Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
1 Het gevoelen van Herodes van Christus. 3 Verhaal van de gevangenis en onthoofding van Johannes den Doper op het verzoek van Herodias’ dochter. 13 Christus verzadigt in de woestijn over de vijfduizend mensen met vijf broden en twee vissen. 22 Komt tot Zijn discipelen, die op zee in nood waren, en wandelt op het water. 28 En op Zijn gebod ook Petrus, die bevreesd voor den wind begint te zinken, maar wordt behouden van Christus. 32 Die het onweder stilt, waardoor Hij bekend wordt Gods Zoon te zijn. 34 Christus komt weder in het land van Gennesaret en geneest vele kranken. |
De dood van Johannes den Doper |
1 TEa dienzelven tijde hoorde 1Herodes, de 2viervorst, het gerucht van Jezus; | | a Mark. 6:14. Luk. 9:7. Mark. 6:14 En de koning Herodes hoorde het (want Zijn Naam was openbaar geworden) en zeide: Johannes, die daar doopte, is van de doden opgewekt, en daarom werken die krachten in hem. Luk. 9:7 En Herodes, de viervorst, hoorde al de dingen die van Hem geschiedden; en was twijfelmoedig, omdat van sommigen gezegd werd dat Johannes van de doden was opgestaan, |
1 Deze was een zoon van Herodes den Grote en was toegenaamd Antipas. |
2 Gr. tetrarches, dat is, een vorst over een vierde deel van een rijk. Want na den dood van Herodes den Grote is zijn rijk van den keizer Augustus verdeeld onder zijn zonen; waarvan bijna de helft, namelijk Judea, Samaria en Idumea, had Archelaüs, de oudste zoon; een vierde part, namelijk Galilea en het land over de Jordaan, deze Herodes. En het laatste vierde part, namelijk Iturea en Trachonitis, had Filippus, de jongste zoon. Zie Matth. 2:22. Luk. 3:1, 19, en bij Josephus, Oudheden, boek 17, hfdst. 13. Deze tetrarchen worden ook koningen genaamd, omdat zij als koningen regeerden. Zie vers 9. Mark. 6:14. Hand. 25:24. Matth. 2:22 Maar als hij hoorde dat Archeláüs in Judéa koning was, in de plaats van zijn vader Herodes, vreesde hij daarheen te gaan; maar door Goddelijke openbaring vermaand in den droom, is hij vertrokken in de delen van Galiléa. Luk. 3:1 EN in het vijftiende jaar der regering van den keizer Tibérius, als Pontius Pilatus stadhouder was over Judéa, en Herodes een viervorst over Galiléa, en Filippus, zijn broeder, een viervorst over Ituréa en over het land Trachonítis, en Lysánias een viervorst over Abiléne, Luk. 3:19 Maar als Herodes, de viervorst, van hem bestraft werd omwille van Heródias, de vrouw van Filippus, zijn broeder, en over alle boze stukken die Herodes deed, vers 9 En de koning werd bedroefd; doch om de eden en degenen die met hem aanzaten, gebood hij dat het haar zou gegeven worden; Mark. 6:14 En de koning Herodes hoorde het (want Zijn Naam was openbaar geworden) en zeide: Johannes, die daar doopte, is van de doden opgewekt, en daarom werken die krachten in hem. Hand. 25:24 En Festus zeide: Koning Agrippa en gij mannen allen, die met ons hier tegenwoordig zijt, gij ziet dezen, van welken mij de ganse menigte der Joden heeft aangesproken, beide te Jeruzalem en hier, roepende dat hij niet meer behoort te leven. |
2 En zeide tot zijn knechten: Deze is Johannes de Doper; hij is opgewekt van de doden, en daarom werken die krachten in hem. | | |
3 bWant 3Herodes had Johannes gevangengenomen en hem gebonden en in den kerker gezet, omwille van 4Heródias, de huisvrouw van Filippus, zijn broeder. | | b Mark. 6:17. Luk. 3:19. Mark. 6:17 Want dezelve Herodes enigen uitgezonden hebbende, had Johannes gevangengenomen en hem in de gevangenis gebonden, uit oorzaak van Heródias, de huisvrouw van zijn broeder Filippus, omdat hij haar getrouwd had. Luk. 3:19 Maar als Herodes, de viervorst, van hem bestraft werd omwille van Heródias, de vrouw van Filippus, zijn broeder, en over alle boze stukken die Herodes deed, |
3 Deze historie wordt hier bij gelegenheid verhaald, hoewel zij tevoren geschied is. Zie Matth. 4:12. Matth. 4:12 Als nu Jezus gehoord had dat Johannes overgeleverd was, is Hij wedergekeerd naar Galiléa; |
