Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Het vierde gezicht, te weten de hogepriester Jozua, in wiens persoon afgebeeld wordt, dat God Zijn kerk liefheeft, haar haar zonden vergeeft, haar heiligt en tegen den duivel beschut, vs. 1, enz. Christus wordt beloofd, Die al onze zonden verdelgt en den waren vrede medebrengt, 8. |
Jozua gerechtvaardigd |
1 DAARNA toonde 1Hij mij 2Jozua, 3den hogepriester, staande 4voor het aangezicht van den Engel des HEEREN, en 5de satan stond 6aan zijn rechterhand 7om hem te wederstaan. | | 1 Te weten de Engel, zie Zach. 2:3, 4. Zach. 2:3 En zie, de Engel Die met mij sprak, ging uit; en een andere engel ging uit Hem tegemoet. Zach. 2:4 En Hij zeide tot hem: Loop, spreek dezen jongeling aan, zeggende: Jeruzalem zal dorpsgewijze bewoond worden vanwege de veelheid der mensen en der beesten, die in het midden derzelve wezen zal. |
2 Van dezen Jozua wordt ook mentie gemaakt Hagg. 1:1, 12; 2:3. Hij wordt alhier gesteld als een beeld der kerk, dewijl hij te dien tijde als de voornaamste opziener of voorstander derzelve op aarde geweest is, zijnde hogepriester; doch anderszins, aangezien hij het volk uit de Babylonische gevangenis geleid en den tempel herbouwd heeft en hogepriester was, is hij ook geweest een voorbeeld van Jezus Christus, in den naam en in de daad. Hagg. 1:1 IN het tweede jaar van den koning Daríus, in de zesde maand, op den eersten dag der maand, geschiedde het woord des HEEREN door den dienst van Haggaï, den profeet, tot Zerubbábel, den zoon van Sealthiël, den vorst van Juda, en tot Jozua, den zoon van Józadak, den hogepriester, zeggende: Hagg. 1:12 Toen hoorde Zerubbábel, de zoon van Sealthiël, en Jozua, de zoon van Józadak, de hogepriester, en al het overblijfsel des volks, naar de stem des HEEREN huns Gods, en naar de woorden van den profeet Haggaï, gelijk als hem de HEERE hun God gezonden had; en het volk vreesde voor het aangezicht des HEEREN. Hagg. 2:3 Spreek nu tot Zerubbábel, den zoon van Sealthiël, den vorst van Juda, en tot Jozua, den zoon van Józadak, den hogepriester, en tot het overblijfsel des volks, zeggende: |
3 Hebr. den groten priester. |
4 Jozua stond voor dien Engel, dat is, Christus, als een beschuldigde voor zijn rechter, de satan zijnde de aanklager. Anderen nemen hier staan voor dienen, als Ps. 135:2. Ps. 135:2 Gij die staat in het huis des HEEREN, in de voorhoven van het huis onzes Gods. |
5 Dit betekent een tegenpartijder of wederstander. Zie Job 1 op vers 6. Job 1:6 (kt.) Er was nu een dag, als de kinderen Gods kwamen om zich voor den HEERE te stellen, dat de satan ook in het midden van hen kwam. |
6 Te weten aan Jozua’s rechterhand. |
7 Dat is, dat hij hem (te weten Jozua) voor Christus aanklaagde en beschuldigde, als niet waardig zijnde dat de tempel onder zijn beleid zou herbouwd worden. Zie Openb. 12:10. De Hebreeuwse woorden die hier gebruikt worden, luiden zoveel alsof wij zeiden: de tegenstander stond om hem tegen te staan. Vergelijk met de woorden van den tekst Ef. 6:12. Openb. 12:10 En ik hoorde een grote stem, zeggende in den hemel: Nu is de zaligheid en de kracht en het Koninkrijk geworden onzes Gods, en de macht van Zijn Christus; want de verklager onzer broederen, die hen verklaagde voor onzen God dag en nacht, is nedergeworpen. Ef. 6:12 Want wij hebben den strijd niet tegen vlees en bloed, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de geweldhebbers der wereld der duisternis dezer eeuw, tegen de geestelijke boosheden in de lucht. |
2 Doch 8de HEERE zeide tot den satan: 9aDe HEERE 10schelde u, gij satan, ja, de HEERE schelde u, Die Jeruzalem 11verkiest; is 12deze niet 13een vuurbrand 14uit het vuur gerukt? | | 8 Te weten de Zone Gods, Dien hij tevoren den Engel des Heeren genoemd heeft. |
9 Dat is, God de Vader. |
a Jud. vs. 9. Jud. vs. 9 Maar Michaël, de archangel, toen hij met den duivel twistte, en handelde van het lichaam van Mozes, durfde geen oordeel van lastering tegen hem voortbrengen, maar zeide: De Heere bestraffe u. |
