Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
God beveelt Mozes en Aäron, dat zij de Israëlieten van twintig jaren oud en daarboven, ten strijde bekwaam zijnde, tellen zouden, vs. 1, enz. En dat ten overstaan van twaalf hoofdmannen, uit elken stam één, 4. Die genaamd worden, 5. Dit wordt in het werk gesteld, 17. Het getal der getelden wordt aangetekend, in het bijzonder van elken stam, 20. En in het gemeen van alle, 45. Van dewelke de Levieten uitgenomen worden, 47. Wien de last gegeven is den tabernakel te verzorgen, 50. Met aanwijzing waar zij en de andere stammen rondom denzelven legeren zouden, 52. |
Telling der strijdbare mannen |
1 VOORTS sprak de HEERE tot Mozes in de woestijn Sinaï, in de tent der samenkomst, op den eerste 1der tweede maand, in het tweede jaar nadat zij uit Egypteland uitgetogen waren, zeggende: |
| 1 Dewelke genaamd was Ziv en meest overeenkwam met onzen april, gelijk de eerste maand meest met onzen maart. Zie 1 Kon. 6 op vers 1. |
| 1 Kon. 6:1 (kt.) HET geschiedde nu in het vierhonderd en tachtigste jaar na den uitgang der kinderen Israëls uit Egypte, in het vierde jaar van het koninkrijk van Sálomo over Israël, in de maand Ziv (deze is de tweede maand), dat hij het huis des HEEREN bouwde. |
|
2 aNeem op 2de som van de gehele vergadering der kinderen Israëls, naar hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, in het getal der namen van alles wat mannelijk is, 3hoofd voor hoofd; |
| a Ex. 30:12. |
| Ex. 30:12 Als gij de som van de kinderen Israëls opnemen zult naar de getelden onder hen, zo zullen zij een iegelijk de verzoening zijner ziel den HEERE geven, als gij hen tellen zult; opdat onder hen geen plaag zij, als gij hen tellen zult. |
| 2 Hebr. het hoofd. Alzo ook vers 49. Ex. 30:12. Num. 4:2. Versta een kort begrip ener grote menigte van mensen. |
| vers 49 Alleen den stam van Levi zult gij niet tellen, noch hun som opnemen, onder de zonen Israëls. Ex. 30:12 Als gij de som van de kinderen Israëls opnemen zult naar de getelden onder hen, zo zullen zij een iegelijk de verzoening zijner ziel den HEERE geven, als gij hen tellen zult; opdat onder hen geen plaag zij, als gij hen tellen zult. Num. 4:2 Neemt op de som der zonen van Kahath uit het midden der zonen van Levi, naar hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, |
| 3 Hebr. naar hun hoofden, of koppen, of bekkenelen. |
|
3 Van 4twintig jaar oud en daarboven, allen 5die ten heire in Israël uittrekken; die zult gij 6tellen naar hun heiren, gij en Aäron. |
| 4 Hebr. van een zoon van twintig jaar. Alzo dikwijls in dit hoofdstuk. |
| 5 Dat is, allen die in tijd van oorlog gebruikt werden om wapenen te voeren en bekwaam waren om tegen de vijanden ten strijde uit te trekken. En dienvolgens werden uitgenomen die door ziekte of zwaren ouderdom hiertoe onbekwaam waren; alzo onder dikwijls. Zie deze manier van spreken ook Deut. 24:5. 2 Kron. 26:11. |
| Deut. 24:5 Wanneer een man een nieuwe vrouw zal genomen hebben, die zal in het heir niet uittrekken en men zal hem geen last opleggen; een jaar lang zal hij vrij zijn in zijn huis en zijn vrouw die hij genomen heeft, verheugen. 2 Kron. 26:11 Verder had Uzzia een heirkracht van geoefenden ten oorlog, uittrekkende ten heire bij benden, naar het getal hunner monstering, door de hand van Jeíël, den schrijver, en Maäséja, den ambtman; onder de hand van Hanánja, een van de vorsten des konings. |
| 6 Het Hebreeuwse woord betekent niet alleen tellen, maar ook op de getelden acht en toezicht nemen, hetwelk wij bij ons noemen monsteren. |
|
4 En met ulieden zullen zijn van iederen stam één man, die een 7hoofdman is over het huis zijner vaderen. |
