Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Orde van de legering der stammen rondom den tabernakel, en hun optrekking, vs. 1, enz. De stam van Juda moest legeren aan de oostzijde van den tabernakel, met Issaschar en Zebulon, die in het optrekken den voortocht hadden, 3. De stam van Ruben aan de zuidzijde, met Simeon en Gad, hebbende den tweeden tocht, 10. De tabernakel volgde daarna, met de Levieten, die rondom denzelven hun legering hadden, 17. De stam van Efraïm, met Manasse en Benjamin, hadden de westzijde en den derden tocht, 18. Dan, met Aser en Naftali, de noordzijde en den achtertocht, 25. Het besluit van dit hoofdstuk, 32. |
De legering der stammen |
1 EN de HEERE sprak tot Mozes en tot Aäron, zeggende: | | |
2 De kinderen Israëls zullen zich legeren, eenieder onder zijn 1banier, naar de 2tekenen van het huis hunner vaderen; rondom 3tegenover de tent der samenkomst zullen zij zich legeren. | | 1 Van deze zijn er vier geweest, gelijk blijkt uit de vss. 3, 10, 18, 25. Zij waren gedeeld tegen de vier hoeken der wereld. Onder elke banier waren drie stammen, van dewelke een de voornaamste was, als Juda, Ruben, Efraïm en Dan. Juda was gelegerd tegen het oosten, met Issaschar en Zebulon; Ruben tegen het zuiden, met Simeon en Gad; Efraïm tegen het westen, met Manasse en Benjamin; Dan tegen het noorden, met Aser en Naftali. Zie de grootte van ieders heir vss. 9, 16, 24, 31. vers 3 Die zich nu legeren zullen oostwaarts tegen den opgang, zal zijn de banier des legers van Juda, naar hun heiren; en Nahesson, de zoon van Amminádab, zal de overste der zonen van Juda zijn. vers 10 De banier des legers van Ruben, naar hun heiren, zal tegen het zuiden zijn; en Elízur, de zoon van Sedéür, zal de overste der zonen van Ruben zijn. vers 18 De banier des legers van Efraïm, naar hun heiren, zal tegen het westen zijn; en Elisáma, de zoon van Ammíhud, zal de overste der zonen van Efraïm zijn. vers 25 De banier des legers van Dan zal tegen het noorden zijn, naar hun heiren; en Ahiëzer, de zoon van Ammísaddai, zal de overste der zonen van Dan zijn. vers 9 Al de getelden des legers van Juda waren honderd zes en tachtig duizend en vierhonderd, naar hun heiren; zij zullen vooraan optrekken. vers 16 Al de getelden in het leger van Ruben waren honderd een en vijftig duizend vierhonderd en vijftig, naar hun heiren; en zij zullen de tweede optrekken. vers 24 Al de getelden in het leger van Efraïm waren honderd acht duizend en eenhonderd, naar hun heiren; en zij zullen de derde optrekken. vers 31 Al de getelden in het leger van Dan waren honderd zeven en vijftig duizend en zeshonderd; in het achterste zullen zij optrekken, naar hun banieren. |
2 Of: vaandels. Het schijnt hieruit, dat onder de vier voornaamste banieren nog andere vaandels of tekenen geweest zijn, naar de grootheid of veelheid der geslachten. |
3 Men meent dat de stammen zich rondom den tabernakel omtrent 2000 ellen daarvan verwijderd hebben, en dat uit hetgeen dat verhaald wordt Joz. 3:4. De priesters nu en de Levieten waren op hun orde tussen de legers der stammen en den tabernakel, vers 17. Num. 1:53. Mozes en Aäron waren op de oostzijde, de Gersonieten op de westzijde, de Kahathieten op de zuidzijde, de Merarieten op de noordzijde van den tabernakel. Joz. 3:4 Dat er nochtans ruimte zij tussen ulieden en tussen dezelve, bij de tweeduizend ellen in de maat; en nadert tot dezelve niet; opdat gij dien weg weet dien gij gaan zult, want gijlieden zijt door dien weg niet gegaan gisteren en eergisteren. vers 17 Daarna zal de tent der samenkomst optrekken, met het leger der Levieten in het midden der legers; gelijk als zij zich legeren zullen, alzo zullen zij optrekken, een iegelijk aan zijn plaats naar hun banieren. Num. 1:53 Maar de Levieten zullen zich legeren rondom den tabernakel der getuigenis, opdat geen verbolgenheid over de vergadering der kinderen Israëls zij; daarom zullen de Levieten de wacht van den tabernakel der getuigenis waarnemen. |
