Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
1 Christus leert hoe men moet aalmoezen geven. 5 Bidden. 16 Vasten. 19 Wat voor schatten vergaderen. 22 Hoe het verstand moet gericht zijn. 24 Dat men geen twee heren kan dienen. 25 Dat men de zorg van lichamelijke nooddruft Gode moet bevelen. 33 En vóór alles het Koninkrijk Gods zoeken. |
Het geven van aalmoezen |
1 HEBT acht dat gij uw 1aalmoes niet doet voor de mensen, om van hen gezien te worden; anders zo hebt gij geen loon bij uw Vader, Die in de hemelen is. |
| 1 Het Griekse woord eleèmosynè, waarvan aalmoes komt, betekent in het gemeen een werk der barmhartigheid, en in het bijzonder de weldadigheid jegens den arme, omdat dezelve uit medelijden moet voortkomen, 1 Kor. 13:3. Sommige Griekse boeken hebben gerechtigheid. |
| 1 Kor. 13:3 En al ware het dat ik al mijn goederen tot onderhoud der armen uitdeelde, en al ware het dat ik mijn lichaam overgaf opdat ik verbrand zou worden, en had de liefde niet, zo zou het mij geen nuttigheid geven. |
|
2 aWanneer gij dan aalmoes doet, zo laat vóór u niet trompetten, gelijk de 2geveinsden in de synagogen en op de straten doen, opdat zij van de mensen geëerd mogen worden. Voorwaar zeg Ik u: 3Zij hebben hun loon weg. |
| a Rom. 12:8. |
| Rom. 12:8 Hetzij die vermaant, in het vermanen; die uitdeelt, in eenvoudigheid; die een voorstander is, in naarstigheid; die barmhartigheid doet, in blijmoedigheid. |
| 2 Gr. hypocrieten; welk woord de personages in een kamerspel betekent, die een anderen persoon vertonen dan zij inderdaad zijn. |
| 3 Want de eer, die zij zoeken bij de mensen, is hun loon. |
|
3 Maar als gij aalmoes doet, 4zo laat uw linkerhand niet weten wat uw rechter doet, |
| 4 Dat is, doe het op het allerheimelijkste, zonder roem daardoor te zoeken. |
|
4 Opdat uw aalmoes in het verborgen zij; en uw Vader, Die in het verborgen ziet, Die zal het u 5in het bopenbaar vergelden. |
| 5 Namelijk dikwijls hier, maar inzonderheid hiernamaals in het uiterste oordeel. Zie Matth. 25:34. |
| Matth. 25:34 Alsdan zal de Koning zeggen tot degenen die tot Zijn rechterhand zijn: Komt, gij gezegenden Mijns Vaders, beërft dat Koninkrijk hetwelk u bereid is van de grondlegging der wereld. |
| b Luk. 14:14. |
| Luk. 14:14 En gij zult zalig zijn, omdat zij niet hebben om u te vergelden; want het zal u vergolden worden in de opstanding der rechtvaardigen. |
Het bidden |
5 En wanneer gij 6bidt, zo zult gij niet zijn gelijk de geveinsden; want die plegen gaarne in de 7synagogen en op de hoeken der straten staande, te bidden, 8opdat zij van de mensen mogen gezien worden. Voorwaar Ik zeg u, dat zij hun loon weg hebben. |
| 6 Namelijk in het bijzonder. Want ook de gemene gebeden in de vergaderingen zijn Gode aangenaam en hebben bijzondere beloften, Matth. 18:19. |
| Matth. 18:19 Wederom zeg Ik u, indien er twee van u samenstemmen op de aarde over enige zaak die zij zouden mogen begeren, dat die hun zal geschieden van Mijn Vader, Die in de hemelen is. |
| 7 Namelijk buiten den tijd van de gemene gebeden. |
| 8 Of: opdat zij zich den mensen vertonen. |
|
6 Maar gij, wanneer gij bidt, cga in uw 9binnenkamer, en uw deur gesloten hebbende, bid uw Vader, Die in het verborgen is; en uw Vader, Die in het verborgen ziet, zal het u in het openbaar vergelden. |
| c 2 Kon. 4:33. Hand. 10:4. |