4 Deze Herodias was de huisvrouw van Filippus, den broeder van Herodes, van welken zij verleid zijnde, haar man verlaten heeft, en bij deszelfs leven van Herodes tot zijn vrouw genomen was. Zie Josephus, Oudheden, boek 18, hfdst. 7, 9. |
4 Want Johannes zeide tot hem: cHet is u niet geoorloofd haar 5te hebben. | | c Lev. 18:16. Lev. 18:16 Gij zult de schaamte der huisvrouw uws broeders niet ontdekken; het is de schaamte uws broeders. |
5 Namelijk ter vrouw. |
5 En willende hem doden, vreesde hij het volk, domdat zij hem hielden voor een profeet. | | d Matth. 21:26. Matth. 21:26 En indien wij zeggen: Uit de mensen, zo vrezen wij de schare; want zij houden allen Johannes voor een profeet. |
6 Maar als ede dag van Herodes’ 6geboorte gehouden werd, danste de dochter van Heródias in het midden van hen, en zij behaagde Herodes; | | e Gen. 40:20. Mark. 6:21. Gen. 40:20 En het geschiedde ten derden dage, ten dage van Farao’s geboorte, dat hij voor al zijn knechten een maaltijd maakte; en hij verhief het hoofd van den overste der schenkers en het hoofd van den overste der bakkers in het midden zijner knechten. Mark. 6:21 En als er een welgelegen dag gekomen was, toen Herodes op den dag zijner geboorte een maaltijd aanrichtte voor zijn groten en de oversten over duizend en de voornaamsten van Galiléa; |
6 Van zulk vieren der geboortedagen heeft men nog een voorbeeld Gen. 40:20. Gen. 40:20 En het geschiedde ten derden dage, ten dage van Farao’s geboorte, dat hij voor al zijn knechten een maaltijd maakte; en hij verhief het hoofd van den overste der schenkers en het hoofd van den overste der bakkers in het midden zijner knechten. |
7 fWaarom hij haar met ede beloofde te geven wat zij ook eisen zou. | | f Richt. 11:30. Richt. 11:30 En Jefta beloofde den HEERE een gelofte en zeide: Indien Gij de kinderen Ammons ganselijk in mijn hand zult geven, |
8 En zij, 7tevoren onderricht zijnde van haar moeder, zeide: Geef mij hier in een schotel het hoofd van Johannes den Doper. | | 7 Of: opgestookt en aangezet zijnde, nadat zij daarover haar moeder raad gevraagd had, Mark. 6:24. Mark. 6:24 En zij uitgegaan zijnde, zeide tot haar moeder: Wat zal ik eisen? En die zeide: Het hoofd van Johannes den Doper. |
9 En de koning werd 8bedroefd; doch om 9de eden en degenen die met hem aanzaten, gebood hij dat het haar zou gegeven worden; | | 8 Niet zozeer om Johannes’ wil, als om het ongenoegen des volks, dat hij vreesde. |
9 Namelijk die hij deze lichtvaardige danseres onbehoorlijk gedaan had, vers 7. vers 7 Waarom hij haar met ede beloofde te geven wat zij ook eisen zou. |
10 En 10zond heen en onthoofdde Johannes in den kerker. | | 10 Namelijk een trawant of scherprechter, gelijk te zien is Mark. 6:27. Mark. 6:27 En de koning zond terstond een scherprechter en gebood zijn hoofd daar te brengen. Deze nu ging heen en onthoofdde hem in de gevangenis, |
11 En zijn hoofd werd gebracht in een schotel en het dochtertje gegeven; en zij droeg het tot haar moeder. | | |
12 En zijn discipelen kwamen en namen het lichaam weg en begroeven hetzelve; en gingen en boodschapten het Jezus. | | |
De eerste wonderbare spijziging |
13 gEn als Jezus dit hoorde, 11vertrok Hij vandaar te scheep naar een woeste plaats 12alleen; en de scharen, dat horende, zijn Hem 13te voet gevolgd uit de steden. | | g Matth. 12:15. Mark. 6:31. Luk. 9:10. Matth. 12:15 Maar Jezus dat wetende, vertrok vandaar, en vele scharen volgden Hem; en Hij genas hen allen, Mark. 6:31 En Hij zeide tot hen: Komt gijlieden in een woeste plaats hier alleen, en rust een weinig. Want er waren velen die kwamen en die gingen, en zij hadden zelfs geen gelegen tijd om te eten. Luk. 9:10 En de apostelen wedergekeerd zijnde, verhaalden Hem al wat zij gedaan hadden. En Hij nam hen mede en vertrok alleen in een woeste plaats der stad genaamd Bethsáïda. |
