Statenvertaling.nl

sample header image

Numeri 14 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Numeri 14

Dit hoofdstuk voorgelezen (v):

 

Murmurering van het volk tegen Mozes en Aäron, vs. 1, enz. Wat van Mozes, Aäron, Jozua en Kaleb gedaan is om die te stillen, 5. Wat daarop gevolgd is, ten aanzien zowel van het volk, dat in zijn boosheid volhardde, als van God, Die het dreigde uit te roeien, 10. Mozes bidt voor hetzelve, 13. Hij wordt verhoord, 20. Doch met conditie, dat de murmureerders in het land van Kanaän niet zouden komen, hun gebiedende terug te keren naar de woestijn, 21. Bredere uiting van de straf tegen de murmureerders, met aanwijzing van hun ouderdom, en uitneming dergenen die van deze straf vrij zouden zijn, 35. En de historie dergenen die niet wederkeren wilden, maar het land van Kanaän terstond innemen, 39.
 
Het opstandige volk gestraft
1 TOEN 1verhief zich de gehele vergadering, en zij hieven hun stem op, en het volk weende in dienzelven nacht.1 Hebr. Toen verhief de ganse vergadering, en gaven hun stem.
2 En al de kinderen Israëls murmureerden 2tegen Mozes en tegen Aäron; en de gehele vergadering zeide tot hen: Och, of wij in Egypteland gestorven waren! of: Och, of wij in deze woestijn gestorven waren!2 En dienvolgens tegen God Zelven, Wiens dienaars zij waren.
3 En 3waarom brengt ons de HEERE naar dat land, dat wij 4door het zwaard vallen, en onze vrouwen en onze kinderkens 5ten roof worden? Zou het ons niet goed zijn naar Egypte weder te keren?3 Het schijnt dat zij God beschuldigen willen van onbedachtzaamheid, alsof Hij niet bedacht wat Hij voorgenomen had; of van ontrouw, alsof Hij niet wilde doen wat Hij voorgenomen had; of van onvermogen, alsof Hij niet kon.
4 Zie Lev. 26 op vers 7. verwijsteksten
5 Te weten aan onze vijanden, de Kanaänieten.
4 En zij zeiden 6de een tot den ander: Laat ons een hoofd 7opwerpen en wederkeren naar Egypte.6 Hebr. de man tot zijn broeder.
7 Hebr. zetten, stellen, maken.
5 Toen 8vielen Mozes en Aäron op hun aangezichten, voor het aangezicht van de ganse gemeente der vergadering van de kinderen Israëls.8 Te weten, om het volk te bidden dat zij van hun kwaad voornemen zouden afstand doen, en niet wederkeren naar Egypte; of om God aan te roepen, zowel voor het volk, dat Hij het bekeren zou, als voor zichzelven, dat Hij hen uit het tegenwoordig gevaar verlossen wilde.
6 En Jozua, de zoon van Nun, en Kaleb, de zoon van Jefunne, zijnde van degenen die dat land verspied hadden, 9scheurden hun klederen.9 Zie van de verscheuring der klederen in tijd van grote droefenis en verslagenheid Gen. 37 op vers 29. verwijsteksten
7 En zij spraken tot de ganse vergadering der kinderen Israëls, zeggende: Het land door hetwelk wij getrokken zijn om hetzelve te verspieden, is een 10uitermate goed land.10 Hebr. zeer zeer goed. Zie de verdubbeling van het woord zeer ook Gen. 17:2, 6, 20. Ez. 16:13. verwijsteksten
8 11Indien de HEERE een welgevallen aan ons heeft, zo zal Hij ons in dat land brengen en zal ons dat geven, een land hetwelk van melk en honing is vloeiende.11 Dat is, zo wij de gunst des HEEREN door een goddeloos en wederspannig wezen van ons niet afkeren. Zie het begin van het volgende vers.