| 2 Kon. 4:33 Zo ging hij in, en sloot de deur voor hen beiden toe, en bad tot den HEERE. Hand. 10:4 En hij de ogen op hem houdende, en zeer bevreesd geworden zijnde, zeide: Wat is het, Heere? En hij zeide tot hem: Uw gebeden en uw aalmoezen zijn tot gedachtenis opgekomen voor God. |
| 9 Het Griekse woord betekent een plaats of kamer waar men iets weglegt of opsluit. |
|
7 En als gij bidt, dzo gebruikt geen 10ijdel verhaal van woorden, gelijk de heidenen; want zij menen dat zij door hun veelheid van woorden zullen verhoord worden. |
| d 1 Kon. 18:28. Jes. 1:15. |
| 1 Kon. 18:28 En zij riepen met luider stem en zij sneden zichzelven met messen en met priemen naar hun wijze, totdat zij bloed over zich uitstortten. Jes. 1:15 En als gijlieden uw handen uitbreidt, verberg Ik Mijn ogen voor u; ook wanneer gij het gebed vermenigvuldigt, hoor Ik niet; want uw handen zijn vol bloed. |
| 10 Gr. battologia, dat is, wanneer enige woorden of redenen zonder nood of ernst dikwijls herhaald worden. |
|
8 Wordt dan hun niet gelijk; want uw Vader weet wat gij van node hebt, eer gij Hem bidt. |
Het gebed des Heeren |
9 Gij dan, bidt 11aldus: eOnze Vader, Die 12in de hemelen zijt, Uw Naam worde 13geheiligd. |
| 11 Dat is, richt al uw gebeden naar dit formulier. Niet dat wij aan deze woorden alleen of altijd zouden gebonden zijn; want in voorvallende noden is het ook wel geoorloofd enige beden verder uit te breiden en ook met andere woorden uit te drukken. Zie Johannes 17. Hand. 4:24. |
| Johannes 17 DIT heeft Jezus gesproken, en Hij hief Zijn ogen op naar den hemel, en zeide: Vader, de ure is gekomen, verheerlijk Uw Zoon, opdat ook Uw Zoon U verheerlijke. Hand. 4:24 En als dezen dat hoorden, hieven zij eendrachtelijk hun stem op tot God en zeiden: Heere, Gij zijt de God Die gemaakt hebt den hemel en de aarde en de zee en alle dingen die in dezelve zijn; |
| e Luk. 11:2. |
| Luk. 11:2 En Hij zeide tot hen: Wanneer gij bidt, zo zegt: Onze Vader, Die in de hemelen zijt, Uw Naam worde geheiligd. Uw Koninkrijk kome. Uw wil geschiede, gelijk in den hemel, alzo ook op de aarde. |
| 12 Dat is, in den derden hemel, 2 Kor. 12:2, alwaar Hij Zijn majesteit en heerlijkheid allermeest openbaart, Ps. 103:19. |
| 2 Kor. 12:2 Ik ken een mens in Christus, voor veertien jaren (of het geschied is in het lichaam, weet ik niet, of buiten het lichaam, weet ik niet, God weet het), dat de zodanige opgetrokken is geweest tot in den derden hemel. Ps. 103:19 De HEERE heeft Zijn troon in de hemelen bevestigd, en Zijn Koninkrijk heerst over alles. |
| 13 Dat is, door ons met woorden en werken grootgemaakt. |
|
10 Uw 14Koninkrijk kome. Uw wil geschiede, gelijk 15in den hemel, alzo ook op de aarde. |
| 14 Namelijk zo der genade in deze wereld, als der heerlijkheid in den hemel. |
| 15 Namelijk van de heilige engelen, Ps. 103:20, 21, en van de zalige en volmaakte zielen, Hebr. 12:23. |
| Ps. 103:20 Looft den HEERE, Zijn engelen, gij krachtige helden, die Zijn woord doet, gehoorzamende de stem Zijns woords. Ps. 103:21 Looft den HEERE, al Zijn heirscharen, gij Zijn dienaars, die Zijn welbehagen doet. Hebr. 12:23 Tot de algemene vergadering en de gemeente der eerstgeborenen, die in de hemelen opgeschreven zijn, en tot God, den Rechter over allen, en de geesten der volmaakte rechtvaardigen; |
|
11 Geef ons heden ons 16dagelijks 17brood. |
