Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
De zaligsprekingen |
1 EN Jezus de scharen ziende, is geklommen op een berg; en als Hij nedergezeten was, kwamen Zijn discipelen tot Hem. |
2 En Zijn mond geopend hebbende, leerde Hij hen, zeggende: |
3 aZalig zijn de armen van geest; want hunner is het Koninkrijk der hemelen. a Luk. 6:20. |
a Luk. 6:20 En Hij Zijn ogen opslaande over Zijn discipelen, zeide: Zalig zijt gij, armen; want uwe is het Koninkrijk Gods. |
4 bZalig zijn die treuren; want zij zullen vertroost worden. b Luk. 6:21. |
b Luk. 6:21 Zalig zijt gij, die nu hongert; want gij zult verzadigd worden. Zalig zijt gij, die nu weent; want gij zult lachen. |
5 cZalig zijn de zachtmoedigen; want zij zullen het aardrijk beërven. c Ps. 37:11. |
c Ps. 37:11 De zachtmoedigen daarentegen zullen de aarde erfelijk bezitten, en zich verlustigen over groten vrede. |
6 dZalig zijn die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid; want zij zullen verzadigd worden. d Jes. 55:1. |
d Jes. 55:1 O
alle gij dorstigen, komt tot de wateren, en gij die geen geld hebt, komt, koopt en eet, ja, komt, koopt zonder geld en zonder prijs, wijn en melk. |
7 Zalig zijn de barmhartigen; want hun zal barmhartigheid geschieden. |
8 eZalig zijn de reinen van hart; want zij zullen God zien. e Ps. 15:2; 24:4. Hebr. 12:14. |
e Ps. 15:2 Die oprecht wandelt en gerechtigheid werkt, en die met zijn hart de waarheid spreekt; Ps. 24:4 Die rein van handen en zuiver van hart is, die zijn ziel niet opheft tot ijdelheid, en die niet bedrieglijk zweert. Hebr. 12:14 Jaagt den vrede na met allen, en de heiligmaking, zonder welke niemand den Heere zien zal; |
9 Zalig zijn de vreedzamen; want zij zullen Gods kinderen genaamd worden. |
10 fZalig zijn die vervolgd worden om der gerechtigheid wil; want hunner is het Koninkrijk der hemelen. f 2 Kor. 4:10. 2 Tim. 2:12. 1 Petr. 3:14. |
f 2 Kor. 4:10 Altijd de doding van den Heere Jezus in het lichaam omdragende, opdat ook het leven van Jezus in ons lichaam zou geopenbaard worden. 2 Tim. 2:12 Indien wij verdragen, wij zullen ook met Hem
heersen; indien wij Hem verloochenen, Hij zal ons ook verloochenen; 1 Petr. 3:14 Maar indien gij ook lijdt om der gerechtigheid wil, zo zijt gij zalig; en vreest niet uit vreze van hen, en wordt niet ontroerd; |
11 Zalig zijt gij als u de mensen smaden en vervolgen, en liegende alle kwaad tegen u spreken, gom Mijnentwil. g 1 Petr. 4:14. |
g 1 Petr. 4:14 Indien gij gesmaad wordt om den Naam van Christus, zo zijt gij zalig; want de Geest der heerlijkheid en de Geest Gods rust op u. Wat hen aangaat, Hij wordt wel gelasterd, maar wat u aangaat, Hij wordt verheerlijkt. |
12 hVerblijdt en verheugt u, want uw loon is groot in de hemelen; want alzo hebben zij vervolgd de profeten die vóór u geweest zijn. h Luk. 6:23. |
h Luk. 6:23 Verblijdt u in dien dag en zijt vrolijk; want zie, uw loon is groot in den hemel; want hun vaders deden desgelijks den profeten. |
Het zout der aarde. Het licht op den kandelaar |
