Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
1 TE dienzelven tijde hoorde Herodes, de viervorst, het gerucht van Jezus; |
2 En zeide tot zijn knechten: Deze is Johannes de Doper; hij is opgewekt van de doden, en daarom werken die krachten in hem. |
3 Want Herodes had Johannes gevangengenomen en hem gebonden en in den kerker gezet, omwille van Heródias, de huisvrouw van Filippus, zijn broeder. |
4 Want Johannes zeide tot hem: Het is u niet geoorloofd haar te hebben. |
5 En willende hem doden, vreesde hij het volk, omdat zij hem hielden voor een profeet. |
6 Maar als de dag van Herodes’ geboorte gehouden werd, danste de dochter van Heródias in het midden van hen, en zij behaagde Herodes; |
7 Waarom hij haar met ede beloofde te geven wat zij ook eisen zou. |
8 En zij, tevoren onderricht zijnde van haar moeder, zeide: Geef mij hier in een schotel het hoofd van Johannes den Doper. |
9 En de koning werd bedroefd; doch om de eden en degenen die met hem aanzaten, gebood hij dat het haar zou gegeven worden; |
10 En zond heen en onthoofdde Johannes in den kerker. |
11 En zijn hoofd werd gebracht in een schotel en het dochtertje gegeven; en zij droeg het tot haar moeder. |
12 En zijn discipelen kwamen en namen het lichaam weg en begroeven hetzelve; en gingen en boodschapten het Jezus. |
13 En als Jezus dit hoorde, vertrok Hij vandaar te scheep naar een woeste plaats alleen; en de scharen, dat horende, zijn Hem te voet gevolgd uit de steden. |
14 En Jezus uitgaande zag een grote schare, en werd innerlijk met ontferming over hen bewogen, en genas hun kranken. |
15 En als het nu avond werd, kwamen Zijn discipelen tot Hem, zeggende: Deze plaats is woest, en de tijd is nu voorbijgegaan; laat de scharen van U, opdat zij heengaan in de vlekken en zichzelven spijze kopen. |
16 Maar Jezus zeide tot hen: Het is hun niet van node heen te gaan; geeft gij hun te eten. |
17 Doch zij zeiden tot Hem: Wij hebben hier niet dan vijf broden en twee vissen. |
18 En Hij zeide: Brengt Mij dezelve hier. |
19 En Hij beval de scharen neder te zitten op het gras, en nam de vijf broden en de twee vissen, en opwaarts ziende naar den hemel, zegende dezelve; en als Hij ze gebroken had, gaf Hij de broden den discipelen, en de discipelen gaven ze den scharen. |
20 En zij aten allen en werden verzadigd; en zij namen op het overschot der brokken, twaalf volle korven. |
21 Die nu gegeten hadden, waren omtrent vijfduizend mannen, zonder de vrouwen en kinderen. |
22 En terstond dwong Jezus Zijn discipelen in het schip te gaan en vóór Hem af te varen naar de andere zijde, terwijl Hij de scharen van Zich zou laten. |
23 En als Hij nu de scharen van Zich gelaten had, klom Hij op den berg alleen, om te bidden. En als het nu avond was geworden, zo was Hij daar alleen. |
24 En het schip was nu midden in de zee, zijnde in nood van de baren; want de wind was hun tegen. |
25 Maar te vierde wake des nachts kwam Jezus af tot hen, wandelende op de zee. |
26 En de discipelen ziende Hem op de zee wandelen, werden ontroerd, zeggende: Het is een spooksel. En zij schreeuwden van vrees. |
27 Maar terstond sprak Jezus hen aan, zeggende: Zijt goedsmoeds, Ik ben het, vreest niet. |
28 En Petrus antwoordde Hem en zeide: Heere, indien Gij het zijt, zo gebied mij tot U te komen op het water. |
29 En Hij zeide: Kom. En Petrus klom neder van het schip en wandelde op het water, om tot Jezus te komen. |
30 Maar ziende den sterken wind, werd hij bevreesd, en als hij begon neder te zinken, riep hij, zeggende: Heere, behoud mij! |
31 En Jezus terstond de hand uitstekende, greep hem aan en zeide tot hem: Gij kleingelovige, waarom hebt gij gewankeld? |
32 En als zij in het schip geklommen waren, stilde de wind. |
33 Die nu in het schip waren, kwamen en aanbaden Hem, zeggende: Waarlijk, Gij zijt Gods Zoon. |
34 En overgevaren zijnde, kwamen zij in het land Gennésaret. |
35 En als de mannen van die plaats Hem werden kennende, zonden zij in dat gehele omliggende land, en brachten tot Hem allen die kwalijk gesteld waren; |
36 En baden Hem dat zij alleenlijk den zoom Zijns kleeds zouden mogen aanraken; en zovelen als Hem aanraakten, werden gezond. |