| 16 Dat is, genoegzaam en nodig tot onderhoud van ons leven voor dezen dag; of: het ons bescheiden deel, Spr. 30:8. |
| Spr. 30:8 IJdelheid en leugentaal doe verre van mij; armoede of rijkdom geef mij niet, voed mij met het brood van het mij bescheiden deel, |
| 17 Dat is, alle nooddruft des lichaams, Gen. 3:19. |
| Gen. 3:19 In het zweet uws aanschijns zult gij brood eten, totdat gij tot de aarde wederkeert, dewijl gij daaruit genomen zijt; want gij zijt stof en gij zult tot stof wederkeren. |
|
12 En vergeef ons onze 18schulden, gelijk ook wij vergeven onzen schuldenaren. |
| 18 Dat is, zonden, Luk. 11:4, die ons schuldig maken aan de straf. Zie Matth. 18:24. |
| Luk. 11:4 En vergeef ons onze zonden; want ook wij vergeven aan een iegelijk die ons schuldig is. En leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van den boze. Matth. 18:24 Als hij nu begon te rekenen, werd tot hem gebracht een die hem schuldig was tienduizend talenten. |
|
13 En 19leid ons niet in 20verzoeking, maar verlos ons van den fboze. Want Uw is het Koninkrijk en de kracht en de heerlijkheid, in der eeuwigheid. 21Amen. |
| 19 Of: breng ons niet, dat is, geef ons niet over. |
| 20 Namelijk van den satan, de wereld en ons vlees, om ons te brengen tot zondigen of tot kwaad. Zie Jak. 1:13, 14. |
| Jak. 1:13 Niemand, als hij verzocht wordt, zegge: Ik word van God verzocht. Want God kan niet verzocht worden met het kwade, en Hij Zelf verzoekt niemand. Jak. 1:14 Maar een iegelijk wordt verzocht als hij van zijn eigen begeerlijkheid afgetrokken en verlokt wordt. |
| f Matth. 13:19. |
| Matth. 13:19 Als iemand dat Woord des Koninkrijks hoort en niet verstaat, zo komt de boze en rukt weg hetgeen in zijn hart gezaaid was; deze is degene die bij den weg bezaaid is. |
| 21 Is een Hebreeuws woord en zoveel te zeggen als: het zij of worde alzo. Of: Het is zekerlijk alzo. Zie Deut. 27:15. Neh. 8:7. |
| Deut. 27:15 Vervloekt zij de man die een gesneden of gegoten beeld, een gruwel des HEEREN, een werk van des werkmeesters handen, zal maken en zetten in het verborgene. En al het volk zal antwoorden en zeggen: Amen. Neh. 8:7 En Ezra loofde den HEERE, den groten God; en al het volk antwoordde: Amen, amen, met opheffing hunner handen, en zij neigden zich en aanbaden den HEERE met de aangezichten ter aarde. |
|
14 gWant indien gij den mensen hun misdaden vergeeft, zo zal uw hemelse Vader ook u vergeven. |
| g Mark. 11:25. Kol. 3:13. |
| Mark. 11:25 En wanneer gij staat om te bidden, vergeeft indien gij iets hebt tegen iemand; opdat ook uw Vader, Die in de hemelen is, ulieden uw misdaden vergeve. Kol. 3:13 Verdragende elkander en vergevende de een den ander, zo iemand tegen iemand enige klacht heeft; gelijkerwijs als Christus u vergeven heeft, doet ook gij alzo. |
|
15 hMaar indien gij den mensen hun misdaden niet vergeeft, zo zal ook uw Vader uw 22misdaden niet vergeven. |
| h Matth. 18:35. Jak. 2:13. |
| Matth. 18:35 Alzo zal ook Mijn hemelse Vader u doen, indien gij niet van harte vergeeft een iegelijk zijn broeder zijn misdaden. Jak. 2:13 Want een onbarmhartig oordeel zal gaan over dengene die geen barmhartigheid gedaan heeft; en de barmhartigheid roemt tegen het oordeel. |
| 22 Gr. misvallen, waardoor allerlei zonden verstaan worden. |
Het vasten |