3 Die zich nu legeren zullen oostwaarts 4tegen den opgang, zal zijn de banier des legers van Juda, naar hun heiren; en Nahesson, de zoon van Amminádab, zal de overste der zonen van Juda zijn. | | 4 Of: oostwaarts. |
4 Zijn heir nu en hun getelden waren vier en zeventig duizend en zeshonderd. | | |
5 En nevens hem zal zich legeren de stam van Issaschar; en Netháneël, de zoon van Zuar, zal de overste der zonen van Issaschar zijn. | | |
6 Zijn heir nu en zijn getelden waren vier en vijftig duizend en vierhonderd. | | |
7 5Daartoe
6de stam van Zebulon; en Eliab, de zoon van Helon, zal de overste der zonen van Zebulon zijn. | | 5 Dit woordje wordt hier bijgedaan uit de vss. 14, 22, 29. vers 14 Daartoe de stam van Gad; en Eljasaf, de zoon van Rehuël, zal de overste der zonen van Gad zijn. vers 22 Daartoe de stam van Benjamin; en Abídan, de zoon van Gideóni, zal de overste der zonen van Benjamin zijn. vers 29 Daartoe de stam van Naftali; en Ahíra, de zoon van Enan, zal de overste der zonen van Naftali zijn. |
6 Te weten, zal zich legeren daarnevens. Als vss. 5, 12, enz. vers 5 En nevens hem zal zich legeren de stam van Issaschar; en Netháneël, de zoon van Zuar, zal de overste der zonen van Issaschar zijn. vers 12 En nevens hem zal zich legeren de stam van Simeon; en Selûmiël, de zoon van Zurísaddai, zal de overste der zonen van Simeon zijn. |
8 Zijn heir nu en zijn getelden waren zeven en vijftig duizend en vierhonderd. | | |
9 Al de getelden des legers 7van Juda waren 8honderd zes en tachtig duizend en vierhonderd, naar hun heiren; zij zullen 9vooraan optrekken. | | 7 Zijnde daaronder begrepen de stammen van Issaschar en Zebulon, waarvan Juda de voornaamste was. Alzo voortaan van de andere; als van het leger van Ruben, vers 16; Efraïm, vers 24; Dan, vers 31. vers 16 Al de getelden in het leger van Ruben waren honderd een en vijftig duizend vierhonderd en vijftig, naar hun heiren; en zij zullen de tweede optrekken. vers 24 Al de getelden in het leger van Efraïm waren honderd acht duizend en eenhonderd, naar hun heiren; en zij zullen de derde optrekken. vers 31 Al de getelden in het leger van Dan waren honderd zeven en vijftig duizend en zeshonderd; in het achterste zullen zij optrekken, naar hun banieren. |
8 Hebr. honderdduizend en tachtigduizend en zesduizend. |
9 Dat is, in het reizen den voortocht hebben. |
10 De banier des legers van Ruben, naar hun heiren, zal tegen het zuiden zijn; en Elízur, de zoon van Sedéür, zal de overste der zonen van Ruben zijn. | | |
11 Zijn heir nu en zijn getelden waren zes en veertig duizend en vijfhonderd. | | |
12 En nevens hem zal zich legeren de stam van Simeon; en Selûmiël, de zoon van Zurísaddai, zal de overste der zonen van Simeon zijn. | | |
13 Zijn heir nu en hun getelden waren negen en vijftig duizend en driehonderd. | | |
14 Daartoe de stam van Gad; en Eljasaf, de zoon van 10Rehuël, zal de overste der zonen van Gad zijn. | | 10 Num. 1:14 wordt hij genoemd Dehuël. Num. 1:14 Van Gad Eljasaf, de zoon van Dehuël. |
15 Zijn heir nu en hun getelden waren vijf en veertig duizend zeshonderd en vijftig. | | |
16 Al de getelden in het leger van Ruben waren honderd een en vijftig duizend vierhonderd en vijftig, naar hun heiren; en zij zullen 11de tweede optrekken. | | 11 Dat is, in het reizen den tweeden tocht hebben. |
17 Daarna zal de tent der samenkomst optrekken, met het leger der Levieten in het midden der legers; gelijk als zij zich legeren zullen, alzo zullen zij optrekken, een iegelijk 12aan zijn plaats naar hun banieren. | | 12 Hebr. aan zijn hand, dat is, aan zijn plaats of zijde. Versta de zijden van de tent der samenkomst, welker vier waren, zijnde in elkeen drie stammen, rondom den tabernakel, en tussen beide de Levieten. Zie op vers 2. vers 2 (kt.) De kinderen Israëls zullen zich legeren, eenieder onder zijn banier, naar de tekenen van het huis hunner vaderen; rondom tegenover de tent der samenkomst zullen zij zich legeren. |