9 Alleen zijt tegen den HEERE niet wederspannig, en avreest gij niet het volk dezes lands, want 12zij zijn ons brood; hun 13schaduw is van hen geweken, en 14de HEERE is met ons; vreest hen niet.a Deut. 20:3. verwijsteksten
12 Dat is, zo lichtelijk zullen zij van ons verdaan worden als het brood van een gezond mens in den mond gekauwd en in de maag verteerd wordt. Vgl. Deut. 31 op vers 17. verwijsteksten
13 Dat is, beschutting. Alzo Ps. 91:1. Jes. 25:4. Jer. 48:45, enz. verwijsteksten
14 Te weten met Zijn Vaderlijke gunst, vlijtige voorzienigheid, en krachtigen bijstand. Zie Gen. 21 op vers 22 en Gen. 26 op vers 24. verwijsteksten
10 Toen zeide de ganse vergadering, dat men hen met stenen stenigen zou. Maar de 15heerlijkheid des HEEREN verscheen in de tent der samenkomst voor al de kinderen Israëls.15 Te weten door het teken van de wolk, in dewelke God gewoon was aan de Israëlieten zeer heerlijk te verschijnen, Ex. 16:7, 10; 24:15, 16; 40:34. Lev. 9 op vers 6. 2 Kron. 5:14. verwijsteksten
11 En de HEERE zeide tot Mozes: Hoelang zal Mij dat volk tergen? En hoelang zullen zij 16aan Mij niet geloven door alle tekenen die Ik in het midden van hen gedaan heb?16 Dat is, op Mij niet vertrouwen, geen acht gevende op al de wonderwerken met dewelke Ik Mijn kracht en weldadigheid onder hen overvloediglijk bewezen heb.
12 Ik zal het met pestilentie slaan en Ik zal het 17verstoten, en Ik zal u tot een groter en sterker volk maken dan dit is.17 Versta dit niet als een ten volle besloten sententie, maar als een conditioneel dreigement, hetwelk de Heere Zijn knecht Mozes heeft willen voorhouden om zijn ijver en zijn voorbidding tot het welvaren van het volk te ontsteken; zodat deze woorden niet betekenen wat God in Zijn onveranderlijken raad besloten had, maar de straf die de Israëlieten verdiend hadden.
13 En Mozes zeide tot den HEERE: bZo zullen het 18de Egyptenaars horen; want Gij hebt door Uw kracht dit volk uit het midden van hen doen optrekken;b Ex. 32:12. verwijsteksten
18 De redenen die Mozes gebruikt om voor het volk te bidden, zijn drie. De eerste is genomen van de vijanden van God en van Zijn volk, die de ere Gods, zo Hij Zijn volk uitroeide, zouden schenden, in dit vers en de volgende vss. 14, 15, 16. De tweede van de natuur en het genadige verbond Gods, vss. 17, 18. De derde van de voorgaande weldaden en voorbeelden der Goddelijke genade aan dat volk zeer dikwijls bewezen, vers 19. verwijsteksten
14 En zij zullen zeggen tot de inwoners van dit land, 19die gehoord hebben dat Gij, HEERE, in het midden van dit volk zijt; dat Gij, HEERE, 20oog aan oog gezien wordt, dat Uw wolk over hen staat en cGij in een wolkkolom voor hun aangezicht gaat des daags en in een vuurkolom des nachts.19 Dit woordje wordt hier ingevoegd uit het volgende 15de vers.
20 Dat is, ogenschijnlijk en zeer gemeenzaamlijk. Vgl. Gen. 32 op vers 30. Ex. 33 op vers 11. Num. 12 op vers 8. Deut. 5 op vers 4. 1 Kon. 22 op vers 19. verwijsteksten
c Ex. 13:21; 40:38. verwijsteksten
15 En zoudt Gij dit volk 21als een enigen man doden, zo zouden de heidenen die 22Uw gerucht gehoord hebben, spreken, zeggende:21 Dat is, het gehele volk alsof het maar één mens was. Alzo Richt. 6:16. verwijsteksten
22 Hebr. Uw gehoor gehoord hebben.
16 dOmdat de HEERE dit volk niet kon brengen in dat land hetwelk Hij hun gezworen had, zo heeft Hij hen geslacht in de woestijn.d Deut. 9:28. verwijsteksten
17 Nu dan, laat toch de 23kracht des HEEREN groot worden, gelijk als Gij gesproken hebt, zeggende:23 Om bij Zijn gerechtigheid ook Zijn barmhartigheid te voegen.
