Statenvertaling.nl

sample header image

Numeri 31 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Numeri 31

Dit hoofdstuk voorgelezen (v):

 

1 EN de HEERE sprak tot Mozes, zeggende:
2 Neem de wraak der kinderen Israëls van de Midianieten; daarna zult gij verzameld worden tot uw volken.
3 Mozes dan sprak tot het volk, zeggende: Dat zich mannen uit u ten strijde toerusten, en dat zij tegen de Midianieten zijn om de wraak des HEEREN te doen aan de Midianieten.
4 Van elken stam onder alle stammen Israëls zult gij eenduizend ten strijde zenden.
5 Alzo werden geleverd uit de duizenden Israëls duizend van elken stam, twaalfduizend toegerusten ten strijde.
6 En Mozes zond hen ten strijde, duizend van elken stam, hen en Pínehas, den zoon van Eleázar den priester, ten strijde, met de heilige vaten, en de trompetten des geklanks in zijn hand.
7 En zij streden tegen de Midianieten, gelijk als de HEERE Mozes geboden had; en zij doodden al wat mannelijk was.
8 Daartoe doodden zij boven hun verslagenen de koningen der Midianieten, Evi en Rekem en Zur en Hur en Reba, vijf koningen der Midianieten; ook doodden zij met het zwaard Bíleam, den zoon van Beor.
9 Maar de kinderen Israëls namen de vrouwen der Midianieten en hun kinderkens gevangen; zij roofden ook al hun beesten en al hun vee en al hun vermogen.
10 Voorts al hun steden met hun woonplaatsen, en al hun burchten, verbrandden zij met vuur.
11 En zij namen al den roof en al den buit, van mensen en van beesten.
12 Daarna brachten zij de gevangenen en den buit en den roof tot Mozes en tot Eleázar, den priester, en tot de vergadering der kinderen Israëls in het leger, in de vlakke velden van Moab, dewelke zijn aan de Jordaan van Jericho.
13 Maar Mozes en Eleázar, de priester, en alle oversten der vergadering gingen uit hun tegemoet, tot buiten voor het leger.
14 En Mozes werd grotelijks vertoornd tegen de bevelhebbers des heirs, de hoofdlieden der duizenden en de hoofdlieden der honderden, die uit den strijd van dien oorlog kwamen.
15 En Mozes zeide tot hen: Hebt gij dan alle vrouwen laten leven?
16 Zie, dezen waren door Bíleams raad den kinderen Israëls om oorzaak der overtreding tegen den HEERE te geven, in de zaak van Peor; waardoor die plaag werd onder de vergadering des HEEREN.
17 Nu dan, doodt al wat mannelijk is onder de kinderkens; en doodt alle vrouw die door bijligging des mans een man bekend heeft.
18 Doch al de kinderkens van vrouwelijk geslacht, die de bijligging des mans niet bekend hebben, laat voor ulieden leven.
19 En gijlieden, legert u buiten het leger zeven dagen; eenieder die een mens gedood, en eenieder die een verslagene zal aangeroerd hebben, zal zich op den derden dag en op den zevenden dag ontzondigen, gij en uw gevangenen.
20 Ook zult gij alle kleding en alle gereedschap van vellen en alle geitenharen werk en alle gereedschap van hout ontzondigen.
21 En Eleázar, de priester, zeide tot de krijgslieden die tot dien strijd getogen waren: Dit is de inzetting der wet die de HEERE Mozes geboden heeft:
22 Alleen het goud en het zilver, het koper, het ijzer, het tin en het lood;
23 Alle ding dat het vuur lijdt, zult gij door het vuur laten doorgaan, dat het rein worde; evenwel zal het door het water der afzondering ontzondigd worden; maar al wat het vuur niet lijdt, zult gij door het water laten doorgaan.
24 Gij zult ook uw klederen op den zevenden dag wassen, dat gij rein wordt; en daarna zult gij in het leger komen.
25 Verder sprak de HEERE tot Mozes, zeggende:
