Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
God stelt Aäron en zijn zonen hun ambt voor, de Levieten hun bijvoegende tot hun dienst, vs. 1, enz. Verordent het onderhoud van Aäron en van zijn zonen, 8. Ook van de Levieten, 21. Die van hun tienden aan den hogepriester tienden moesten geven, 25. |
Plichten en onderhoud van priesters en Levieten |
1 ZO 1zeide de HEERE tot Aäron: Gij en uw zonen en het huis uws vaders met u zult dragen de 2ongerechtigheid des heiligdoms; en gij en uw zonen met u zult dragen 3de ongerechtigheid van uw priesterambt. |
| 1 Om het volk de vrees (waarvan in het laatste van het voorgaande hoofdstuk gesproken is) te benemen, en middel aan te wijzen waardoor voorkomen mocht worden, dat zulk onheil hun na dezen meer overkwam. |
| 2 Dat is, de straf van hetgeen aan het heiligdom en de ceremoniën ervan misdaan wordt; daarom zult gij toezien dat eenieder blijve binnen de palen van zijn dienst; anders zult gij daarvoor instaan. Zie Lev. 5 op vers 1. |
| Lev. 5:1 (kt.) ALS nu een mens zal gezondigd hebben, dat hij gehoord heeft een stem des vloeks, waarvan hij getuige is, hetzij dat hij het gezien of geweten heeft; indien hij het niet te kennen geeft, zo zal hij zijn ongerechtigheid dragen. |
| 3 De straf van hetgeen aan het priesterambt misdaan wordt; wanneer gij u daarin niet wel gedraagt, of toelaat dat een vreemde in uw ambt treedt en zich daaraan vergrijpt. |
|
2 En ook zult gij uw broederen, den stam van Levi, den stam uws vaders, met u doen naderen, dat zij u bijgevoegd worden en u dienen; maar gij en uw zonen met u zult zijn vóór de tent der 4getuigenis. |
| 4 Zie Num. 17 op vers 4. |
| Num. 17:4 (kt.) En gij zult ze wegleggen in de tent der samenkomst, vóór de getuigenis, waarheen Ik met ulieden samenkomen zal. |
|
3 En zij zullen uw wacht waarnemen en de wacht der ganse tent; doch tot het gereedschap des heiligdoms en tot het altaar zullen zij niet naderen, opdat zij niet sterven, 5zo zij als gijlieden. |
| 5 Hebr. ook zij, ook gijlieden, te weten, als gij dat niet voorkomt, of door onachtzaamheid toelaat, of overziet. |
|
4 Maar zij zullen u bijgevoegd worden en de wacht van de tent der samenkomst waarnemen, in allen dienst der tent; en 6een vreemde zal tot u niet naderen. |
| 6 Die niet is van den stam van Levi, zal u niet mogen dienen. |
|
5 Gijlieden nu zult waarnemen de wacht des heiligdoms en de wacht des altaars, opdat er geen 7verbolgenheid meer zij over de kinderen Israëls. |
| 7 Versta des HEEREN, dat is, zulke straf of plaag, als er tevoren van God is afgekomen over Korach en al zijn medestanders. |
|
6 Want Ik, zie, Ik heb auw broederen, de Levieten, uit het midden der kinderen Israëls genomen; 8zij zijn ulieden een gave, gegeven 9den HEERE, om den dienst van de tent der samenkomst te bedienen. |
| a Num. 3:45. |
| Num. 3:45 Neem de Levieten in plaats van alle eerstgeboorte onder de kinderen Israëls, en de beesten der Levieten in plaats van hun beesten; want de Levieten zullen Mijne zijn; Ik ben de HEERE. |
| 8 Of: zij zijn ulieden een gave of geschenk, gegevenen den HEERE of des HEEREN; dat is, zij zijn u ten dienste geschonken, en alzo overgegeven om den HEERE te dienen. |
| 9 Anders: voor den Heere. |
|
7 Maar gij en uw zonen met u zult ulieder priesterambt waarnemen in alle zaken des altaars en in hetgeen dat van binnen den 10voorhang is; dat zult gijlieden bedienen. Uw priesterambt geef Ik u tot een dienst van 11een geschenk; en de 12vreemde die nadert, zal gedood worden. |
| 10 Waardoor het heilige van het voorhof onderscheiden wordt. |