13 iGij zijt het zout der aarde; indien nu het zout smakeloos wordt, waarmede zal het gezouten worden? Het deugt nergens meer toe, dan om buitengeworpen en van de mensen vertreden te worden. i Mark. 9:50. Luk. 14:34. |
i Mark. 9:50 Het zout is goed; maar indien het zout onzout wordt, waarmede zult gij dat smakelijk maken? Hebt zout in uzelven, en houdt vrede onder elkander. Luk. 14:34 Het zout is goed; maar indien het zout smakeloos geworden is, waarmede zal het smakelijk gemaakt worden? |
14 Gij zijt het licht der wereld; een stad boven op een berg liggende, kan niet verborgen zijn. |
15 kEn men steekt geen kaars aan en zet die onder een korenmaat, maar op een kandelaar, en zij schijnt allen die in het huis zijn. k Mark. 4:21. Luk. 8:16; 11:33. |
k Mark. 4:21 En Hij zeide tot hen: Komt ook de kaars opdat zij onder de korenmaat of onder het bed gezet worde? Is het niet opdat zij op den kandelaar gezet worde? Luk. 8:16 En niemand die een kaars ontsteekt, bedekt dezelve met een vat of zet ze onder een bed; maar zet ze op een kandelaar, opdat degenen die inkomen, het licht zien mogen. Luk. 11:33 En niemand die een kaars ontsteekt, zet die in het verborgene, noch onder een korenmaat, maar op een kandelaar, opdat degenen die inkomen, het licht zien mogen. |
16 lLaat uw licht alzo schijnen voor de mensen, dat zij uw goede werken mogen zien, en uw Vader, Die in de hemelen is, verheerlijken. l 1 Petr. 2:12. |
l 1 Petr. 2:12 En houdt uw wandel eerlijk onder de heidenen; opdat in hetgeen zij kwalijk van u spreken als van kwaaddoeners, zij uit de goede werken die zij in u zien, God verheerlijken mogen in den dag der bezoeking. |
Jezus en de Wet |
17 Meent niet dat Ik gekomen ben om de Wet of de Profeten te ontbinden; Ik ben niet gekomen om die te ontbinden, maar te vervullen. |
18 Want voorwaar zeg Ik u: mTotdat de hemel en de aarde voorbijgaan, zal er niet één jota noch één tittel van de Wet voorbijgaan, totdat het alles zal zijn geschied. m Luk. 16:17. |
m Luk. 16:17 En het is lichter dat de hemel en de aarde voorbijgaan, dan dat één tittel der Wet valle. |
19 nZo wie dan één van deze minste geboden zal ontbonden en de mensen alzo zal geleerd hebben, die zal de minste genaamd worden in het Koninkrijk der hemelen; maar zo wie dezelve zal gedaan en geleerd hebben, die zal groot genaamd worden in het Koninkrijk der hemelen. n Jak. 2:10. |
n Jak. 2:10 Want wie de gehele wet zal houden, en in één zal struikelen, die is schuldig geworden aan alle. |
20 Want Ik zeg u: Tenzij uw gerechtigheid overvloediger zij dan der schriftgeleerden en der farizeeën, dat gij in het Koninkrijk der hemelen geenszins zult ingaan. |
Jezus en de traditie |
21 Gij hebt gehoord dat tot de ouden gezegd is: oGij zult niet doden; maar zo wie doodt, die zal strafbaar zijn door het gericht. o Ex. 20:13. Deut. 5:17. |
o Ex. 20:13 Gij zult niet doodslaan. Deut. 5:17 Gij zult niet doodslaan. |
22 Doch Ik zeg u: Zo wie ten onrechte op zijn broeder toornig is, die zal strafbaar zijn door het gericht; en wie tot zijn broeder zegt: Raka! die zal strafbaar zijn door den Groten Raad; maar wie zegt: Gij dwaas! die zal strafbaar zijn door het helse vuur. |