| 7 Hebr. een man des hoofds, dat is, de voornaamste van iederen stam, die naar de geboorte de eerste was en alzo een hoofd van denzelven. Zie op vers 16. |
| vers 16 (kt.) Dezen waren de geroepenen der vergadering, de oversten der stammen hunner vaderen; zij waren de hoofden der duizenden Israëls. |
|
5 Deze zijn nu de namen der mannen die bij u staan zullen: van 8Ruben Elízur, de zoon van Sedéür. |
| 8 Dat is, van den stam van Ruben, en zo in de volgende verzen. |
|
6 Van Simeon Selûmiël, de zoon van Zurísaddai. |
7 Van Juda Nahesson, de zoon van Amminádab. |
8 Van Issaschar Netháneël, de zoon van Zuar. |
9 Van Zebulon Eliab, de zoon van Helon. |
10 Van de kinderen van Jozef: van Efraïm Elisáma, de zoon van Ammíhud; van Manasse Gamáliël, de zoon van Pedázur. |
11 Van Benjamin Abídan, de zoon van Gideóni. |
12 Van Dan Ahiëzer, de zoon van Ammísaddai. |
13 Van Aser Págiël, de zoon van Ochran. |
14 Van Gad Eljasaf, de zoon van 9Dehuël. |
| 9 Anders genoemd: Rehuël, Num. 2:14. |
| Num. 2:14 Daartoe de stam van Gad; en Eljasaf, de zoon van Rehuël, zal de overste der zonen van Gad zijn. |
|
15 Van Naftali Ahíra, de zoon van Enan. |
16 Dezen waren 10de geroepenen der vergadering, de oversten der stammen hunner vaderen; zij waren de 11hoofden der 12duizenden Israëls. |
| 10 Dat is, de samengeroepenen, te weten de hoofden en vorsten des volks van elken stam, die samengeroepen werden als enige gewichtige zaken te verhandelen waren. Vgl. Num. 16:2; 26:9. Anders: vermaarden. |
| Num. 16:2 En zij stonden op voor het aangezicht van Mozes, mitsgaders tweehonderd en vijftig mannen uit de kinderen Israëls, oversten der vergadering, de geroepenen der samenkomst, mannen van naam. Num. 26:9 En de zonen van Eliab waren Nemuël en Dathan en Abíram; deze Dathan en Abíram waren de geroepenen der vergadering, die gekijf maakten tegen Mozes en tegen Aäron in de vergadering van Korach, als zij gekijf tegen den HEERE maakten, |
| 11 Zie de aant. Job 12 op vers 24. |
| Job 12:24 (kt.) Hij neemt het hart van de hoofden des volks der aarde weg, en doet hen dwalen in het woeste, waar geen weg is. |
| 12 Zie Richt. 6 op vers 15. |
| Richt. 6:15 (kt.) En hij zeide tot Hem: Och, mijn heer, waarmede zal ik Israël verlossen? Zie, mijn duizend is het armste in Manasse, en ik ben de kleinste in mijns vaders huis. |
|
17 Toen namen Mozes en Aäron die mannen welke met namen uitgedrukt zijn, |
18 En zij verzamelden de gehele vergadering op den eersten dag der tweede maand; 13en die verklaarden hun afkomst naar hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, in het getal der namen, van wie twintig jaar oud was en daarboven, 14hoofd voor hoofd. |
| 13 Dat is, met hun geslachtsregister deden zij blijken van wat voorouders zij afkomstig waren. Anders: men schreef hen op en men maakte van hen een register, of: zij werden getekend en geregistreerd. |
| 14 Zie op vers 2. |
| vers 2 (kt.) Neem op de som van de gehele vergadering der kinderen Israëls, naar hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, in het getal der namen van alles wat mannelijk is, hoofd voor hoofd; |
|
19 Gelijk als de HEERE Mozes geboden had, zo heeft hij hen geteld in de woestijn Sinaï. |
20 Zo waren de zonen van Ruben, den eerstgeborene van Israël, hun geboorten naar hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, in het getal der namen, hoofd voor hoofd, al wat mannelijk was, van twintig jaar oud en daarboven, 15allen die ten heire uittrokken; |
| 15 Zie op vers 3. |
| vers 3 (kt.) Van twintig jaar oud en daarboven, allen die ten heire in Israël uittrekken; die zult gij tellen naar hun heiren, gij en Aäron. |