| 11 Dat is, dat gij met uw linie tot het hogepriesterambt vóór anderen zijt verkoren en dat bedienen zult, is een loutere genadegave van Mij; gelijk Ik ook aan de Levieten het hunne geschonken heb. Noch gij, noch zij hebben het verdiend. Alzo is ook het geestelijke dat hierdoor voorgebeeld en beduid was, te weten onze gemeenschap met onzen Hogepriester Jezus Christus, mitsgaders Zijn verdiensten en zaligmakende weldaden, een loutere genadegave des HEEREN, Jes. 9:5. Rom. 3:24; 8:32; 11:35. Ef. 2:7, 8, 9, enz. 2 Tim. 1:9. 1 Petr. 2:9, 10. 1 Joh. 4:10. Openb. 1:5, 6. |
| Jes. 9:5 Want een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, en de heerschappij is op Zijn schouder; en men noemt Zijn Naam Wonderlijk, Raad, Sterke God, Vader der eeuwigheid, Vredevorst; Rom. 3:24 En worden om niet gerechtvaardigd, uit Zijn genade, door de verlossing die in Christus Jezus is; Rom. 8:32 Die ook Zijn eigen Zoon niet gespaard heeft, maar heeft Hem voor ons allen overgegeven, hoe zal Hij ons ook met Hem niet alle dingen schenken? Rom. 11:35 Of wie heeft Hem eerst gegeven, en het zal hem wedervergolden worden? Ef. 2:7 Opdat Hij zou betonen in de toekomende eeuwen den uitnemenden rijkdom Zijner genade, door de goedertierenheid over ons in Christus Jezus. Ef. 2:8 Want uit genade zijt gij zalig geworden door het geloof, en dat niet uit u, het is Gods gave; Ef. 2:9 Niet uit de werken, opdat niemand roeme. 2 Tim. 1:9 Die ons heeft zalig gemaakt, en geroepen met een heilige roeping, niet naar onze werken, maar naar Zijn eigen voornemen en genade, die ons gegeven is in Christus Jezus vóór de tijden der eeuwen, 1 Petr. 2:9 Maar gij zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterdom, een heilig volk, een verkregen volk; opdat gij zoudt verkondigen de deugden Desgenen Die u uit de duisternis geroepen heeft tot Zijn wonderbaar licht; 1 Petr. 2:10 Gij die eertijds geen volk waart, maar nu Gods volk zijt; die eertijds niet ontfermd waart, maar nu ontfermd zijt geworden. 1 Joh. 4:10 Hierin is de liefde, niet dat wij God liefgehad hebben, maar dat Hij ons lief heeft gehad, en Zijn Zoon gezonden heeft tot een Verzoening voor onze zonden. Openb. 1:5 En van Jezus Christus, Die de getrouwe Getuige is, de Eerstgeborene uit de doden, en de Overste van de koningen der aarde. Hem Die ons heeft liefgehad en ons van onze zonden gewassen heeft in Zijn bloed, Openb. 1:6 En Die ons gemaakt heeft tot koningen en priesters Gode en Zijn Vader; Hem, zeg ik, zij de heerlijkheid en de kracht in alle eeuwigheid. Amen. |
| 12 Die niet is van Aärons linie, en zich het priesterambt wil aannemen. Zie Num. 16:40. 2 Kron. 26:19. |
| Num. 16:40 Ter gedachtenis voor de kinderen Israëls, opdat niemand vreemds, die niet uit het zaad van Aäron is, nadere om reukwerk aan te steken voor het aangezicht des HEEREN; opdat hij niet worde als Korach en zijn vergadering, gelijk als hem de HEERE door den dienst van Mozes gesproken had. 2 Kron. 26:19 Toen werd Uzzia toornig, en het reukwerk was in zijn hand om te roken; als hij nu toornig werd tegen de priesters, rees de melaatsheid op aan zijn voorhoofd, voor het aangezicht der priesters in het huis des HEEREN, van boven het reukaltaar. |
|
8 Voorts sprak de HEERE tot Aäron: En Ik, zie, Ik heb u gegeven de wacht Mijner 13hefoffers; met alle 14heilige dingen van de kinderen Israëls heb Ik ze u gegeven 15om der zalving wil, en uw zonen, tot een 16eeuwige inzetting. |
| 13 Zie Num. 5 op vers 9. |
| Num. 5:9 (kt.) Desgelijks zal alle heffing van alle geheiligde dingen der kinderen Israëls, dewelke zij tot den priester brengen, zijne zijn. |