23 Zo gij dan uw gave zult op het altaar offeren, en aldaar gedachtig wordt dat uw broeder iets tegen u heeft, |
24 Laat daar uw gave voor het altaar, en ga heen, verzoen u eerst met uw broeder, en kom dan en offer uw gave. |
25 pWees haastelijk welgezind jegens uw wederpartij, terwijl gij nog met hem op den weg zijt; opdat de wederpartij niet misschien u den rechter overlevere, en de rechter u den dienaar overlevere, en gij in de gevangenis geworpen wordt. p Luk. 12:58. Ef. 4:26. |
p Luk. 12:58 Want als gij heengaat met uw wederpartij voor de overheid, zo doe naarstigheid op den weg om van hem verlost te worden; opdat hij misschien u niet voor den rechter trekke, en de rechter u den gerechtsdienaar overlevere, en de gerechtsdienaar u in de gevangenis werpe. Ef. 4:26 Wordt toornig en zondigt niet; de zon ga niet onder over uw toornigheid; |
26 Voorwaar Ik zeg u: Gij zult daar geenszins uitkomen, totdat gij den laatsten penning zult betaald hebben. |
27 Gij hebt gehoord dat van de ouden gezegd is: qGij zult geen overspel doen. q Ex. 20:14. Deut. 5:18. |
q Ex. 20:14 Gij zult niet echtbreken. Deut. 5:18 En gij zult geen overspel doen. |
28 Maar Ik zeg u, dat zo wie een vrouw raanziet om dezelve te begeren, die heeft alrede overspel in zijn hart met haar gedaan. r Job 31:1. Ps. 119:37. |
r Job 31:1 IK heb een verbond gemaakt met mijn ogen; hoe zou ik dan acht gegeven hebben op een maagd? Ps. 119:37 Wend mijn ogen af, dat zij geen ijdelheid zien; maak mij levend door Uw wegen. |
29 sIndien dan uw rechteroog u ergert, trek het uit en werp het van u; want het is u nut dat één uwer leden verga en niet uw gehele lichaam in de hel geworpen worde. s Matth. 18:8. Mark. 9:43. |
s Matth. 18:8 Indien dan uw hand of uw voet u ergert, houw ze af en werp ze van u. Het is u beter tot het leven in te gaan, kreupel of verminkt zijnde, dan twee handen of twee voeten hebbende, in het eeuwige vuur geworpen te worden. Mark. 9:43 En indien uw hand u ergert, houw ze af; het is u beter verminkt tot het leven in te gaan, dan de twee handen hebbende, heen te gaan in de hel, in het onuitblusselijk vuur; |
30 En indien uw rechterhand u ergert, houw ze af en werp ze van u; want het is u nut dat één uwer leden verga en niet uw gehele lichaam in de hel geworpen worde. |
31 Er is ook gezegd: tZo wie zijn vrouw verlaten zal, die geve haar een scheidbrief. t Deut. 24:1. |
t Deut. 24:1 WANNEER een man een vrouw zal genomen en die getrouwd hebben, zo zal het geschieden, indien zij geen genade zal vinden in zijn ogen, omdat hij iets schandelijks aan haar gevonden heeft, dat hij haar een scheidbrief zal schrijven en in haar hand geven en haar laten gaan uit zijn huis. |
32 vMaar Ik zeg u, dat zo wie zijn vrouw verlaten zal, anders dan uit oorzaak van hoererij, die maakt dat zij overspel doet; en zo wie de verlatene zal trouwen, die doet overspel. v Matth. 19:7. Mark. 10:4, 11. Luk. 16:18. 1 Kor. 7:10. |