16 iEn wanneer gij 23vast, toont geen droevig gezicht, gelijk de geveinsden; want zij 24mismaken hun aangezichten, opdat zij van de mensen mogen gezien worden als zij vasten. Voorwaar Ik zeg u, dat zij hun loon weg hebben. |
| i Jes. 58:3. Matth. 9:14. Mark. 2:18. Luk. 5:33. |
| Jes. 58:3 Zeggende: Waarom vasten wij en Gij ziet het niet aan? Waarom
kwellen wij onze ziel en Gij weet het niet? Zie, ten dage wanneer gijlieden vast, zo vindt gij uw lust, en gij eist strengelijk al uw arbeid. Matth. 9:14 Toen kwamen de discipelen van Johannes tot Hem, zeggende: Waarom vasten wij en de farizeeën veel, en Uw discipelen vasten niet? Mark. 2:18 En de discipelen van Johannes en van de farizeeën vastten; en zij kwamen en zeiden tot Hem: Waarom vasten de discipelen van Johannes en van de farizeeën, en Uw discipelen vasten niet? Luk. 5:33 En zij zeiden tot Hem: Waarom vasten de discipelen van Johannes dikmaals en doen gebeden, desgelijks ook de discipelen der farizeeën, maar de Uwe eten en drinken? |
| 23 Namelijk in het bijzonder. Want in gemene noden of vasten is het niet ongeoorloofd droevig gelaat te tonen, als het zonder geveinsdheid geschiedt. |
| 24 Of: verdonkeren, verderven. |
|
17 Maar gij, als gij vast, 25zalf uw hoofd en was uw aangezicht, |
| 25 Christus spreekt hier naar het gebruik der Joden, die in tijden van vrolijkheid zich zalfden en wiesen, Ps. 23:5. Amos 6:6. Luk. 7:46. |
| Ps. 23:5 Gij richt de tafel toe voor mijn aangezicht, tegenover mijn tegenpartijders; Gij maakt mijn hoofd vet met olie, mijn beker is overvloeiende. Amos 6:6 Die wijn uit schalen drinken en zich zalven met de voortreffelijkste olie, maar bekommeren zich niet over de verbreking van Jozef. Luk. 7:46 Met olie hebt gij Mijn hoofd niet gezalfd; maar deze heeft Mijn voeten met zalf gezalfd. |
|
18 Opdat het van de mensen niet gezien worde als gij vast, maar van uw Vader, Die in het verborgen is; en uw Vader, Die in het verborgen ziet, zal het u in het openbaar vergelden. |
Bezorgdheid |
19 26Vergadert u kgeen schatten op de aarde, waar ze de mot en 27roest verderft, en waar de dieven doorgraven en stelen; |
| 26 Namelijk voornamelijk, of alzo dat gij daarvan uw werk zoudt maken, zonder de hemelse recht te betrachten. Zie 1 Tim. 6:8. |
| 1 Tim. 6:8 Maar als wij voedsel en deksel hebben, wij zullen daarmede vergenoegd zijn. |
| k Spr. 23:4. Hebr. 13:5. Jak. 5:1. |
| Spr. 23:4 Vermoei u niet om rijk te worden, sta af van uw vernuft. Hebr. 13:5 Uw wandel zij zonder geldgierigheid; en zijt vergenoegd met het tegenwoordige; want Hij heeft gezegd: Ik zal u niet begeven en Ik zal u niet verlaten. Jak. 5:1 WELAAN nu, gij rijken, weent en huilt over uw ellendigheden, die over u komen. |
| 27 Gr. eting, ineting. |
|
20 Maar lvergadert u schatten in den hemel, waar ze noch mot noch roest verderft, en waar de dieven niet doorgraven noch stelen. |
| l Luk. 12:33. 1 Tim. 6:19. |
| Luk. 12:33 Verkoopt hetgeen gij hebt en geeft aalmoes. Maakt uzelven buidels die niet verouden, een schat die niet afneemt, in de hemelen, waar de dief niet bij komt, noch de mot verderft. 1 Tim. 6:19 Leggende voor zichzelven weg tot een schat een goed fundament tegen het toekomende, opdat zij het eeuwige leven verkrijgen mogen. |
|
21 Want waar uw schat is, daar zal ook uw hart zijn. |
22 28De kaars des lichaams is mhet oog; indien dan uw oog eenvoudig is, zo zal uw gehele lichaam verlicht wezen; |