11 Niet alleen om het gevaar te ontgaan, alzo Zijn ure nog niet gekomen was, maar ook omdat Zijn discipelen rust van node hadden, Mark. 6:30, 31. Mark. 6:30 En de apostelen kwamen weder tezamen tot Jezus, en boodschapten Hem alles, beide wat zij gedaan hadden en wat zij geleerd hadden. Mark. 6:31 En Hij zeide tot hen: Komt gijlieden in een woeste plaats hier alleen, en rust een weinig. Want er waren velen die kwamen en die gingen, en zij hadden zelfs geen gelegen tijd om te eten. |
12 Of: uit den weg, aan de ene zijde. |
13 Want Christus was niet gevaren aan de andere zijde van de zee, maar over een inham, blijvende aan dezelfde zijde, waar zij Hem te voet konden volgen. |
14 hEn Jezus uitgaande zag een 14grote schare, en iwerd innerlijk met ontferming over hen bewogen, en genas hun kranken. | | h Joh. 6:5. Joh. 6:5 Jezus dan de ogen opheffende, en ziende dat een grote schare tot Hem kwam, zeide tot Filippus: Vanwaar zullen wij broden kopen, opdat dezen eten mogen? |
14 Dat is, dat er veel volk was. |
i Matth. 9:36. Matth. 9:36 En Hij de scharen ziende, werd innerlijk met ontferming bewogen over hen, omdat zij vermoeid en verstrooid waren, gelijk schapen die geen herder hebben. |
15 kEn als het nu avond werd, kwamen Zijn discipelen tot Hem, zeggende: Deze plaats is woest, en 15de tijd is nu voorbijgegaan; laat de scharen van U, opdat zij heengaan in de vlekken en zichzelven spijze kopen. | | k Mark. 6:35. Luk. 9:12. Mark. 6:35 En als het nu laat op den dag geworden was, kwamen Zijn discipelen tot Hem en zeiden: Deze plaats is woest, en het is nu laat op den dag; Luk. 9:12 En de dag begon te dalen; en de twaalve tot Hem komende, zeiden tot Hem: Laat de schare van U, opdat zij, heen gaande in de omliggende vlekken en in de dorpen, herberg nemen mogen en spijze vinden; want wij zijn hier in een woeste plaats. |
15 Gr. de ure, namelijk van eten of voedsel te nemen, of van den dag, om het volk niet langer op te houden. |
16 Maar Jezus zeide tot hen: Het is hun niet van node heen te gaan; geeft gij hun te eten. | | |
17 Doch zij zeiden tot Hem: Wij hebben hier niet dan vijf broden en twee vissen. | | |
18 En Hij zeide: Brengt Mij dezelve hier. | | |
19 En Hij beval de scharen neder te zitten op het gras, en nam de vijf broden en de twee vissen, en opwaarts ziende naar den hemel, l16zegende dezelve; en als Hij ze gebroken had, gaf Hij de broden den discipelen, en de discipelen gaven ze den scharen. | | l 1 Sam. 9:13. 1 Sam. 9:13 Wanneer gijlieden in de stad komt, alzo zult gij hem vinden, eer hij opgaat op de hoogte om te eten; want het volk zal niet eten totdat hij komt, want hij zegent het offer, daarna eten de genodigden. Daarom, gaat nu op, want hem, als heden zult gij hem vinden. |
16 Het Griekse woord betekent somtijds wel dankzeggen, maar moet hier voor zegenen, dat met dankzegging gevoegd is, genomen worden, gelijk te zien is Luk. 9:16, welke zegening geschied is door een bijzonder gebed, dat deze broden tot verzadiging van allen mochten gedijen, 1 Tim. 4:4, 5. Luk. 9:16 En Hij de vijf broden en de twee vissen genomen hebbende, zag op naar den hemel, en zegende die, en brak ze, en gaf ze den discipelen om de schare voor te leggen. 1 Tim. 4:4 Want alle schepsel Gods is goed, en er is niets verwerpelijk, met dankzegging genomen zijnde; 1 Tim. 4:5 Want het wordt geheiligd door het Woord Gods en door
het gebed. |
20 En zij aten allen en werden verzadigd; en 17zij namen op het overschot der brokken, twaalf volle korven. | | 17 Namelijk de discipelen van Christus, gelijk blijkt uit Joh. 6:12. Joh. 6:12 En als zij verzadigd waren, zeide Hij tot Zijn discipelen: Vergadert de overgeschoten brokken, opdat er niets verloren ga. |
21 Die nu gegeten hadden, waren omtrent vijfduizend mannen, zonder de vrouwen en kinderen. | | |
Jezus wandelt op de zee |
