Statenvertaling.nl

sample header image

Mattheüs 25 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28
Inleiding Bijbelboek
Inleiding Nieuwe Testament
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Mattheüs 25

Dit hoofdstuk voorgelezen (m):

 

1 Door de gelijkenis van vijf wijze en vijf dwaze maagden vermaant Christus wederom tot waken tegen Zijn toekomst. 14 En door de gelijkenis van de dienstknechten, die elk hun talenten van den heer ontvangen hadden om daarmede winst te doen, vermaant Hij tot getrouwe besteding der gaven van God eenieder gegeven. 31 Daarna beschrijft Hij Zijn laatste toekomst ten oordeel, hoe Hij Zijn schapen van de bokken onderscheiden en over beide vonnis spreken en uitvoeren zal.
 
De wijze en de dwaze maagden
1 ALSDAN1 zal het Koninkrijk der hemelen zijn 2gelijk tien maagden, welke haar lampen namen en gingen uit, den bruidegom tegemoet.
1 Namelijk als de Heere Christus zal komen ten oordeel, waarvan in het einde van het voorgaande hoofdstuk gesproken wordt.
2 Deze gelijkenis wordt genomen van hetgeen gebruikelijk was op de bruiloften van dien tijd, die des nachts gehouden werden, in dewelke de bruidegom met de zijnen van enige maagden ingehaald en tot de bruid geleid werd met brandende lampen of fakkels. Zie ook Luk. 12:35 van diergelijke wijze. Door de komst des bruidegoms wordt verstaan de toekomst van Christus ten oordeel, vers 13. Door de maagden allen die den christelijken naam voeren. Door de wijzen alle oprechte, ware gelovigen. Door de dwazen alle mondchristenen en geveinsden. Door de lampen de belijdenis van het christelijk geloof. Door de olie en het licht het ware geloof door de liefde krachtig. Door den middernacht de onverwachte tijd van Christus’ komst. En door de bruiloft de vreugd des eeuwigen levens. verwijsteksten
 
2 En vijf van haar waren 3wijs, en vijf waren dwaas.
3 Gr. voorzichtig.
 
3 Die dwaas waren, haar lampen nemende, namen geen olie met zich.
4 Maar de wijzen namen olie in haar vaten, met haar lampen.
5 Als nu de bruidegom vertoefde, werden zij 4allen sluimerig en vielen in slaap.
4 Namelijk zowel de wijzen als de dwazen. Want ook de ware gelovigen sluimeren somtijds wel, doch hun geloof en liefde worden daarna wederom wakker.
 
6 En te middernacht geschiedde een geroep: Zie, de bruidegom komt, gaat uit, hem tegemoet.
7 Toen stonden al die maagden op en 5bereidden haar lampen.
5 Gr. versierden.
 
8 En de dwazen zeiden tot de wijzen: Geeft ons van uw olie, want onze lampen gaan uit.
9 Doch de wijzen antwoordden, zeggende: Geenszins, opdat er misschien voor ons en voor u niet genoeg zij; maar gaat liever tot de verkopers en koopt voor uzelven.
10 Als zij nu heengingen om te kopen, kwam de bruidegom; en die gereed waren, gingen met hem in tot de bruiloft, en de deur werd gesloten.
11 Daarna kwamen ook de andere maagden, zeggende: 6Heere, Heere, doe ons open.
6 Dewijl het dan te laat zal zijn, zo wordt daarmede alleen te kennen gegeven, dat wij ons intijds moeten voorzien, Joh. 9:4. verwijsteksten
 
12 En hij antwoordende zeide: Voorwaar zeg ik u, 7ik aken u niet.
7 Namelijk voor de Mijnen. Zie Matth. 7:23. verwijsteksten
a Matth. 7:23. Luk. 13:25. verwijsteksten
 
13 bZo waakt dan; want gij weet den dag niet, noch de ure, in dewelke de Zoon des mensen komen zal.
b Matth. 24:42. Mark. 13:33, 35. verwijsteksten
 