18 De eHEERE is 24lankmoedig en groot van weldadigheid, vergevende de ongerechtigheid en overtreding, 25Die den schuldige geenszins onschuldig houdt, 26fbezoekende de ongerechtigheid der vaderen aan de kinderen, in het 27derde en in het vierde lid.e Ex. 34:6. Ps. 86:15; 103:8; 145:8. Jona 4:2. verwijsteksten
24 Hebr. lang van toornigheden. Zie Ex. 34 op vers 6. verwijsteksten
25 Bij de barmhartigheid Gods wordt ook Zijn gerechtigheid gevoegd, omdat zij in Hem onscheidbaar zijn; om welke oorzaak Mozes niet zonder meer begeert genade, maar alzo, dat Gods gerechtigheid ook enige plaats zou hebben, opdat Hij in het oordelen en straffen Zijn barmhartigheid zou gedachtig wezen. Zie Ex. 34:7. Jer. 30:11. Nah. 1:3. verwijsteksten
26 Zie Gen. 21 op vers 1. Ex. 20:5. verwijsteksten
f Ex. 20:5; 34:7. Deut. 5:9. verwijsteksten
27 Hebr. aan de derde, en aan de vierde, te weten nakomelingen, van den stam af gerekend zijnde.
19 Vergeef toch de ongerechtigheid dezes volks, naar de grootte Uwer goedertierenheid, en gelijk als Gij ze aan dit volk van Egypteland af tot hiertoe vergeven hebt.
20 En de HEERE zeide: Ik heb hun vergeven naar uw woord.
21 Doch zekerlijk, zo waarachtig als Ik leef, zo zal de ganse aarde met de 28heerlijkheid des HEEREN vervuld worden.28 Versta de gerechtigheid en kracht des HEEREN, die tot Zijn eer op den gansen aardbodem voor alle mensen zou bekendgemaakt worden.
22 Want al de mannen die gezien hebben Mijn heerlijkheid en Mijn tekenen die Ik in Egypte en in de woestijn gedaan heb, en Mij nu 29tienmaal verzocht hebben en Mijn stem niet zijn gehoorzaam geweest;29 Dat is, dikwijls; een zeker getal voor een onzeker. Zie Gen. 31 op vers 7 en Lev. 26 op vers 8. verwijsteksten
23 30Zo zij het land hetwelk Ik hun vaderen gezworen heb, zien zullen! gJa, geen van die Mij getergd hebben, zullen dat zien.30 Dat is, zij zullen het niet zien, gelijk de laatste woorden van dit vers uitdrukkelijk verklaren; versta dan hierop, om den zin vol te maken: Ik zal niet leven, of iets anders. Want hier wordt van God menselijkerwijze gesproken, omdat het bij de Hebreeën gebruikelijk was in het eedzweren de uitkomst of den wens zo men kwalijk zwoer, te verzwijgen. Vgl. Gen. 14 op vers 23. Zulke manier van zweren wordt elders ook Gode toegeschreven, als vss. 28, 35. Num. 32:11, 12. Deut. 1:35. 2 Kon. 9:26. Ps. 89:36. verwijsteksten
g Deut. 1:35, 36. verwijsteksten
24 Doch h31Mijn knecht Kaleb, omdat een andere geest met hem geweest is 32en hij volhard heeft Mij na te volgen, zo zal Ik hem brengen tot het land in hetwelk hij gekomen was, en zijn zaad zal het erfelijk bezitten.h Joz. 14:8, 9. verwijsteksten
31 Jozua wordt hier niet genaamd, omdat God deze sententie uitspreekt over het volk dat in het leger was, alwaar Kaleb zich onthield, maar Jozua was bij Mozes en Aäron, bij de tent der samenkomst; daarom wordt hij ook niet gerekend noch verwezen met het volk dat in het leger was (gelijk hij ook uitdrukkelijk genoemd wordt vers 30). Alzo zijn ook hier Mozes en Aäron uitgenomen, overmits zij met dat volk niet gezondigd hadden, hoewel zij om een andere particuliere oorzaak, die hierna verklaard wordt, Num. 20:12, mede buiten het land gestorven zijn. verwijsteksten
32 Hebr. en heeft vervuld achter Mij te gaan; dat is, heeft Mij gestadiglijk, trouwelijk en met een oprecht hart gehoorzaamheid bewezen. Alzo Deut. 1:36. 1 Kon. 11:6. verwijsteksten
25 De Amalekieten nu en de Kanaänieten wonen 33in het dal; wendt u morgen en maakt uw reis naar de woestijn, op den weg naar de 34Schelfzee.33 Te weten op de andere zijde van dat gebergte in de laagte. Hiermede werden de Israëlieten gewaarschuwd voor het gevaar, dat hun aanstaande was, zo zij voorttrokken, omdat zij aan de palen hunner vijanden gekomen waren, die op hen wachtten en die zij niet zouden kunnen overwinnen, omdat God met hen niet was. Zie vers 43. verwijsteksten