| 14 Hebr. heiligheden. Zie Lev. 5 op vers 15. |
| Lev. 5:15 (kt.) Als een mens door overtreding overtreden en door afdwaling gezondigd zal hebben, wat ontwendende van de heilige dingen des HEEREN, zo zal hij tot zijn schuldoffer den HEERE brengen een volkomen ram uit de kudde, met uw schatting aan zilveren sikkelen, naar den sikkel des heiligdoms, ten schuldoffer. |
| 15 Dat is, omdat gij tot dit heilig ambt gezalfd zijt. Zie Lev. 8:12, enz. |
| Lev. 8:12 Daarna goot hij van de zalfolie op Aärons hoofd, en hij zalfde hem, om hem te heiligen. |
| 16 Tot de komst van den Messias. Zie Gen. 13 op vers 15 en Gen. 17:7. |
| Gen. 13:15 (kt.) Want al dit land, dat gij ziet, dat zal Ik u geven, en uw zaad tot in eeuwigheid. Gen. 17:7 En Ik zal Mijn verbond oprichten tussen Mij en tussen u en tussen uw zaad na u in hun geslachten, tot een eeuwig verbond, om u te zijn tot een God en uw zaad na u. |
|
9 Dit zult gij hebben van de 17heiligheid der heiligheden, uit het 18vuur: al hun offeranden, met al hun spijsoffer en met al hun zondoffer en met al hun schuldoffer, dat zij Mij zullen wedergeven; het zal u en uw zonen een 19heiligheid der heiligheden zijn. |
| 17 Zie Lev. 2 op vers 3. |
| Lev. 2:3 (kt.) Wat nu overblijft van het spijsoffer zal van Aäron en zijn zonen zijn; het is een heiligheid der heiligheden van de vuuroffers des HEEREN. |
| 18 Dat is, wat geen brandoffer is of geordineerd om met vuur geheel op het altaar verbrand te worden, maar wat van de vuuroffers overblijft, enz. |
| 19 Dat is, gij en uw zonen zult het voor een zeer heilig ding houden. Anders: een heiligheid der heiligheden, het zal van u en van uw zonen zijn, dat is, omdat het een zeer heilig ding is, zult gij en uw zonen dat hebben. |
|
10 Aan het 20allerheiligste zult gij dat eten; al wat mannelijk is zal dat eten; het zal u een heiligheid zijn. |
| 20 Hetzij binnen in het heilige, of buiten nevens het brandofferaltaar, dat zelf een heiligheid der heiligheden genaamd wordt, Ex. 29:37. Zie wijders Lev. 6:16, 26; 7:6; 8:31; 14:13. Deze plaats wordt het heilige der heiligen, of het allerheiligste, of zeer heilige genoemd, in vergelijking van het ganse voorhof, waar de gemeente bijeenkwam. God heeft gewild dat de priesters dit alles hier zouden eten, om de heiligheid dezer offeranden te tonen, en de priesters (die het voor Gods aangezicht als Zijn gasten aten) van alle overdaad en onmatigheid af te houden. Wat nu in hun eigen huizen mocht gegeten worden, en door wien, daarvan zie vss. 11, 13, 19. |
| Ex. 29:37 Zeven dagen zult gij verzoening doen voor het altaar en zult het heiligen; alsdan zal dat altaar een heiligheid der heiligheden zijn; al wat het altaar aanroert, zal heilig zijn. Lev. 6:16 En het overblijvende daarvan zullen Aäron en zijn zonen eten; ongezuurd zal het gegeten worden, in de heilige plaats; in het voorhof van de tent der samenkomst zullen zij dat eten. Lev. 6:26 De priester die dat voor de zonde offert, zal het eten; in de heilige plaats zal het gegeten worden, in het voorhof van de tent der samenkomst. Lev. 7:6 Al wat mannelijk is onder de priesters zal dat eten; in de heilige plaats zal het gegeten worden; het is een heiligheid der heiligheden. Lev. 8:31 En Mozes zeide tot Aäron en tot zijn zonen: Ziedt dat vlees voor de deur van de tent der samenkomst en eet hetzelve daar, mitsgaders het brood dat in den korf des vuloffers is; gelijk als ik geboden heb, zeggende: Aäron en zijn zonen zullen dat eten. Lev. 14:13 Daarna zal hij dat lam slachten in de plaats waar men het zondoffer en het brandoffer