22 mEn terstond 18dwong Jezus Zijn discipelen in het schip te gaan en vóór Hem af te varen naar de andere zijde, terwijl Hij de scharen van Zich zou laten. | | m Mark. 6:45. Joh. 6:17. Mark. 6:45 En terstond dwong Hij Zijn discipelen in het schip te gaan en vooruit te varen aan de andere zijde tegen over Bethsáïda, terwijl Hij de schare van Zich zou laten. Joh. 6:17 En in het schip gegaan zijnde, kwamen zij over de zee naar Kapérnaüm. En het was alrede duister geworden, en Jezus was tot hen niet gekomen. |
18 Namelijk met ernstige woorden, alzo zij van Hem niet gaarne wilden scheiden. |
23 nEn als Hij nu de scharen van Zich gelaten had, klom Hij op den berg 19alleen, om te bidden. En als het nu avond was geworden, zo was Hij daar alleen. | | n Mark. 6:46. Joh. 6:15. Mark. 6:46 En als Hij denzelven hun afscheid gegeven had, ging Hij op den berg om te bidden. Joh. 6:15 Jezus dan, wetende dat zij zouden komen en Hem met geweld nemen, opdat zij Hem koning maakten, ontweek wederom op den berg, Hij Zelf alleen. |
19 Zie het 13de vers. |
24 En het schip was nu midden in de zee, 20zijnde in nood van de baren; want de wind was hun tegen. | | 20 Gr. gepijnigd, dat is, zeer geslingerd of geslagen van de baren. |
25 Maar te vierde 21wake des nachts kwam Jezus af tot hen, wandelende op de zee. | | 21 De nacht werd toen afgedeeld in vier waken, elk van drie uren, waarvan de vierde met den dag eindigde. Daarom wordt dezelve ook de morgenwake genoemd, Ex. 14:24. 1 Sam. 11:11. Zie Luk. 12:38. Ex. 14:24 En het geschiedde in dezelve morgenwake, dat de HEERE in de kolom des vuurs en der wolk zag op het leger der Egyptenaars; en Hij verschrikte het leger der Egyptenaars. 1 Sam. 11:11 Het geschiedde nu des anderen daags, dat Saul het volk stelde in drie hopen, en zij kwamen in het midden des legers in de morgenwake, en zij sloegen Ammon, totdat de dag heet werd; en het geschiedde dat de overigen alzo verstrooid werden, dat er onder hen geen twee tezamen bleven. Luk. 12:38 En zo hij komt in de tweede nachtwake, en komt in de derde wake, en vindt hen alzo, zalig zijn dezelve dienstknechten. |
26 En de discipelen ziende Hem op de zee wandelen, werden ontroerd, zeggende: Het is een 22spooksel. En zij schreeuwden van vrees. | | 22 Dat is, een geest, verschijnende in lichamelijke gedaante. |
27 Maar terstond sprak Jezus hen aan, zeggende: Zijt goedsmoeds, 23Ik ben het, vreest niet. | | 23 Namelijk in der waarheid, en het is geen schijnsel of spooksel. |
28 En Petrus antwoordde Hem en zeide: Heere, indien Gij het zijt, zo gebied mij tot U te komen op het water. | | |
29 En Hij zeide: Kom. En Petrus klom neder van het schip en wandelde op het water, om tot Jezus te komen. | | |
30 Maar ziende den sterken wind, werd hij bevreesd, en als hij begon neder te zinken, riep hij, zeggende: Heere, behoud mij! | | |
31 En Jezus terstond de hand uitstekende, greep hem aan en zeide tot hem: Gij kleingelovige, waarom hebt gij 24gewankeld? | | 24 Of: getwijfeld. |
32 En als zij in het schip geklommen waren, stilde de wind. | | |
33 Die nu in het schip waren, kwamen en aanbaden Hem, zeggende: Waarlijk, Gij zijt Gods Zoon. | | |
34 oEn overgevaren zijnde, kwamen zij in het land Gennésaret. | | o Mark. 6:53. Mark. 6:53 En als zij overgevaren waren, kwamen zij in het land Gennésaret en havenden aldaar. |
35 En als de mannen van die plaats Hem werden kennende, zonden zij in dat gehele omliggende land, en brachten tot Hem allen die kwalijk gesteld waren; | | |
36 En baden Hem dat zij alleenlijk den 25zoom Zijns kleeds zouden mogen aanraken; en zovelen als 26Hem aanraakten, werden gezond. | | 25 Namelijk tot een teken dat zij van Hem wilden geholpen wezen; niet dat zij den zoom zulken kracht toeschreven. Zie diergelijke Matth. 9:21. Matth. 9:21 Want zij zeide in zichzelve: Indien ik alleenlijk Zijn kleed aanraak, zo zal ik gezond worden. |
26 Of: dien, namelijk den zoom. |