v Matth. 19:7 Zij zeiden tot Hem: Waarom heeft dan Mozes geboden een scheidbrief te geven en haar te verlaten? Mark. 10:4 En zij zeiden: Mozes heeft toegelaten een scheidbrief te schrijven en haar te verlaten. Mark. 10:11 En Hij zeide tot hen: Zo wie zijn vrouw verlaat en een andere trouwt, die doet overspel tegen haar. Luk. 16:18 Een iegelijk die zijn vrouw verlaat en een andere trouwt, die doet overspel; en een iegelijk die de verlatene van den man trouwt, die doet ook overspel. 1 Kor. 7:10 Doch den getrouwden gebied niet ik, maar de Heere, dat de vrouw van den man niet scheide; |
33 Wederom hebt gij gehoord dat van de ouden gezegd is: xGij zult den eed niet breken, maar gij zult den Heere uw eden houden. x Ex. 20:7. Lev. 19:12. Deut. 5:11. |
x Ex. 20:7 Gij zult den Naam des HEEREN uws Gods niet ijdellijk gebruiken; want de HEERE zal niet onschuldig houden die Zijn Naam ijdellijk gebruikt. Lev. 19:12 En gij zult niet valselijk bij Mijn Naam zweren; want gij zoudt den Naam uws Gods ontheiligen; Ik ben de HEERE. Deut. 5:11 Gij zult den Naam des HEEREN uws Gods niet ijdellijk gebruiken, want de HEERE zal niet onschuldig houden dengene die Zijn Naam ijdellijk gebruikt. |
34 Maar Ik zeg u: yZweert ganselijk niet, noch bij den hemel, omdat hij is de troon Gods; y Jak. 5:12. |
y Jak. 5:12 Doch vóór alle dingen, mijne broeders, zweert niet, noch bij den hemel, noch bij de aarde, noch enigen anderen eed; maar uw ja zij ja, en het neen neen, opdat gij in geen oordeel valt. |
35 Noch bij de aarde, zomdat zij is de voetbank Zijner voeten; noch bij Jeruzalem, aomdat zij is de stad des groten Konings; z Jes. 66:1. a Ps. 48:3. |
z Jes. 66:1 ALZO zegt de HEERE: De hemel is Mijn troon en de aarde is de voetbank Mijner voeten; waar zou dat huis zijn, dat gijlieden Mij zoudt bouwen? En waar is de plaats Mijner rust? a Ps. 48:3 Schoon van gelegenheid, een vreugde der ganse aarde is de berg Sion, aan de zijden van het noorden; de stad des groten Konings. |
36 Noch bij uw hoofd zult gij zweren, omdat gij niet één haar kunt wit of zwart maken. |
37 Maar laat zijn uw woord ja, ja; neen, neen; wat boven deze is, dat is uit den boze. |
38 Gij hebt gehoord dat bgezegd is: Oog om oog en tand om tand. b Ex. 21:24. Lev. 24:20. Deut. 19:21. |
b Ex. 21:24 Oog voor oog, tand voor tand, hand voor hand, voet voor voet, Lev. 24:20 Breuk voor breuk, oog voor oog, tand voor tand; gelijk als hij een gebrek een mens zal aangebracht hebben, zo zal ook hem aangebracht worden. Deut. 19:21 En uw oog zal niet verschonen: ziel om ziel, oog om oog, tand om tand, hand om hand, voet om voet. |
39 Maar Ik zeg u, cdat gij den boze niet wederstaat; maar zo wie u op de rechterwang slaat, keer hem ook de andere toe; c Spr. 24:29. Luk. 6:29. Rom. 12:17. 1 Kor. 6:7. 1 Thess. 5:15. 1 Petr. 3:9. |