slacht, in de heilige plaats; want het schuldoffer, gelijk het zondoffer, is voor den priester; het is een heiligheid der heiligheden. vers 11 Ook zal dit uwe zijn: het hefoffer hunner gave, met alle beweegoffers der kinderen Israëls; Ik heb ze u gegeven en uw zonen en uw dochters met u, tot een eeuwige inzetting; al wie in uw huis rein is, zal dat eten. vers 13 De eerste vruchten van alles wat in hun land is, die zij den HEERE zullen brengen, zullen uwe zijn; al wie in uw huis rein is, zal dat eten. vers 19 Alle hefoffers der heilige dingen, die de kinderen Israëls den HEERE zullen offeren, heb Ik u gegeven en uw zonen en uw dochters met u, tot een eeuwige inzetting; het zal een eeuwig zoutverbond zijn voor het aangezicht des HEEREN, voor u en voor uw zaad met u. |
|
11 Ook zal dit uwe zijn: het hefoffer hunner gave, met alle beweegoffers der kinderen Israëls; bIk heb ze u gegeven en uw zonen en uw dochters met u, tot een eeuwige inzetting; al wie in uw huis rein is, zal dat eten. |
| b Lev. 10:14. |
| Lev. 10:14 Ook de beweegborst en den hefschouder zult gij in een reine plaats eten, gij en uw zonen en uw dochters met u; want tot uw bescheiden deel en uwer zonen bescheiden deel zijn zij uit de dankoffers der kinderen Israëls gegeven. |
|
12 Al 21het beste van de olie en al het beste van most en van koren, hun eerstelingen, die zij den HEERE zullen geven, u heb Ik ze gegeven. |
| 21 Hebr. Al het vette der olie, en zo in het volgende en vss. 29, 30, 32. Zie Gen. 45 op vers 18. |
| vers 29 Van al uw gaven zult gij alle hefoffer des HEEREN offeren; van al het beste van die, van zijn heiliging daarvan. vers 30 Gij zult dan tot hen zeggen: Als gij deszelfs beste daarvan offert, zo zal het den Levieten toegerekend worden als een inkomen des dorsvloers en als een inkomen der perskuip. vers 32 Zo zult gij daarover geen zonde dragen, als gij deszelfs beste daarvan offert; en gij zult de heilige dingen van de kinderen Israëls niet ontheiligen, opdat gij niet sterft. Gen. 45:18 (kt.) En neemt uw vader en uw huisgezinnen en komt tot mij; en ik zal u het beste van Egypteland geven en gij zult het vette dezes lands eten. |
|
13 De eerste vruchten van alles wat in hun land is, die zij den HEERE zullen brengen, zullen uwe zijn; al wie in uw huis rein is, zal dat eten. |
14 cAl het 22verbannene in Israël zal uwe zijn. |
| c Lev. 27:28. |
| Lev. 27:28 Evenwel niets dat verbannen is, dat iemand den HEERE zal verbannen hebben, van al hetgeen dat hij heeft, van een mens of een beest of van den akker zijner bezitting, zal verkocht noch gelost worden; al wat verbannen is, zal den HEERE een heiligheid der heiligheden zijn. |
| 22 Zie Lev. 27:28. |
| Lev. 27:28 Evenwel niets dat verbannen is, dat iemand den HEERE zal verbannen hebben, van al hetgeen dat hij heeft, van een mens of een beest of van den akker zijner bezitting, zal verkocht noch gelost worden; al wat verbannen is, zal den HEERE een heiligheid der heiligheden zijn. |
|
15 Al wat de dbaarmoeder 23opent, van alle vlees, dat zij den HEERE zullen brengen, onder de mensen en onder de beesten, zal uwe zijn; doch de eerstgeborenen der mensen zult gij 24ganselijk lossen; ook zult gij lossen de eerstgeborenen der onreine beesten. |
| d Ex. 13:2; 22:29. Lev. 27:26. Num. 3:13. |