18 De banier des legers van Efraïm, naar hun heiren, zal 13tegen het westen zijn; en Elisáma, de zoon van Ammíhud, zal de overste der zonen van Efraïm zijn. | | 13 Hebr. zeewaarts. Zie Gen. 12 op vers 8 en Num. 3:23. Gen. 12:8 (kt.) En hij brak op vandaar naar het gebergte tegen het oosten van Bethel, en hij sloeg zijn tent op, zijnde Bethel tegen het westen en Ai tegen het oosten; en hij bouwde daar den HEERE een altaar en riep den Naam des HEEREN aan. Num. 3:23 De geslachten der Gersonieten zullen zich legeren achter den tabernakel, westwaarts. |
19 Zijn heir nu en hun getelden waren veertigduizend en vijfhonderd. | | |
20 En nevens hem de 14stam van Manasse; en Gamáliël, de zoon van Pedázur, zal de overste der zonen van Manasse zijn. | | 14 Te weten, zal zich legeren, als vss. 7, 22. vers 7 Daartoe
de stam van Zebulon; en Eliab, de zoon van Helon, zal de overste der zonen van Zebulon zijn. vers 22 Daartoe de stam van Benjamin; en Abídan, de zoon van Gideóni, zal de overste der zonen van Benjamin zijn. |
21 Zijn heir nu en hun getelden waren twee en dertig duizend en tweehonderd. | | |
22 15Daartoe de stam van Benjamin; en Abídan, de zoon van Gideóni, zal de overste der zonen van Benjamin zijn. | | 15 Zie op vers 7. vers 7 (kt.) Daartoe
de stam van Zebulon; en Eliab, de zoon van Helon, zal de overste der zonen van Zebulon zijn. |
23 Zijn heir nu en hun getelden waren vijf en dertig duizend en vierhonderd. | | |
24 Al de getelden in het leger van Efraïm waren 16honderd acht duizend en eenhonderd, naar hun heiren; en zij zullen 17de derde optrekken. | | 16 Hebr. honderdduizend en achtduizend. Vgl. vers 9. vers 9 Al de getelden des legers van Juda waren honderd zes en tachtig duizend en vierhonderd, naar hun heiren; zij zullen vooraan optrekken. |
17 Dat is, in het reizen den derden tocht hebben. |
25 De banier des legers van Dan zal tegen het noorden zijn, naar hun heiren; en Ahiëzer, de zoon van Ammísaddai, zal de overste der zonen van Dan zijn. | | |
26 Zijn heir nu en hun getelden waren twee en zestig duizend en zevenhonderd. | | |
27 En nevens hem zal zich legeren de stam van Aser; en Págiël, de zoon van Ochran, zal de overste der zonen van Aser zijn. | | |
28 Zijn heir nu en hun getelden waren een en veertig duizend en vijfhonderd. | | |
29 Daartoe de stam van Naftali; en Ahíra, de zoon van Enan, zal de overste der zonen van Naftali zijn. | | |
30 Zijn heir nu en hun getelden waren drie en vijftig duizend en vierhonderd. | | |
31 Al de getelden in het leger van Dan waren honderd zeven en vijftig duizend en zeshonderd; 18in het achterste zullen zij optrekken, naar hun banieren. | | 18 Dat is, in het verreizen zullen zij den achtertocht hebben. |
32 Dezen zijn de getelden van de kinderen Israëls, naar het huis hunner vaderen; al de getelden der legers naar hun heiren waren azeshonderd drie duizend vijfhonderd en vijftig. | | a Ex. 38:26. Num. 1:46. Ex. 38:26 Een beka voor elk hoofd, dat is een halve sikkel, naar den sikkel des heiligdoms, van eenieder die overging tot de getelden, van twintig jaar oud en daarboven, namelijk zeshonderd drie duizend vijfhonderd en vijftig. Num. 1:46 Al de getelden dan waren zeshonderd drie duizend vijfhonderd en vijftig. |
33 Maar de Levieten werden niet geteld 19onder de zonen Israëls, bgelijk als de HEERE Mozes geboden had. | | 19 Hebr. in het midden der zonen Israëls. |
b Num. 1:48, 49. Num. 1:48 Want de HEERE had tot Mozes gesproken, zeggende: Num. 1:49 Alleen den stam van Levi zult gij niet tellen, noch hun som opnemen, onder de zonen Israëls. |
34 En de kinderen Israëls deden naar alles wat de HEERE Mozes geboden had; zo legerden zij zich naar hun banieren, en zo trokken zij op, een iegelijk naar zijn geslachten, naar het huis zijner vaderen. | | |