Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
1 MIRJAM nu sprak en Aäron tegen Mozes ter oorzake der vrouw, der Cuschitische, die hij genomen had; want hij had een Cuschitische ter vrouw genomen. |
2 En zij zeiden: Heeft dan de HEERE maar alleen door Mozes gesproken? Heeft Hij ook niet door ons gesproken? En de HEERE hoorde het. |
3 Doch de man Mozes was zeer zachtmoedig, meer dan alle mensen die op den aardbodem waren. |
4 Toen sprak de HEERE haastelijk tot Mozes en tot Aäron en tot Mirjam: Gij drie, komt uit tot de tent der samenkomst. En zij drie kwamen uit. |
5 Toen kwam de HEERE af in de wolkkolom en stond aan de deur der tent; daarna riep Hij Aäron en Mirjam, en zij beiden kwamen uit. |
6 En Hij zeide: Hoort nu Mijn woorden. Zo er een profeet onder u is, Ik, de HEERE, zal door een gezicht Mij aan hem bekendmaken, door een droom zal Ik met hem spreken. |
7 Alzo is Mijn knecht Mozes niet, die in Mijn ganse huis getrouw is. |
8 Van mond tot mond spreek Ik met hem, en door aanzien en niet door duistere woorden; en de gelijkenis des HEEREN aanschouwt hij; waarom dan hebt gijlieden niet gevreesd tegen Mijn knecht, tegen Mozes te spreken? |
9 Zo ontstak des HEEREN toorn tegen hen, en Hij ging weg. |
10 En de wolk week van boven de tent; en zie, Mirjam was melaats, wit als de sneeuw. En Aäron zag Mirjam aan, en zie, zij was melaats. |
11 Daarom zeide Aäron tot Mozes: Och, mijn heer, leg toch niet op ons de zonde waarmede wij zottelijk gedaan en waarmede wij gezondigd hebben. |
12 Laat zij toch niet zijn als een dode, van wiens vlees, als hij uit zijner moeders lijf uitgaat, de helft wel verteerd is. |
13 Mozes dan riep tot den HEERE, zeggende: O God, heel haar toch. |
14 En de HEERE zeide tot Mozes: Zo haar vader smadelijk in haar aangezicht gespogen had, zou zij niet zeven dagen beschaamd zijn? Laat haar zeven dagen buiten het leger gesloten en daarna aangenomen worden. |
15 Zo werd Mirjam buiten het leger zeven dagen gesloten; en het volk verreisde niet, totdat Mirjam aangenomen werd. |
16 Maar daarna verreisde het volk van Hazerôth; en zij legerden zich in de woestijn Paran. |