34 Anders: Biezenzee of Rietzee. Versta de Rode Zee, die alzo genoemd wordt om de menigte der biezen die daarin, en voornamelijk aan den oever derzelve, wiesen. Zie van deze zee ook Num. 21:4. Ps. 106:7, 9, 22; 136:13. Hebr. der Schelfzee. verwijsteksten
26 Daarna sprak de HEERE tot Mozes en tot Aäron, zeggende:
27 i35Hoelang zal Ik bij deze boze vergadering zijn, die tegen Mij zijn murmurerende? Ik heb gehoord de murmureringen van de kinderen Israëls, waarmede zij tegen Mij zijn murmurerende.i Ps. 106:26. verwijsteksten
35 Zie gelijke manier van spreken Matth. 17:17. Anders: Hoelang zal Ik deze boze vergadering verdragen, of vergeven, die tegen Mij, enz. Of: Hoelang zal Ik deze boze vergadering, die tegen Mij is murmurerende en de murmurering der kinderen Israëls, waarmede, enz., horen? verwijsteksten
28 Zeg tot hen: kZo waarachtig als Ik leef, spreekt de HEERE, 36indien Ik ulieden zo niet doe gelijk als gij in Mijn oren 37gesproken hebt!k Num. 26:65; 32:11. verwijsteksten
36 Zie op vers 23. verwijsteksten
37 Wat zij gesproken hebben, toen zij murmureerden, zie vers 2. verwijsteksten
29 Uw ldode lichamen zullen in deze woestijn vallen; en al uw 38getelden, naar uw gehele getal, van twintig jaar oud en daarboven, gij die tegen Mij gemurmureerd hebt:l Deut. 1:35. Hebr. 3:17. verwijsteksten
38 Zie van dezen Num. 1:1, 2, enz. verwijsteksten
30 Zo gij in dat land komt, over hetwelk Ik 39Mijn hand opgeheven heb, dat Ik u daarin zou doen wonen! mBehalve Kaleb, de zoon van Jefunne, en Jozua, de zoon van Nun.39 De manier van zweren die de mensen gebruiken, God tot Getuige nemende, naar Denwelken zij de hand opsteken, wordt aan God menselijkerwijze toegeschreven. Zie van deze manier van zweren Gen. 14 op vers 22. verwijsteksten
m Joz. 14:6. verwijsteksten
31 En uw kinderkens, waarvan gij zeidet: Zij zullen ten roof worden, die zal Ik daarin brengen en die zullen bekennen dat land hetwelk gij smadelijk verworpen hebt.
32 Maar u aangaande, uw dode lichamen zullen in deze woestijn vallen.
33 En uw kinderen zullen gaan 40weiden in deze woestijn, 41veertig jaar, en zullen 42uw hoererijen dragen, totdat uw dode lichamen verteerd zijn in deze woestijn.40 Hebr. zullen zijn weidende. Het Hebreeuwse woord betekent schaapherders te zijn, of als schaapherders met de kudde herwaarts en derwaarts om te zwerven, om goede weide te zoeken. Waarmede verstaan wordt een onzeker en ongestadig leven op de aarde. Vgl. Jes. 38:12. verwijsteksten
41 Te weten, hierin begrepen zijnde den tijd van hun uittocht uit Egypte, gelijk het blijkt Num. 33:38. Deut. 1:3; 2:14. verwijsteksten
42 Dat is, de straffen die gij door uw velerlei geestelijke hoererij en afvalligheid verdiend hebt. De geestelijke hoererij is afgodendienst; van dewelke zie Ex. 34:15, 16; en alhoewel deze kinderen de straf van hun ouders leden, alzo vele jaren door de woestijn dwalende, nochtans was God niet onrechtvaardig, overmits zij ook hun menigvuldige zonden hadden, die straf verdienden. verwijsteksten
34 Naar het getal der dagen in dewelke gij dat land verspied hebt, nveertig dagen, elken dag voor elk jaar, zult gij uw 43ongerechtigheden dragen, 44veertig jaar, en zult gewaarworden 45Mijn afbreking.n Ps. 95:10. verwijsteksten
43 Dat is, de straf uwer ongerechtigheden. Zie Gen. 4 op vers 13. verwijsteksten
44 Zijnde daaronder begrepen den tijd die nu voorbij was, sedert dat zij uit Egypte getogen waren. Zie op vers 33. verwijsteksten
45 Dit kan men verstaan ten aanzien van God, Die om hun langdurige wederspannigheid van hen zou wijken, of ten aanzien van het volk, dat van God afwijkende dezelve straf verdiend had.
