem en zeide tot Hem: Meester, ik zal U volgen, waar Gij ook heen gaat. l Luk. 9:57. |
l Luk. 9:57 En het geschiedde op den weg, als zij reisden, dat een tot Hem zeide: Heere, ik zal U volgen, waar Gij ook heen gaat. |
20 En Jezus zeide tot hem: De vossen hebben holen, en de vogelen des hemels nesten; maar de Zoon des mensen heeft niet waar Hij het hoofd nederlegge. |
21 En een ander uit Zijn discipelen zeide tot Hem: Heere, laat mij toe dat ik eerst heenga en mijn vader begrave. |
22 Doch Jezus zeide tot hem: Volg Mij, en mlaat de doden hun doden begraven. m 1 Tim. 5:6. |
m 1 Tim. 5:6 Maar die haar wellust volgt, die is levend gestorven. |
De storm gestild |
23 nEn als Hij in het schip gegaan was, zijn Hem Zijn discipelen gevolgd. n Mark. 4:35. Luk. 8:22. |
n Mark. 4:35 En op denzelven dag, als het nu avond geworden was, zeide Hij tot hen: Laat ons overvaren aan de andere zijde. Luk. 8:22 En het geschiedde in een van die dagen, dat Hij in een schip ging, en Zijn discipelen met Hem; en Hij zeide tot hen: Laat ons overvaren aan de andere zijde van het meer. En zij staken af. |
24 En zie, er ontstond een grote onstuimigheid in de zee, alzo dat het schip van de golven bedekt werd; doch Hij sliep. |
25 En Zijn discipelen bij Hem komende, hebben Hem opgewekt, zeggende: Heere, behoed ons, wij vergaan. |
26 En Hij zeide tot hen: Wat zijt gij vreesachtig, gij kleingelovigen? oToen stond Hij op en bestrafte de winden en de zee; en er werd grote stilte. o Job 26:12. Ps. 107:29. Jes. 51:10. |
o Job 26:12 Door Zijn kracht klieft Hij de zee, en door Zijn verstand verslaat Hij haar
verheffing. Ps. 107:29 Hij doet den storm stilstaan, zodat hun golven stilzwijgen. Jes. 51:10 Zijt gij het niet die de zee, de wateren des groten afgronds drooggemaakt hebt? Die de diepten der zee gemaakt hebt tot een weg, opdat de verlosten daar doorgingen? |
27 En de mensen verwonderden zich, zeggende: Hoedanig een is Deze, dat ook de winden en de zee Hem gehoorzaam zijn? |
De Gergeseense bezetenen |
28 pEn als Hij over aan de andere zijde was gekomen in het land der Gergesénen, zijn Hem twee, van den duivel bezeten, ontmoet, komende uit de graven, die zeer wreed waren, alzo dat niemand door dien weg kon voorbijgaan. p Mark. 5:1. Luk. 8:26. |
p Mark. 5:1 EN zij kwamen over op de andere zijde der zee, in het land der Gadarénen. Luk. 8:26 En zij voeren voort naar het land der Gadarénen, hetwelk is tegenover Galiléa. |
29 En zie, zij riepen, zeggende: Jezus, Gij Zone Gods, wat hebben wij met U te doen? Zijt Gij hier gekomen om ons te pijnigen vóór den tijd? |
30 En ver van hen was een kudde veler zwijnen weidende. |
31 En de duivelen baden Hem, zeggende: Indien Gij ons uitwerpt, laat ons toe dat wij in die kudde zwijnen varen. |
32 En Hij zeide tot hen: Gaat heen. En zij uitgaande, voeren heen in de kudde zwijnen; en zie, de gehele kudde zwijnen stortte van de steilte af in de zee, en stierven in het water. |
33 En die ze weidden, zijn gevlucht; en als zij in de stad gekomen waren, boodschapten zij al deze dingen, en wat den bezetenen geschied was. |
34 En zie, de gehele stad ging uit, Jezus tegemoet; en als zij Hem zagen, qbaden zij dat Hij uit hun landpalen wilde vertrekken. q Hand. 16:39. |
q Hand. 16:39 En zij komende baden hen, en als zij hen uitgeleid hadden, begeerden zij dat zij uit de stad gaan zouden. |