26 Neem op de som van den buit der gevangenen, van mensen en van beesten, gij en Eleázar, de priester, en de hoofden van de vaderen der vergadering.
27 En deel den buit in twee helften tussen degenen die den strijd aangegrepen hebben, die tot den krijg uitgegaan zijn, en tussen de ganse vergadering.
28 Daarna zult gij een schatting voor den HEERE heffen van de oorlogsmannen die tot dezen krijg uitgetogen zijn, van vijfhonderd één ziel, uit de mensen en uit de runderen en uit de ezels en uit de schapen.
29 Van hun helft zult gij het nemen, en den priester Eleázar geven tot een heffing des HEEREN.
30 Maar van de helft der kinderen Israëls zult gij één gevangene van vijftig nemen, uit de mensen, uit de runderen, uit de ezels en uit de schapen, uit al de beesten; en gij zult ze aan de Levieten geven, die de wacht van den tabernakel des HEEREN waarnemen.
31 En Mozes en Eleázar, de priester, deden, gelijk als de HEERE Mozes geboden had.
32 De buit nu, het overschot van den roof dat het krijgsvolk geroofd had, was: zeshonderd vijf en zeventig duizend schapen,
33 En twee en zeventig duizend runderen,
34 En een en zestig duizend ezels,
35 En der mensen zielen, uit de vrouwen die geen bijligging des mans bekend hadden, alle zielen waren twee en dertig duizend.
36 En de helft, te weten het deel dergenen die tot dezen krijg uitgetogen waren, was in getal driehonderd zeven en dertig duizend en vijfhonderd schapen.
37 En de schatting voor den HEERE van schapen was zeshonderd vijf en zeventig.
38 En de runderen waren zes en dertig duizend, en hun schatting voor den HEERE twee en zeventig.
39 En de ezels waren dertigduizend en vijfhonderd, en hun schatting voor den HEERE was een en zestig.
40 En der mensen zielen waren zestienduizend, en hun schatting voor den HEERE twee en dertig zielen.
41 En Mozes gaf Eleázar, den priester, de schatting van de heffing des HEEREN, gelijk als de HEERE Mozes geboden had.
42 En van de helft der kinderen Israëls, welke Mozes afgedeeld had van de mannen die gestreden hadden,
43 (Het halve deel nu der vergadering was: uit de schapen driehonderd zeven en dertig duizend en vijfhonderd,
44 En de runderen waren zes en dertig duizend,
45 En de ezels dertigduizend en vijfhonderd,
46 En der mensen zielen zestienduizend),
47 Van die helft der kinderen Israëls nam Mozes één gevangene uit vijftig, van mensen en van beesten; en hij gaf ze aan de Levieten, die de wacht van den tabernakel des HEEREN waarnamen, gelijk als de HEERE Mozes geboden had.
48 Toen traden tot Mozes de bevelhebbers die over de duizenden des heirs waren, de hoofdlieden der duizenden en de hoofdlieden der honderden;
49 En zij zeiden tot Mozes: Uw knechten hebben opgenomen de som der krijgslieden die onder onze hand geweest zijn, en uit ons ontbreekt niet één man.
50 Daarom hebben wij een offerande des HEEREN gebracht, eenieder wat hij gekregen heeft, een gouden vat, een keten of een armring, een vingerring, een oorring of een afhangenden gordel, om voor onze zielen verzoening te doen voor het aangezicht des HEEREN.
51 Zo nam Mozes en Eleázar, de priester, van hen het goud, alle welgewrochte vaten;
52 En al het goud der heffing, dat zij den HEERE offerden, was zestienduizend zevenhonderd en vijftig sikkelen, van de hoofdlieden der duizenden en van de hoofdlieden der honderden.
53 Aangaande de krijgslieden, een iegelijk had geroofd voor zichzelven.
54 Zo nam Mozes en Eleázar, de priester, dat goud van de hoofdlieden der duizenden en der honderden, en zij brachten het in de tent der samenkomst ter gedachtenis voor de kinderen Israëls, voor het aangezicht des HEEREN.

Einde Numeri 31