35 Ik, de HEERE, heb gesproken46: Zo Ik dit aan deze ganse boze vergadering dergenen die zich tegen Mij verzameld hebben, niet doe! Zij zullen in deze woestijn tenietworden en zullen daar sterven.46 Zie op vers 23. verwijsteksten
36 En die mannen die Mozes gezonden had om dat land te verspieden, en wedergekomen zijnde de ganse vergadering tegen hem hadden doen murmureren, een kwaad gerucht over dat land voortbrengende,
37 Diezelve mannen die een kwaad gerucht van dat land voortgebracht hadden, o47stierven door een 48plaag 49voor het aangezicht des HEEREN.o 1 Kor. 10:10. Jud. vs. 5. verwijsteksten
47 Anders: zullen sterven.
48 Sommigen verstaan deze plaag van de pestilentie, gedreigd vers 12. Anderen van een haastigen en snellen dood, uit de tegenstelling van Jozua en Kaleb dewelke levend bleven, vers 38. verwijsteksten
49 Dat is, God de Heere had op een zeldzame manier Zijn oordeel tegen hen uitgevoerd, alsof Hij te dien einde openlijk op den rechterstoel gezeten had.
38 Maar Jozua, de zoon van Nun, en Kaleb, de zoon van Jefunne, bleven levend van de mannen die heengegaan waren om het land te verspieden.
39 En Mozes sprak deze woorden tot al de kinderen Israëls. Toen treurde het volk zeer.
40 En zij stonden des morgens vroeg op en klommen op 50de hoogte des bergs, zeggende: Zie, hier zijn wij, en wij zullen optrekken tot de plaats die de HEERE gezegd heeft; want 51wij hebben gezondigd.50 Hebr. hoofd.
51 Dit is geen oprechte belijdenis noch leedschap geweest, dewijl die zich niet recht bekeren, die van één kwaad ophoudende, in een ander vervallen, gelijk deze Israëlieten deden; want zij hielden wel op van murmureren, maar wilden daarna, tegen het bevel des HEEREN, het land van Kanaän innemen.
41 Maar Mozes zeide: pWaarom overtreedt gij alzo 52het bevel des HEEREN? Want dat zal geen voorspoed hebben.p Deut. 1:41. verwijsteksten
52 Hebr. mond. Versta het bevel Gods van hetwelk zie vers 25. verwijsteksten
42 Trekt niet op, want de HEERE zal in 53het midden van u niet zijn; opdat gij niet geslagen wordt voor het aangezicht uwer vijanden.53 Te weten met Zijn hulp en bijstand.
43 Want de Amalekieten en de Kanaänieten zijn daar voor uw aangezicht, en gij zult door het zwaard vallen; want omdat gij u afgekeerd hebt van den HEERE, zo zal de HEERE met u niet zijn.
44 Nochtans 54poogden zij vermetellijk om op de hoogte des bergs te klimmen; maar de ark des verbonds des HEEREN en Mozes scheidden niet uit het midden des legers.54 Het Hebreeuwse woord betekent met een stouten moed en grote woeling iets lichtvaardiglijk aan te gaan, en bijzonderlijk in het trachten naar enige hoogte.
45 Toen kwamen af de Amalekieten en de Kanaänieten die in dat gebergte woonden, en sloegen hen en versmeten hen tot 55Horma toe.55 De naam van een plaats, naderhand alzo genaamd vanwege deze nederlaag. Zie Num. 21:3. verwijsteksten

Einde Numeri 14