| Ex. 13:2 Heilig Mij allen eerstgeborene, wat enige baarmoeder opent onder de kinderen Israëls, van mensen en van beesten; dat is Mijne. Ex. 22:29 Uw volheid en uw tranen zult gij niet uitstellen; den eerstgeborene uwer zonen zult gij Mij geven. Lev. 27:26 Maar het eerstgeborene, dat den HEERE van een beest eerst geboren wordt, dat zal niemand heiligen; hetzij een os of kleinvee, het is des HEEREN. Num. 3:13 Want alle eerstgeborene is Mijne; van den dag dat Ik alle eerstgeborenen in Egypteland sloeg, heb Ik Mij geheiligd allen eerstgeborene in Israël, van de mensen tot de beesten: zij zullen Mijne zijn; Ik ben de HEERE. |
| 23 Hebr. Alle opening der baarmoeder. Zie Ex. 13:2, 12, 13, 15 en Num. 3 op vers 12. |
| Ex. 13:2 Heilig Mij allen eerstgeborene, wat enige baarmoeder opent onder de kinderen Israëls, van mensen en van beesten; dat is Mijne. Ex. 13:12 Zo zult gij tot den HEERE doen overgaan alles wat de baarmoeder opent; ook alles wat de baarmoeder opent van de vrucht der beesten die gij hebben zult; de mannetjes zullen des HEEREN zijn. Ex. 13:13 Doch al wat de baarmoeder der ezelin opent, zult gij lossen met een lam; wanneer gij het nu niet lost, zo zult gij het den nek breken; maar allen eerstgeborene des mensen onder uw zonen zult gij lossen. Ex. 13:15 Want het geschiedde toen Farao zich verhardde ons te laten trekken, zo doodde de HEERE alle eerstgeborenen in Egypteland, van des mensen eerstgeborene af, tot den eerstgeborene der beesten; daarom offer ik den HEERE de mannetjes van alles wat de baarmoeder opent; doch alle eerstgeborenen mijner zonen los ik. Num. 3:12 (kt.) En Ik, zie, Ik heb de Levieten uit het midden van de kinderen Israëls genomen, in plaats van allen eerstgeborene die de baarmoeder opent, uit de kinderen Israëls; en de Levieten zullen Mijne zijn. |
| 24 Hebr. zult gij lossende lossen, dat is, ganselijk laten lossen; en alzo moet men in de volgende verzen door lossen verstaan laten lossen. |
|
16 Die nu onder dezelve gelost zullen worden, zult gij van een maand 25oud lossen, naar uw 26schatting, voor 27het geld van vijf sikkelen, naar den 28sikkel des heiligdoms; edie is twintig 29gera. |
| 25 Hebr. van een zoon ener maand. |
| 26 Die gij naar Mijn bevel doen zult; als blijkt in het volgende. |
| 27 Of: zilver van vijf sikkelen. |
| 28 Zie Gen. 20 op vers 16 en Gen. 23 op vers 15. |
| Gen. 20:16 (kt.) En tot Sara zeide hij: Zie, ik heb uw broeder duizend zilverlingen gegeven; zie, hij zij u een deksel der ogen, allen die met u zijn, ja, bij allen, en wees geleerd. Gen. 23:15 (kt.) Mijn heer, hoor mij; een land van vierhonderd sikkelen zilver, wat is dat tussen mij en tussen u? Begraaf slechts uw dode. |
| e Ex. 30:13. Lev. 27:25. Num. 3:47. Ez. 45:12. |
| Ex. 30:13 Dit zullen zij geven, al wie tot de getelden overgaat: de helft eens sikkels, naar den sikkel des heiligdoms (deze sikkel is twintig gera); de helft eens sikkels is een hefoffer den HEERE. Lev. 27:25 Al uw schatting nu zal naar den sikkel des heiligdoms geschieden; de sikkel zal zijn van twintig gera. Num. 3:47 Gij zult voor elk hoofd vijf sikkelen nemen; naar den sikkel des heiligdoms zult gij ze nemen; die sikkel is twintig gera. Ez. 45:12 En de sikkel zal zijn van twintig gera; twintig sikkelen, vijf en twintig sikkelen en vijftien sikkelen zal ulieden een pond zijn. |
| 29 Zie Lev. 27 op vers 25. |
| Lev. 27:25 (kt.) Al uw schatting nu zal naar den sikkel des heiligdoms geschieden; de sikkel zal zijn van twintig gera. |
|
17 Maar het eerstgeborene van een koe of het eerstgeborene van een schaap of het eerstgeborene van een geit zult gij niet lossen, zij zijn 30heilig; hun bloed zult gij sprengen op het altaar en hun vet zult gij aansteken, tot een vuuroffer des lieflijken reuks den HEERE. |
| 30 Hebr. heiligheid; dat is, een heilig ding. |
|
18 En hun vlees zal uwe zijn; gelijk de 31beweegborst en gelijk de 32rechterschouder zal het uwe zijn. |
