Statenvertaling.nl

sample header image

Numeri 20 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Numeri 20

Dit hoofdstuk voorgelezen (v):

 

De kinderen Israëls komen in de woestijn Zin, daar sterft Mirjam, vs. 1, enz. Zij murmureren om water, 2. De Heere beveelt Mozes tot den rotssteen te spreken, opdat hij water geven zou, 7. Mozes slaat op den steen, 11. De HEERE is verstoord op Mozes en op Aäron vanwege hun ongeloof, 12. Mozes verzoekt doortocht door Edom, 14. Welke hem geweigerd wordt, 18, 20. Door het bevel des Heeren geeft Aäron op den berg Hor zijn hogepriesterambt over aan zijn zoon Eleazar, 23. En hij sterft aldaar, 28. De ganse gemeente beweent hem, 29.
 
Mirjam sterft
1 ALS de kinderen Israëls, de ganse vergadering, in de woestijn Zin gekomen waren in de 1eerste maand, zo bleef het volk te 2Kades. En 3Mirjam stierf aldaar, en zij werd aldaar begraven.
1 Te weten van het veertigste jaar na den uitgang uit Egypte, Num. 33:38. verwijsteksten
2 Dit Kades was gelegen aan de landpalen der Edomieten, vers 16, verscheiden van Kades-Barnea, Deut. 1:19. verwijsteksten
3 De zuster van Mozes en Aäron, een profetes. Zie Ex. 15:20. In dit veertigste jaar na den uitgang der Israëlieten is ook Aäron, Num. 33:38, en Mozes, Deut. 34:5, gestorven. verwijsteksten
 
Mozes sláát op de rots
2 En er was geen water voor de vergadering; toen vergaderden zij zich tegen Mozes en tegen Aäron.
3 En het volk twistte met Mozes, en zij spraken, zeggende: 4Och, of wij den geest gegeven hadden, toen aonze broeders voor het aangezicht des HEEREN den geest gaven!
4 Dit woord och drukt uit de smart huns harten, hun uitpersende dezen wens.
a Num. 16:32, 49. verwijsteksten
 
4 Waarom toch hebt gijlieden de gemeente des HEEREN in deze woestijn gebracht, dat wij daar sterven zouden, wij en onze beesten?
5 En waarom hebt gijlieden ons doen optrekken uit Egypte, om ons te brengen 5in deze kwade plaats? Het is geen plaats des zaads, noch der vijgen, noch der wijnstokken, noch der granaatappelen; ook is er geen water om te drinken.
5 Zie Jer. 2:6. verwijsteksten
 
6 Toen ging Mozes en Aäron 6van het aangezicht der gemeente tot de deur van de tent der samenkomst, en 7zij vielen op hun aangezichten; en de 8heerlijkheid des HEEREN verscheen hun.
6 Te weten, vrezende voor het geweld en den overlast van het volk.
7 Te weten Mozes en Aäron, God den HEERE aanroepende, als Ex. 17:4. verwijsteksten
8 Verschijnende in de wolkkolom.
 
7 En de HEERE sprak tot Mozes, zeggende:
8 Neem 9dien staf en verzamel de vergadering, gij en Aäron, uw broeder, en spreekt gijlieden tot de steenrots voor hun ogen, zo zal zij haar water geven; balzo zult gij voor hen water voortbrengen uit de steenrots en gij zult de vergadering en hun beesten drenken.
9 Te weten den staf van Aäron, die voor de ark des verbonds bewaard werd. Zie Num. 17:10. Sommigen verstaan den staf van Mozes met denwelken hij de wonderwerken gedaan had. verwijsteksten
b Neh. 9:15. Ps. 78:15, 16; 105:41; 114:8. verwijsteksten
 
9 Toen nam Mozes den staf van 10voor het aangezicht des HEEREN, gelijk als Hij hem geboden had.
10 Dat is, uit den tabernakel.
 