De talenten
14 cWant het is 8gelijk een mens die buitenslands reizende, zijn dienstknechten riep en gaf hun zijn goederen over.
c Luk. 19:12. verwijsteksten
8 Door deze gelijkenis worden wij vermaand, de gaven die God ons verleent, elk naar de mate derzelve waar te nemen en te besteden tot de meeste stichting van anderen; met belofte van genadige beloning hier en hiernamaals voor degenen die zulks doen, en dreiging van zware straffen tegen degenen die zulks nalaten. Zie Joh. 15:2. 1 Kor. 12:5, 6, 7. verwijsteksten
 
15 En den enen gaf hij vijf talenten en den anderen twee en den derden een, een iegelijk naar zijn 9vermogen, en verreisde terstond.
9 Dat is, begrip of bekwaamheid, namelijk om te handelen en winst te doen. Waaruit niet kan besloten worden dat een mens uit zichzelven kracht of bekwaamheid heeft om de gaven Gods recht te gebruiken. Want in de Schrift wordt doorlopend getuigd dat al onze bekwaamheid uit God is. Zie Joh. 15:5. 1 Kor. 15:10. 2 Kor. 3:5. verwijsteksten
 
16 Die nu de vijf talenten ontvangen had, ging heen en handelde daarmede en 10won andere vijf talenten.
10 Gr. maakte.
 
17 Desgelijks ook die de twee ontvangen had, die won ook andere twee.
18 Maar die het ene ontvangen had, ging heen en groef in de aarde en verborg het geld zijns heren.
19 En 11na een langen tijd kwam de heer van dezelve dienstknechten en hield rekening met hen.
11 Gr. na veel tijd.
 
20 En die de vijf talenten ontvangen had, kwam en bracht tot hem andere vijf talenten, zeggende: Heere, vijf talenten hebt gij mij gegeven; zie, andere vijf talenten heb ik 12boven dezelve gewonnen.
12 Of: met, door.
 
21 En zijn heer zeide tot hem: 13Wel, gij goede en getrouwe dienstknecht, dover weinig zijt gij getrouw geweest, over veel zal ik u zetten; 14ga in, in de vreugde uws heren.
13 Of: Het is wel, het gaat wel, gij hebt wel gedaan.
d Matth. 24:45. Luk. 12:42. verwijsteksten
14 Dat is, ga in met uw heer ter plaatse waar hij zijn vreugd en heerlijkheid heeft. Zie Joh. 17:24. Luk. 22:30. verwijsteksten
 
22 En die de twee talenten ontvangen had, kwam ook tot hem, en zeide: Heere, twee talenten hebt gij mij gegeven; zie, twee andere talenten heb ik boven dezelve gewonnen.
23 Zijn heer zeide tot hem: Wel, gij goede en getrouwe dienstknecht, over weinig zijt gij getrouw geweest, over veel zal ik u zetten; ga in, in de vreugde uws heren.
24 Maar die het ene talent ontvangen had, kwam ook en zeide: Heere, ik kende u dat gij een 15hard mens zijt, 16maaiende waar gij niet gezaaid hebt, en vergaderende vandaar waar gij niet gestrooid hebt;
15 Of: straf.
16 Dit was een spreekwoord waarmede beschreven werd een mens die alles op het scherpste en nauwste tot zijn voordeel trekt.
 
25 En bevreesd zijnde, ben ik heengegaan en heb uw talent verborgen in de aarde; zie, gij hebt het uwe.
26 Maar zijn heer antwoordende zeide tot hem: 17Gij boze en luie dienstknecht, gij wist dat ik maai waar ik niet gezaaid heb, en vandaar vergader waar ik niet gestrooid heb.
17 Dat is, niet de vrees voor mijn hardigheid, maar uw eigen boosheid en luiheid is daarvan de oorzaak.
 