| 31 Zie Lev. 7:34. |
| Lev. 7:34 Want de beweegborst en den hefschouder heb Ik van de kinderen Israëls uit hun dankoffers genomen, en heb dezelve aan Aäron, den priester, en aan zijn zonen tot een eeuwige inzetting gegeven van de kinderen Israëls. |
| 32 Of: achterbout. |
|
19 Alle hefoffers der heilige dingen, die de kinderen Israëls den HEERE zullen offeren, heb Ik u gegeven en uw zonen en uw dochters met u, 33tot een eeuwige inzetting; het zal een eeuwig 34zoutverbond zijn voor het aangezicht des HEEREN, voor u en voor uw zaad met u. |
| 33 Met deze en de volgende woorden heeft God alle murmurering, tegenspraak en krakeel onder de Israëlieten willen voorkomen en bedwingen. |
| 34 Dat is, duurzaam en bestendig; gelijk de dingen die gezouten zijn, lang duren en voor vervuiling of verrotting bewaard zijn. Zie Lev. 2 op vers 13 en 2 Kron. 13:5. |
| Lev. 2:13 (kt.) En alle offerande uws spijsoffers zult gij met zout zouten, en het zout van het verbond uws Gods van uw spijsoffer niet laten afblijven; met al uw offerande zult gij zout offeren. 2 Kron. 13:5 Staat het u niet toe te weten, dat de HEERE, de God Israëls, het koninkrijk over Israël aan David gegeven heeft tot in eeuwigheid, hem en zijn zonen, met een zoutverbond? |
|
20 Ook zeide de HEERE tot Aäron: Gij zult in hun land niet erven en gij zult geen deel in het midden van henlieden hebben; fIk ben uw 35Deel en uw Erfenis in het midden van de kinderen Israëls. |
| f Deut. 10:9; 18:2. Ez. 44:28. |
| Deut. 10:9 Daarom heeft Levi geen deel noch erve met zijn broederen; de HEERE, Die is zijn Erfdeel, gelijk als de HEERE uw God tot hem gesproken heeft. Deut. 18:2 Daarom zal hij geen erfdeel hebben in het midden zijner broederen: de HEERE is zijn Erfdeel, gelijk als Hij tot hem gesproken heeft. Ez. 44:28 Dit nu zal hun tot een erfenis zijn: Ik ben hun Erfenis; daarom zult gij hunlieden geen bezitting geven in Israël; Ik ben hun Bezitting. |
| 35 Vgl. Deut. 10 op vers 9. |
| Deut. 10:9 (kt.) Daarom heeft Levi geen deel noch erve met zijn broederen; de HEERE, Die is zijn Erfdeel, gelijk als de HEERE uw God tot hem gesproken heeft. |
|
21 36En zie, aan de kinderen van Levi heb Ik alle 37tienden in Israël ter erfenis gegeven, voor hun dienst dien zij bedienen, den dienst van de tent der samenkomst. |
| 36 Of: En aangaande de kinderen van Levi, zie, Ik heb hun, enz. |
| 37 Zie Lev. 27 op vers 30. |
| Lev. 27:30 (kt.) Ook alle tienden des lands, van het zaad des lands, van de vrucht van het geboomte, zijn des HEEREN; zij zijn den HEERE heilig. |
|
22 En de kinderen Israëls zullen niet meer naderen tot de tent der samenkomst, 38om zonde te dragen en te 39sterven. |
| 38 Dat is, om zich schuldig te maken en straf op zich te laden. Zie op vers 1 en vers 32. |
| vers 1 (kt.) ZO zeide de HEERE tot Aäron: Gij en uw zonen en het huis uws vaders met u zult dragen de ongerechtigheid des heiligdoms; en gij en uw zonen met u zult dragen de ongerechtigheid van uw priesterambt. vers 32 Zo zult gij daarover geen zonde dragen, als gij deszelfs beste daarvan offert; en gij zult de heilige dingen van de kinderen Israëls niet ontheiligen, opdat gij niet sterft. |
| 39 Gelijk Korach en den zijnen gebeurd is. Zie Numeri 16. |
| Numeri 16 KORACH
nu, de zoon van Jizhar, den zoon van Kahath, den zoon van Levi, nam tot zich zo Dathan als Abíram, zonen van Eliab, en On, den zoon van Peleth, zonen van Ruben. |
|