10 En Mozes en Aäron vergaderden de gemeente voor de steenrots; cen hij 11zeide tot 12hen: Hoort toch, gij wederspannigen, 13dzullen wij water voor ulieden uit deze steenrots hervoorbrengen?
c Ps. 106:32, 33. verwijsteksten
11 Te weten Mozes.
12 Het was Mozes niet bevolen het volk aan te spreken, maar dat hij de steenrots aanspreken zou, vers 8. verwijsteksten
13 Hieraan hadden zij niet behoren te twijfelen, want God had het hun beloofd, vers 8. verwijsteksten
d Deut. 32:51. verwijsteksten
 
11 Toen hief Mozes zijn hand op en hij sloeg de 14steenrots 15tweemaal met zijn staf; een er kwam veel water uit, fzodat de vergadering dronk, en hun beesten.
14 Van de geestelijke betekenis dezer steenrots zie 1 Kor. 10:4. verwijsteksten
15 Dit was ook een teken van Mozes’ haastigen toorn.
e Ps. 78:15; 105:41. Jes. 48:21. 1 Kor. 10:4. verwijsteksten
f Jes. 43:20. verwijsteksten
 
12 Derhalve zeide de HEERE tot Mozes en tot Aäron: gOmdat gijlieden 16Mij niet geloofd hebt, dat 17gij Mij heiligdet voor de ogen der kinderen Israëls, 18daarom zult gijlieden deze gemeente niet inbrengen in het land hetwelk Ik hun gegeven heb.
g Num. 27:14. Deut. 1:37. verwijsteksten
16 Dat is, omdat gij Mijn woorden niet geloofd hebt, doende wat Ik u bevolen had, twijfelende of Ik machtig genoeg was uit te voeren wat Ik ulieden te doen bevolen had.
17 Door op Mijn woord den steen vrijmoediglijk te bevelen dat hij water voortbrengen zou; het volk alzo een goed voorbeeld gevende om Mijn woorden te geloven.
18 Gelijk God hier dreigt, alzo is het geschied, want Aäron is gestorven op den berg Hor, vers 28, en Mozes op den berg Nebo, Deuteronomium 34. verwijsteksten
 
13 Dit zijn de wateren van 19Meríba, waar de kinderen Israëls met 20den HEERE om getwist hebben; en Hij werd 21aan hen geheiligd.
19 Dat is, twistwateren.
20 Met Mozes, den dienaar des HEEREN, vers 3. Zie Ex. 16:8. verwijsteksten
21 Te weten aan Mozes en aan Aäron, want straffende hun ongehoorzaamheid heeft Hij Zichzelven geheiligd. Zie Lev. 10:3; 22:32. Anderen passen dit op de Israëlieten, aan dewelke God Zijn heilig woord heeft waargemaakt, als Hij hun water uit de steenrots gegeven heeft. verwijsteksten
 
Edom weigert Israël de doortocht
14 Daarna zond Mozes boden uit Kades tot den koning van 22Edom, welke zeiden: hAlzo zegt uw 22broeder Israël: Gij weet al de moeite 23die ons ontmoet is;
22 . 22 Edom of Ezau en Jakob of Israël zijn gebroeders geweest; die hier tot elkander spreken, zijn derzelver nakomelingen geweest.
h Deut. 23:7. Obadja vss. 10, 12. verwijsteksten
23 Hebr. die ons gevonden heeft.
 
15 Dat onze vaders naar Egypte afgetogen zijn en wij in Egypte 24vele dagen gewoond hebben, en dat de Egyptenaars ons en onzen vaderen kwaad gedaan hebben.
24 Dat is, langen tijd.
 
16 Toen iriepen wij tot den HEERE, en Hij hoorde onze stem en Hij kzond een Engel en Hij leidde ons uit Egypte; en zie, wij zijn te Kades, een stad aan het uiterste uwer landpale.
i Ex. 2:23. verwijsteksten
k Ex. 14:19. verwijsteksten
 
17 Laat ons toch door 25uw land trekken; wij zullen niet trekken door den akker, noch door de wijngaarden, en zullen het water der 26putten niet drinken; wij zullen den 27koninklijken weg gaan, wij zullen niet afwijken ter rechter- noch ter linkerhand, totdat wij door uw landpale zullen getrokken zijn.
25 Dit was voor hen toen de naaste weg naar het land Kanaän.
26 Te weten zonder dat te betalen, als vers 19. verwijsteksten
27 Hebr. des konings weg. Anders: de landstraat of den herenweg.
 