|
21 Hun getelden van den stam van Ruben waren zes en veertig duizend en vijfhonderd. |
22 Van de zonen van Simeon, hun geboorten naar hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, zijn getelden, in het getal der namen, hoofd voor hoofd, al wat mannelijk was, van twintig jaar oud en daarboven, allen die ten heire uittrokken; |
23 Hun getelden van den stam van Simeon waren negen en vijftig duizend en driehonderd. |
24 Van de zonen van Gad, hun geboorten naar hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, in het getal der namen, van twintig jaar oud en daarboven, allen die ten heire uittrokken, |
25 Waren hun getelden van den stam van Gad vijf en veertig duizend zeshonderd en vijftig. |
26 Van de zonen van Juda, hun geboorten naar hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, in het getal der namen, van twintig jaar oud en daarboven, allen die ten heire uittrokken, |
27 Waren hun getelden van den stam van Juda vier en zeventig duizend en zeshonderd. |
28 Van de zonen van Issaschar, hun geboorten naar hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, in het getal der namen, van twintig jaar oud en daarboven, allen die ten heire uittrokken, |
29 Waren hun getelden van den stam van Issaschar vier en vijftig duizend en vierhonderd. |
30 Van de zonen van Zebulon, hun geboorten naar hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, in het getal der namen, van twintig jaar oud en daarboven, allen die ten heire uittrokken, |
31 Waren hun getelden van den stam van Zebulon zeven en vijftig duizend en vierhonderd. |
32 Van de zonen van Jozef: van de zonen van Efraïm, hun geboorten naar hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, in het getal der namen, van twintig jaar oud en daarboven, allen die ten heire uittrokken, |
33 Waren hun getelden van den stam van Efraïm veertigduizend en vijfhonderd; |
34 Van de zonen van Manasse, hun geboorten naar hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, in het getal der namen, van twintig jaar oud en daarboven, allen die ten heire uittrokken, |
35 Waren hun getelden van den stam van Manasse twee en dertig duizend en tweehonderd. |
36 Van de zonen van Benjamin, hun geboorten naar hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, in het getal der namen, van twintig jaar oud en daarboven, allen die ten heire uittrokken, |
37 Waren hun getelden van den stam van Benjamin vijf en dertig duizend en vierhonderd. |
38 Van de zonen van Dan, hun geboorten naar hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, in het getal der namen, van twintig jaar oud en daarboven, allen die ten heire uittrokken, |
39 Waren hun getelden van den stam van Dan twee en zestig duizend en zevenhonderd. |
40 Van de zonen van Aser, hun geboorten naar hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, in het getal der namen, van twintig jaar oud en daarboven, allen die ten heire uittrokken, |
41 Waren hun getelden van den stam van Aser een en veertig duizend en vijfhonderd. |
42 Van de zonen van Naftali, hun geboorten naar hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, in het getal der namen, van twintig jaar oud en daarboven, allen die ten heire uittrokken, |
43 Waren hun getelden van den stam van Naftali drie en vijftig duizend en vierhonderd. |
44 Dezen zijn de getelden, welke Mozes geteld heeft, en Aäron, en de oversten van Israël; twaalf mannen 16waren zij, elkeen over het huis zijner vaderen. |
| 16 Namelijk de twaalf oversten van Israël. Zie op vss. 4, 16. |