27 Zo moest gij dan mijn geld den wisselaars 18gedaan hebben, en ik komende zou het mijne wedergenomen hebben met 19woeker.
18 Gr. geworpen, of gelegd, namelijk in de wisselbank.
19 Gr. tokos, waardoor allerlei vrucht of winst van het gebruik des gelds wordt betekend, welke altemet in het goede, altemet in het kwade genomen wordt, naar dat de winst redelijk of onredelijk is. Zie voorts Luk. 19:23. verwijsteksten
 
28 Neemt dan van hem het talent weg, en geeft het dengene die de tien talenten heeft.
29 eWant 20een iegelijk 21die heeft, dien zal gegeven worden, en hij zal overvloedig hebben; maar van dengene 22die niet heeft, van dien zal genomen worden ook wat hij heeft.
e Matth. 13:12. Mark. 4:25. Luk. 8:18; 19:26. verwijsteksten
20 Gr. al.
21 Dat is, die zijn gaven die hij heeft, tewerkstelt en wel besteedt.
22 Dat is, die zijn gaven niet gebruikt, of ledig laat liggen alsof hij ze niet had gehad.
 
30 En werpt den onnutten dienstknecht uit in de 23buitenste duisternis; fdaar zal wening zijn en knersing der tanden.
23 Zie Matth. 8:12. verwijsteksten
f Matth. 8:12; 13:42; 22:13; 24:51. Luk. 13:28. verwijsteksten
 
Het laatste oordeel
31 gEn wanneer de Zoon des mensen komen zal in Zijn heerlijkheid, en al de heilige engelen met Hem, dan zal Hij zitten 24op den htroon Zijner heerlijkheid.
g Matth. 16:27; 26:64. Mark. 14:62. Luk. 21:27. Hand. 1:11. 1 Thess. 4:16. 2 Thess. 1:10. Openb. 1:7. verwijsteksten
24 Dat is, op Zijn heerlijken troon, welke in de wolken zal opgericht worden. Zie Matth. 24:30. Openb. 1:7. verwijsteksten
h Matth. 19:28. verwijsteksten
 
32 En vóór Hem zullen al de volken 25vergaderd worden, ien Hij zal hen van elkander scheiden, gelijk de herder de schapen van de bokken scheidt.
25 Namelijk door den dienst der engelen. Zie Matth. 13:41. verwijsteksten
i Ez. 34:17, 20. Matth. 13:49. verwijsteksten
 
33 En Hij zal de schapen tot Zijn 26rechterhand zetten, maar de bokken tot Zijn linkerhand.
26 Of: rechterzijde; alzo ook in het volgende.
 
34 Alsdan zal 27de Koning zeggen tot degenen die tot Zijn rechterhand zijn: Komt, gij 28gezegenden Mijns Vaders, beërft dat Koninkrijk khetwelk 29u bereid is van de grondlegging der wereld.
27 Namelijk Christus, Die vers 31 de Zoon des mensen genaamd wordt, en nu hier Koning, omdat Hij alsdan wezen zal in de volle heerschappij van Zijn Rijk. verwijsteksten
28 Van deze zegening zie Ef. 1:3, 4, 5. verwijsteksten
k Matth. 20:23. Mark. 10:40. verwijsteksten
29 Namelijk van God, door en naar Zijn eeuwige verkiezing, Ef. 1:4. verwijsteksten
 
35 lWant Ik ben hongerig geweest en gij hebt Mij te eten gegeven; Ik ben dorstig geweest en gij hebt Mij te drinken gegeven; mIk was een vreemdeling en gij hebt Mij 30geherbergd.
l Jes. 58:7. Ez. 18:7. verwijsteksten
m Hebr. 13:2. verwijsteksten
30 Gr. medegeleid, of medegenomen, namelijk om te herbergen.
 