c Spr. 24:29 Zeg niet: Gelijk als hij mij gedaan heeft, zo zal ik hem doen; ik zal eenieder vergelden naar zijn werk. Luk. 6:29 Dengene die u aan de wang slaat, bied ook de andere; en dengene die u den mantel neemt, verhinder ook den rok niet te nemen. Rom. 12:17 Vergeldt niemand kwaad voor kwaad. Bezorgt hetgeen eerlijk is voor alle mensen. 1 Kor. 6:7 Zo is er dan nu ganselijk gebrek onder u, dat gij met elkander rechtszaken hebt. Waarom lijdt gij niet liever ongelijk? Waarom lijdt gij niet liever schade? 1 Thess. 5:15 Ziet dat niemand kwaad voor kwaad iemand vergelde, maar jaagt allen tijd het goede na, zo jegens elkander als jegens allen. 1 Petr. 3:9 Vergeldt niet kwaad voor kwaad, of schelden voor schelden, maar zegent daarentegen; wetende dat gij daartoe geroepen zijt, opdat gij zegening zoudt beërven. |
40 En zo iemand met u rechten wil en uw rok nemen, laat hem ook den mantel; |
41 En zo wie u zal dwingen één mijl te gaan, ga met hem twee mijlen. |
42 dGeef dengene die iets van u bidt, en keer u niet af van dengene die van u lenen wil. d Deut. 15:8. Luk. 6:35. |
d Deut. 15:8 Maar gij zult hem uw hand mildelijk opendoen, en zult hem rijkelijk lenen, genoeg voor zijn gebrek dat hem ontbreekt. Luk. 6:35 Maar hebt uw vijanden lief, en doet goed, en leent zonder iets weder te hopen; en uw loon zal groot zijn, en gij zult kinderen des Allerhoogsten zijn; want Hij is goedertieren over de ondankbaren en bozen. |
43 Gij hebt gehoord dat er gezegd is: eGij zult uw naaste liefhebben en uw vijand zult gij haten. e Lev. 19:18. |
e Lev. 19:18 Gij zult niet wreken, noch toorn behouden tegen de kinderen uws volks; maar gij zult uw naaste liefhebben als uzelven; Ik ben de HEERE. |
44 Maar Ik zeg u: fHebt uw vijanden lief; zegent hen die u vervloeken; doet wel dengenen die u haten; en gbidt voor degenen die u geweld doen en die u vervolgen; f Luk. 6:27. Rom. 12:20. g Luk. 23:34. Hand. 7:60. 1 Kor. 4:13. 1 Petr. 2:23. |
f Luk. 6:27 Maar Ik zeg ulieden die dit hoort: Hebt lief uw vijanden, doet wel dengenen die u haten. Rom. 12:20 Indien dan uw vijand hongert, zo spijzig hem; indien hem dorst, zo geef hem te drinken; want dat doende zult gij kolen vuurs op zijn hoofd hopen. g Luk. 23:34 En Jezus zeide: Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen. En verdelende Zijn klederen, wierpen zij het lot. Hand. 7:60 En vallende op de knieën, riep hij met grote stem: Heere, reken hun deze zonde niet toe. En als hij dat gezegd had, ontsliep hij. 1 Kor. 4:13 Wij worden gelasterd en wij bidden; wij zijn geworden als uitvaagsels der wereld en aller afschrapsel tot nu toe. 1 Petr. 2:23 Die, als Hij gescholden werd, niet wederschold, en als Hij leed, niet dreigde, maar gaf het over aan Dien Die rechtvaardiglijk oordeelt; |
45 Opdat gij moogt kinderen zijn uws Vaders, Die in de hemelen is; want Hij doet Zijn zon opgaan over bozen en goeden, en regent over rechtvaardigen en onrechtvaardigen. |
46 hWant indien gij liefhebt die u liefhebben, wat loon hebt gij? Doen ook de tollenaars niet hetzelfde? h Luk. 6:32. |
h Luk. 6:32 En indien gij liefhebt die u liefhebben, wat dank hebt gij? Want ook de zondaars hebben lief degenen die hen liefhebben. |
47 En indien gij uw broeders alleen groet, wat doet gij boven anderen? Doen ook niet de tollenaars alzo? |
48 Weest dan gijlieden volmaakt, gelijk uw Vader, Die in de hemelen is, volmaakt is. |