| 28 Dat is, gelijk het lichaam door het oog, zo wordt des mensen doen en laten door het verstand geleid en gericht. |
| m Luk. 11:34. |
| Luk. 11:34 De kaars des lichaams is het oog; wanneer dan uw oog eenvoudig is, zo is ook uw gehele lichaam verlicht; maar zo het boos is, zo is ook uw gehele lichaam duister. |
|
23 Maar indien uw oog 29boos is, zo zal geheel uw lichaam duister zijn. Indien dan het licht dat in u is, duisternis is, hoe groot zal de duisternis zelve zijn! |
| 29 Dat is, verblind, of verdorven. |
|
24 nNiemand kan 30twee heren dienen; want of hij zal den enen haten en den anderen liefhebben, of hij zal den enen 31aanhangen en den anderen verachten; gij kunt niet God dienen en den 32Mammon. |
| n Luk. 16:13. |
| Luk. 16:13 Geen huisknecht kan twee heren dienen; want óf hij zal den enen haten en den anderen liefhebben, óf hij zal den enen aanhangen en den anderen verachten; gij kunt God niet dienen en den Mammon. |
| 30 Namelijk die elkander tegen zijn. |
| 31 Of: zich aan den enen houden. |
| 32 Is een Syrisch woord en betekent rijkdom, winst of schatten, die de mensen dikmaals als een god eren en dienen. |
|
25 oDaarom zeg Ik u: 33Zijt niet bezorgd voor uw 34leven, wat gij eten en wat gij drinken zult, noch voor uw lichaam, waarmede gij u kleden zult. Is het leven niet meer dan het voedsel, en het lichaam dan de kleding? |
| o Ps. 37:5; 55:23. Luk. 12:22. Filipp. 4:6. 1 Tim. 6:8. 1 Petr. 5:7. |
| Ps. 37:5 Gimel. Wentel uw weg op den HEERE, en vertrouw op Hem, Hij zal het maken; Ps. 55:23 Werp uw zorg op den HEERE, en Hij zal u onderhouden; Hij zal in eeuwigheid niet toelaten dat de rechtvaardige wankele. Luk. 12:22 En Hij zeide tot Zijn discipelen: Daarom zeg Ik u: Zijt niet bezorgd voor uw leven, wat gij eten zult, noch voor het lichaam, waarmede gij u kleden zult. Filipp. 4:6 Weest in geen ding bezorgd, maar laat uw begeerten in alles door bidden en smeken, met dankzegging, bekend worden bij God. 1 Tim. 6:8 Maar als wij voedsel en deksel hebben, wij zullen daarmede vergenoegd zijn. 1 Petr. 5:7 Werpt al uw bekommernis op Hem, want Hij zorgt voor u. |
| 33 Namelijk met angstige en onmatige zorg, spruitende uit kleingelovigheid, en verhinderende de zorg der zaligheid. Anders zo zijn wij ook schuldig voor deze dingen te zorgen, 1 Tim. 5:8. |
| 1 Tim. 5:8 Doch zo iemand de zijnen en voornamelijk zijn huisgenoten niet verzorgt, die heeft het geloof verloochend, en is erger dan een ongelovige. |
| 34 Gr. ziel, waardoor het leven betekend wordt. Zie Job 2:6. Matth. 2:20. |
| Job 2:6 En de HEERE zeide tot den satan: Zie, hij zij in uw hand, doch verschoon zijn leven. Matth. 2:20 Zeggende: Sta op, neem het Kindeken en Zijn moeder tot u, en trek in het land Israëls; want zij zijn gestorven die de ziel van het Kindeken zochten. |
|
26 pAanziet de vogelen des 35hemels, dat zij niet zaaien noch maaien, noch verzamelen in de schuren, en uw hemelse Vader voedt nochtans dezelve; 36gaat gij dezelve niet zeer veel te boven? |
| p Job 39:3. Ps. 147:9. |
| Job 39:3 Wie bereidt de raaf haar kost als haar jongen tot God schreeuwen, als zij dwalen omdat er geen eten is? Ps. 147:9 Die het vee zijn voeder geeft, aan de jonge raven als zij roepen. |
| 35 Dat is, der lucht. Zie Ps. 8:9. |
| Ps. 8:9 Het gevogelte des hemels en de vissen der zee; hetgeen de paden der zeeën doorwandelt. |
| 36 Gr. verschilt gij niet zeer veel van dezelve?