36 Ik was nnaakt en gij hebt Mij gekleed; Ik ben krank geweest en gij hebt Mij 31bezocht; 32Ik was oin de gevangenis en gij zijt tot Mij gekomen.
n Jes. 58:7. Jak. 2:15, 16. verwijsteksten
31 Of: hebt opzicht over Mij genomen.
32 Onder deze verhaalde werken der liefde worden alle andere vruchten des geloofs verstaan, die hier voorgebracht worden, niet als verdienende oorzaken der zaligheid, maar als openbare getuigenissen en tekenen van hun geloof, die om de verdiensten van Christus uit genade zullen beloond worden, om daarmede te bewijzen de rechtvaardigheid van Zijn vonnis in dit oordeel voor de gehele wereld. Gelijk blijkt uit vers 34, alwaar de eerste oorzaak hunner zaligheid gesteld wordt de zegen des Vaders, en de zaligheid een erfdeel wordt genaamd, en deze gezegd wordt hun bereid of toegeschikt te zijn eer de grond der wereld gelegd was, Ef. 1:4. verwijsteksten
o 2 Tim. 1:16. verwijsteksten
 
37 Dan zullen de rechtvaardigen Hem antwoorden, zeggende: Heere, wanneer hebben wij U hongerig gezien en gespijzigd, of dorstig en te drinken gegeven?
38 En wanneer hebben wij U een vreemdeling gezien en geherbergd, of naakt en gekleed?
39 En wanneer hebben wij U krank gezien of in de gevangenis en zijn tot U gekomen?
40 En de Koning zal antwoorden en tot hen zeggen: Voorwaar zeg Ik u, pvoor zoveel gij dit een van deze Mijn minste broeders gedaan hebt, 33zo hebt gij dat Mij gedaan.
p Spr. 19:17. Matth. 10:42. Mark. 9:41. Joh. 13:20. 2 Kor. 9:6. verwijsteksten
33 Dat is, dat zal Ik achten alsof Mij zulks Zelven gedaan ware, Hand. 9:4. verwijsteksten
 
41 Dan zal Hij zeggen ook tot degenen die ter linkerhand zijn: qGaat weg van Mij, gij 34vervloekten, in het reeuwige vuur, hetwelk den 35duivel en zijn engelen bereid is.
q Ps. 6:9. Matth. 7:23. Luk. 13:25, 27. verwijsteksten
34 Dat is, om deze uw zonden naar Gods rechtvaardig oordeel de straf des eeuwigen vloeks onderworpen.
r Jes. 30:33. Openb. 19:20. verwijsteksten
35 Zo noemt Hij het hoofd der boze geesten, die hier ook zijn engelen genoemd worden, omdat de duivel dezelve gebruikt tot zijn dienstboden, gelijk Christus Zijn goede engelen, Openb. 12:7. verwijsteksten
 
42 Want Ik ben hongerig geweest en gij hebt Mij niet te eten gegeven; Ik ben dorstig geweest en gij hebt Mij niet te drinken gegeven;
43 Ik was een vreemdeling en gij hebt Mij niet geherbergd; naakt en gij hebt Mij niet gekleed; krank en in de gevangenis en gij hebt Mij niet bezocht.
44 Dan zullen ook dezen Hem antwoorden, zeggende: Heere, wanneer hebben wij U hongerig gezien, of dorstig, of een vreemdeling, of naakt, of krank, of in de gevangenis, en hebben U niet gediend?
45 Dan zal Hij hun antwoorden en zeggen: Voorwaar zeg Ik u, svoor zoveel gij dit een van 36deze minsten niet gedaan hebt, zo hebt gij het Mij ook niet gedaan.
s Spr. 14:31; 17:5. Zach. 2:8. verwijsteksten
36 Namelijk die hier tot Mijn rechterhand staan.
 
46 tEn dezen zullen gaan in de eeuwige 37pijn; maar de rechtvaardigen in het eeuwige leven.
t Dan. 12:2. Joh. 5:29. verwijsteksten
37 Of: straf, pijniging, gelijk 1 Joh. 4:18. verwijsteksten

Einde Mattheüs 25