| vers 4 (kt.) En met ulieden zullen zijn van iederen stam één man, die een hoofdman is over het huis zijner vaderen. vers 16 (kt.) Dezen waren de geroepenen der vergadering, de oversten der stammen hunner vaderen; zij waren de hoofden der duizenden Israëls. |
|
45 Alzo waren al de getelden der zonen Israëls, naar het huis hunner vaderen, van twintig jaar oud en daarboven, allen die in Israël ten heire uittrokken, |
46 Al de getelden dan waren bzeshonderd drie duizend vijfhonderd en vijftig. |
| b Ex. 38:26. |
| Ex. 38:26 Een beka voor elk hoofd, dat is een halve sikkel, naar den sikkel des heiligdoms, van eenieder die overging tot de getelden, van twintig jaar oud en daarboven, namelijk zeshonderd drie duizend vijfhonderd en vijftig. |
De Levieten vrijgesteld |
47 Maar de Levieten, 17naar den stam hunner vaderen, werden 18onder hen niet geteld. |
| 17 Dat is, hoewel de Levieten mede een stam waren, zo is nochtans hun stam in deze telling niet gerekend noch geteld geweest. |
| 18 Hebr. in het midden van hen. |
|
48 Want de HEERE had tot Mozes gesproken, zeggende: |
49 Alleen den stam van Levi zult gij niet tellen, noch hun som opnemen, onder de zonen Israëls. |
50 Maar gij, stel de Levieten over den tabernakel 19der getuigenis en over al zijn gereedschap, en over alles wat daartoe behoort; zij zullen den tabernakel dragen en al zijn gereedschap; en zij zullen dien bedienen, en zij zullen zich rondom den tabernakel legeren. |
| 19 Alzo wordt ook vers 53 en Ex. 38:21, enz., de tabernakel genoemd, omdat in denzelven bewaard werd de getuigenis van Gods wil, dat is, de wet, die in twee stenen tafelen geschreven was, liggende in de ark des verbonds. Zie Ex. 25:21. Hebr. 9:4. |
| vers 53 Maar de Levieten zullen zich legeren rondom den tabernakel der getuigenis, opdat geen verbolgenheid over de vergadering der kinderen Israëls zij; daarom zullen de Levieten de wacht van den tabernakel der getuigenis waarnemen. Ex. 38:21 Dit zijn de getelde dingen van den tabernakel, van den tabernakel der getuigenis, die geteld zijn naar den mond van Mozes, ten dienste der Levieten, door de hand van Ithamar, den zoon van den priester Aäron. Ex. 25:21 En gij zult het verzoendeksel boven op de ark zetten, nadat gij in de ark de getuigenis die Ik u geven zal, zult gelegd hebben. Hebr. 9:4 Hebbende een gouden wierookvat, en de ark des verbonds, alom met goud overdekt, in welke was de gouden kruik, waar het manna in was, en de staf van Aäron, die gebloeid had, en de tafelen des verbonds. |
|
51 En als de tabernakel zal optrekken, de Levieten zullen denzelven afnemen; en wanneer de tabernakel zich legeren zal, zullen de Levieten denzelven oprichten; en de 20vreemde die daarbij komt, zal gedood worden. |
| 20 Versta al die niet was van den stam van Levi; zulk een mocht daarbij niet komen, dat hij de hand daaraan zou leggen om die te helpen afdoen, of verdragen, of oprichten, enz. |
|
52 En de kinderen Israëls zullen zich legeren, een iegelijk bij zijn leger en een iegelijk bij zijn banier, naar hun heiren. |
53 Maar de Levieten zullen zich legeren rondom den tabernakel der getuigenis, opdat geen 21verbolgenheid over de vergadering der kinderen Israëls zij; daarom zullen de Levieten de 22wacht van den tabernakel der getuigenis waarnemen. |
| 21 Te weten des rechtvaardigen en almogenden Gods, Die niet ongestraft laat de overtreding Zijner wetten, en voornamelijk dergenen die den godsdienst raken. |
| 22 Zie Lev. 8 op vers 35. |
| Lev. 8:35 (kt.) Gij zult dan aan de deur van de tent der samenkomst dag en nacht zeven dagen blijven, en zult de wacht des HEEREN waarnemen, opdat gij niet sterft; want alzo is het mij geboden. |
|
54 Zo deden de kinderen Israëls; naar alles wat de HEERE Mozes geboden had, zo deden zij. |