Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
De kandelaar en de twee olijfbomen |
1 EN de Engel Die met mij sprak, kwam weder; en Hij wekte mij op, gelijk een man die van zijn slaap opgewekt wordt. |
2 En Hij zeide tot mij: Wat ziet gij? En ik zeide: Ik zie, en zie, een geheel gouden kandelaar, en een oliekruikje boven deszelfs hoofd, en zijn zeven lampen daarop; die lampen hadden zeven en zeven pijpen, dewelke boven zijn hoofd waren; |
3 En twee olijfbomen daarnevens, een ter rechterzijde van het oliekruikje, en een tot deszelfs linkerzijde. |
4 En ik antwoordde en zeide tot den Engel Die met mij sprak, zeggende: Mijn Heere, wat zijn deze dingen? |
5 Toen antwoordde de Engel Die met mij sprak, en zeide tot mij: Weet gij niet wat deze dingen zijn? En ik zeide: Neen, mijn Heere. |
6 Toen antwoordde Hij en sprak tot mij, zeggende: Dit is het woord des HEEREN tot Zerubbábel, zeggende: Niet door kracht, noch door geweld, maar door Mijn Geest zal het geschieden, zegt de HEERE der heirscharen. |
7 Wie zijt gij, o grote berg? Voor het aangezicht van Zerubbábel zult gij worden tot een vlak veld; want hij zal den hoofdsteen voortbrengen met toeroepingen: Genade, genade zij denzelven. |
8 Het woord des HEEREN geschiedde verder tot mij, zeggende: |
9 De handen van Zerubbábel hebben dit huis gegrondvest, zijn handen zullen het ook voleinden; opdat gij weet dat de HEERE der heirscharen Mij tot ulieden gezonden heeft. |
10 Want wie veracht den dag der kleine dingen? Daar zich toch die zeven verblijden zullen, als zij het tinnen gewicht zullen zien in de hand van Zerubbábel; dat zijn de ogen des HEEREN, die het ganse land doortrekken. |
11 Voorts antwoordde ik en zeide tot Hem: Wat zijn die twee olijfbomen ter rechterzijde des kandelaars en aan zijn linkerzijde? |
12 En andermaal antwoordende, zo zeide ik tot Hem: Wat zijn die twee takjes der olijfbomen, welke in de twee gouden kruiken zijn, die goud van zich gieten? |
13 En Hij sprak tot mij, zeggende: Weet gij niet wat deze zijn? En ik zeide: Neen, mijn Heere. |
14 Toen zeide Hij: Deze zijn de twee olietakken, welke voor den Heere der ganse aarde staan. |