23 Maar de 40Levieten, die zullen bedienen den dienst van de tent der samenkomst en die zullen 41hun ongerechtigheid dragen; het zal een eeuwige inzetting zijn voor uw geslachten; en in het midden van de kinderen Israëls zullen zij geen erfenis erven. |
| 40 Hebr. Levi. |
| 41 Dat is, zij zullen zelven de straf dragen, wanneer zij misdoen in hun dienst. Zie vers 1. |
| vers 1 ZO zeide de HEERE tot Aäron: Gij en uw zonen en het huis uws vaders met u zult dragen de ongerechtigheid des heiligdoms; en gij en uw zonen met u zult dragen de ongerechtigheid van uw priesterambt. |
|
24 Want de tienden der kinderen Israëls, die zij den HEERE tot een hefoffer zullen offeren, heb Ik aan de Levieten ter erfenis gegeven; daarom heb Ik tot hen gezegd: Zij zullen in het midden der kinderen Israëls geen erfenis erven. |
25 En de HEERE sprak tot Mozes, zeggende: |
26 Gij zult ook tot de Levieten spreken en tot hen zeggen: Wanneer gij van de kinderen Israëls de tienden zult ontvangen hebben, die Ik u voor uw erfenis van henlieden gegeven heb, zo zult gij daarvan een hefoffer des HEEREN offeren, de tienden van die tienden; |
27 En het zal u gerekend worden tot uw hefoffer, 42als koren van den dorsvloer en als de volheid van de 43perskuip. |
| 42 Dat is, het zal geacht worden en zo aangenaam zijn, alsof gij eigen land hadt en van deszelfs vrucht (gelijk de andere stammen) uw tienden opofferdet. |
| 43 Wijnpers en oliepers. Zie Joël 2:24. |
| Joël 2:24 En de dorsvloeren zullen vol koren zijn, en de perskuipen van most en olie overlopen. |
|
28 Alzo zult gij ook een hefoffer des HEEREN offeren van al uw tienden die gij van de kinderen Israëls zult hebben ontvangen; en gij zult daarvan des HEEREN hefoffer geven aan den priester Aäron. |
29 Van al uw 44gaven zult gij 45alle hefoffer des HEEREN offeren; van al 46het beste van die, van zijn 47heiliging daarvan. |
| 44 Dat is, van alle tienden die u gegeven worden. |
| 45 Dat is, allerlei. |
| 46 Hebr. vette; als vers 12 en in het volgende vers. |
| vers 12 Al het beste van de olie en al het beste van most en van koren, hun eerstelingen, die zij den HEERE zullen geven, u heb Ik ze gegeven. |
| 47 Dat is, door welk deel uw tienden geheiligd worden, zodat gij ze met vrije consciëntie nuttigen moogt. Zie vers 32. Anders: zijn heilig deel daarvan. |
| vers 32 Zo zult gij daarover geen zonde dragen, als gij deszelfs beste daarvan offert; en gij zult de heilige dingen van de kinderen Israëls niet ontheiligen, opdat gij niet sterft. |
|
30 Gij zult dan tot hen zeggen: Als gij deszelfs beste daarvan offert, zo zal het den Levieten toegerekend worden 48als een inkomen des dorsvloers en als een inkomen der perskuip. |
| 48 Zie op vers 27. |
| vers 27 (kt.) En het zal u gerekend worden tot uw hefoffer, als koren van den dorsvloer en als de volheid van de perskuip. |
|
31 En gij zult dat eten in alle plaatsen, gij en uw huis; want het is ulieden een loon voor uw dienst in de tent der samenkomst. |
32 Zo zult gij daarover geen zonde 49dragen, als gij deszelfs 50beste daarvan offert; en gij zult de heilige dingen van de kinderen Israëls niet ontheiligen, opdat gij niet sterft. |
| 49 Zie vss. 1, 22. |
| vers 1 ZO zeide de HEERE tot Aäron: Gij en uw zonen en het huis uws vaders met u zult dragen de ongerechtigheid des heiligdoms; en gij en uw zonen met u zult dragen de ongerechtigheid van uw priesterambt. vers 22 En de kinderen Israëls zullen niet meer naderen tot de tent der samenkomst, om zonde te dragen en te sterven. |
| 50 Hebr. vette; als vers 12. Zie aldaar. |
| vers 12 Al het beste van de olie en al het beste van most en van koren, hun eerstelingen, die zij den HEERE zullen geven, u heb Ik ze gegeven. |