|
|
27 Wie toch van u kan met bezorgd te zijn 37één el tot zijn lengte toedoen? |
| 37 Gr. één cubiet, dat is, de lengte van den arm van den elleboog af tot het uiterste van den middelsten vinger, of: anderhalve voet. |
|
28 En wat zijt gij bezorgd voor de kleding? Aanmerkt de leliën des velds, hoe zij wassen: zij arbeiden niet en spinnen niet; |
29 En Ik zeg u, dat ook Sálomo in 38al zijn heerlijkheid niet is bekleed geweest gelijk een van deze. |
| 38 Lees van dezelve 1 Koningen 4. |
| 1 Koningen 4 ALZO was de koning Sálomo koning over gans Israël. |
|
30 Indien nu God het gras des velds, dat heden is en 39morgen in den oven geworpen wordt, alzo bekleedt, zal Hij u niet veel meer kleden, gij kleingelovigen? |
| 39 Dat is, dat kort daarna verdroogd zijnde, bijna nergens anders toe dient dan om daarmede de ovens te heten. |
|
31 Daarom, zijt niet bezorgd, zeggende: Wat zullen wij eten, of wat zullen wij drinken, of waarmede zullen wij ons kleden? |
32 Want al deze dingen 40zoeken de heidenen; want uw hemelse Vader weet dat gij al deze dingen behoeft. |
| 40 Namelijk met angst en bekommernis, alsof hun gelukzaligheid daarin gelegen ware. |
|
33 qMaar zoekt eerst het Koninkrijk Gods en 41Zijn gerechtigheid, en al deze dingen zullen u 42toegeworpen worden. |
| q 1 Kon. 3:13. Ps. 37:25; 55:23. |
| 1 Kon. 3:13 Zelfs ook wat gij niet begeerd hebt, heb Ik u gegeven, beide rijkdom en eer, dat uws gelijke niemand onder de koningen al uw dagen zijn zal. Ps. 37:25 Nun. Ik ben jong geweest, ook ben ik oud geworden, maar heb niet gezien den rechtvaardige verlaten, noch zijn zaad zoekende brood. Ps. 55:23 Werp uw zorg op den HEERE, en Hij zal u onderhouden; Hij zal in eeuwigheid niet toelaten dat de rechtvaardige wankele. |
| 41 Namelijk Gods, gelijk uit den Grieksen tekst blijkt; dat is, die Gode aangenaam is, voor Hem bestaat en in het Evangelie ons geopenbaard is. |
| 42 Gr. toegelegd, of: toegegeven, namelijk als een toemaat of toegift. Zie Ps. 127:2. |
| Ps. 127:2 Het is tevergeefs dat gijlieden vroeg opstaat, laat opblijft, eet brood der smarten; het is alzo, dat Hij het Zijn beminde als in den slaap geeft. |
|
34 Zijt dan niet bezorgd tegen den morgen; want de morgen zal voor het zijne zorgen; elke dag heeft genoeg aan 43zijns zelfs kwaad. |
| 43 Dat is, kwelling, bekommernis en zwarigheid, die op elken dag voorvalt. |