18 Doch Edom zeide 28tot hem: Gij zult 29door mij niet trekken, opdat ik niet misschien 30met het zwaard uitga u tegemoet.
28 Te weten tot Mozes, of tot Israël.
29 Dat is, door mijn land, gelijk er vers 17 staat. Zie dergelijke manier van spreken Deut. 2:30. Rom. 15:28. verwijsteksten
30 Dat is, gewapenderhand.
 
19 Toen zeiden de kinderen Israëls tot hem: Wij zullen door den gebaanden weg optrekken, en indien wij van uw water drinken, ik en mijn vee, 31zo zal ik deszelfs prijs daarvoor geven; ik zal alleenlijk, zonder iets anders, te voet doortrekken.
31 Dit heeft God te doen bevolen Deut. 2:6, 7. verwijsteksten
 
20 Doch hij zeide: Gij zult niet doortrekken. En Edom is hem tegemoet uitgetrokken met een zwaar volk en met een sterke hand.
21 Alzo weigerde Edom 32Israël toe te laten door zijn landpale te trekken; 33daarom lweek Israël van hem af.
32 De Israëlieten.
33 Dit deden de Israëlieten uit het bevel Gods, Deut. 2:4, 5, onaangezien de weg dien zij daarna door de woestijn passeerden, hun zeer moeilijk en zwaar viel, Num. 21:4, 5. verwijsteksten
l Richt. 11:18. verwijsteksten
 
Aäron sterft
22 Toen reisden zij van Kades; men de kinderen Israëls kwamen, de ganse vergadering, aan den berg Hor.
m Num. 33:37. verwijsteksten
 
23 De HEERE nu sprak tot Mozes en tot Aäron aan den berg Hor, aan de pale van het land van Edom, zeggende:
24 34Aäron zal tot zijn volken verzameld worden; want hij zal niet komen in het land hetwelk Ik den kinderen Israëls gegeven heb, omdat gijlieden Mijn 35mond wederspannig geweest zijt bij de wateren van Meríba.
34 Dat is, Aäron zal sterven, vers 26. verwijsteksten
35 Dat is, Mijn bevel.
 
25 nNeem Aäron en Eleázar, zijn zoon, en doe hen opklimmen tot den berg Hor.
n Num. 33:38. Deut. 32:50. verwijsteksten
 
26 En trek Aäron 36zijn klederen uit en trek ze Eleázar, zijn zoon, aan; want Aäron 37zal verzameld worden en daar sterven.
36 Te weten zijn priesterlijke klederen, van dewelke zie Ex. 28:2. verwijsteksten
37 Te weten tot zijn volken, als vers 24. verwijsteksten
 
27 Mozes nu deed gelijk als de HEERE geboden had; want 38zij klommen tot op den berg Hor, voor de ogen der ganse vergadering.
38 Te weten Mozes, Aäron en Eleazar.
 
28 En Mozes trok Aäron zijn klederen uit en hij trok ze zijn zoon Eleázar aan; oen Aäron stierf aldaar, op de hoogte diens bergs. Toen kwam Mozes en Eleázar van dien berg af.
o Deut. 10:6; 32:50. verwijsteksten
 
29 Toen de ganse vergadering 39zag dat 40Aäron overleden was, zo 41beweenden zij Aäron 42dertig dagen, het ganse huis Israëls.
39 Dat is, vernam, te weten uit den mond van Mozes en Eleazar, en ziende dat hij niet wederkwam. Zie dergelijke manier van spreken Gen. 42:1, vgl. met Hand. 7:12. verwijsteksten
40 Aäron is gestorven in het 123ste jaar zijns ouderdoms, Num. 33:38, 39, op den eersten dag der vijfde maand, in het veertigste jaar na den uittocht uit Egypte. Van zijn begrafenis wordt gesproken Deut. 10:6. verwijsteksten
41 Dat is, zij droegen rouw over Aäron.
42 Zo lang beweenden zij Mozes ook, Deut. 34:8. verwijsteksten

Einde Numeri 20