10 Dat is, drijve u terug met uw valse aanklacht, Hij make u te schande, verstote en verdoeme u, en rechtvaardige Zijn getrouwen dienaar Jozua. Zie Jud. vs. 9. Jud. vs. 9 Maar Michaël, de archangel, toen hij met den duivel twistte, en handelde van het lichaam van Mozes, durfde geen oordeel van lastering tegen hem voortbrengen, maar zeide: De Heere bestraffe u. |
11 Zie Zach. 1:17; 2:12. Zach. 1:17 Roep nog, zeggende: Alzo zegt de HEERE der heirscharen: Mijn steden zullen nog uitgespreid worden vanwege het goede; want de HEERE zal Sion nog troosten, en Hij zal Jeruzalem nog verkiezen. Zach. 2:12 Dan zal de HEERE Juda erven voor Zijn deel in het heilige land, en Hij zal Jeruzalem nog verkiezen. |
12 Te weten de hogepriester Jozua. |
13 Zie Jes. 7 op vers 4. Anders: als een vuurbrand uit het vuur gered? Jes. 7:4 (kt.) En zeg tot hem: Wacht u en zijt gerust, vrees niet en uw hart worde niet week vanwege die twee staarten dezer rokende vuurbranden; vanwege de ontsteking des toorns van Rezin en der Syriërs, en van den zoon van Remália; |
14 Dat is, uit de Babylonische gevangenis; of: uit den algemenen ondergang gered; opdat Ik Mijn genade aan hem bewijzen zou. Waarom begeert gij dan, dat Ik hem zou te schande maken? Zie Amos 4:11. Amos 4:11 Ik heb sommigen onder ulieden omgekeerd, gelijk God Sódom en Gomórra omkeerde, gij die waart als een vuurbrand dat uit den brand gered is; nochtans hebt gij u niet bekeerd tot Mij, spreekt de HEERE. |
3 Jozua nu was bekleed 15met vuile klederen, als hij voor het aangezicht 16des Engels stond. | | 15 Dat is, met bezoedelde, onreine, bevlekte klederen, waarmede zijn zonden en onreinheden werden aangewezen, als blijkt uit vers 4. vers 4 Toen antwoordde Hij en sprak tot degenen die voor Zijn aangezicht stonden, zeggende: Doet deze vuile klederen van hem weg. Daarna sprak Hij tot hem: Zie, Ik heb uw ongerechtigheid van u weggenomen en Ik zal u wisselklederen aandoen. |
16 Te weten des Engels van Denwelken vers 1 gesproken is, Die de Heere Christus was. vers 1 DAARNA toonde Hij mij Jozua, den hogepriester, staande voor het aangezicht van den Engel des HEEREN, en de satan stond aan zijn rechterhand om hem te wederstaan. |
4 Toen 17antwoordde 18Hij en sprak 19tot degenen die voor Zijn aangezicht stonden, zeggende: Doet deze vuile klederen van hem weg. Daarna sprak Hij 20tot hem: b21Zie, Ik heb uw ongerechtigheid van u 22weggenomen en Ik zal u 23wisselklederen aandoen. | | 17 Dat is, sprak. |
18 Te weten Christus, Die de zonden vergeeft en den onrechtvaardige rechtvaardig spreekt. Alzo ook straks wederom: Daarna (te weten nadat zij hem de vuile klederen hadden uitgetrokken) sprak Hij, te weten Christus. |
19 Dat is, tot de andere engelen, die Zijn dienaars zijn, altijd vaardig staande om Zijn bevelen te verrichten, Hebr. 1:14. Hebr. 1:14 Zijn zij niet allen gedienstige geesten, die tot dienst uitgezonden worden om dergenen wil die de zaligheid beërven zullen? |
20 Te weten tot Jozua. |
b Micha 7:18. Micha 7:18 Wie is een God gelijk Gij, Die de ongerechtigheid vergeeft en de overtreding van het overblijfsel Zijner erfenis voorbijgaat? Hij houdt Zijn toorn niet in eeuwigheid, want Hij heeft lust aan goedertierenheid. |
21 Dat is, hieruit zult gij de waarheid dezer zaak vernemen, dat Ik uw ongerechtigheden van u heb weggenomen, die door het vuile kleed vers 3 werden betekend. Vgl. Jes. 6:7. Jer. 1:9. vers 3 Jozua nu was bekleed met vuile klederen, als hij voor het aangezicht des Engels stond. Jes. 6:7 En hij roerde mijn mond daarmede aan en zeide: Zie, deze heeft uw lippen aangeroerd; alzo is uw misdaad van u geweken en uw zonde is verzoend. Jer. 1:9 En de HEERE stak Zijn hand uit en roerde mijn mond aan; en de HEERE zeide tot mij: Zie, Ik geef Mijn woorden in uw mond. |
22 Zie 2 Sam. 12 op vers 13. 2 Sam. 12:13 (kt.) Toen zeide David tot Nathan: Ik heb gezondigd tegen den HEERE. En Nathan zeide tot David: De HEERE heeft ook uw zonde weggenomen; gij zult niet sterven. |
23 Aldus worden genoemd nieuwe, zuivere, schone klederen, die men alleen op feestdagen aandeed. Zie Richt. 14:12. Hier wordt door de wisselklederen verstaan de gerechtigheid van Christus, ware heiligheid of geestelijk sieraad. Vgl. Matth. 22:11. Luk. 15:22. Richt. 14:12 Simson dan zeide tot hen: Ik zal nu ulieden een raadsel te raden geven; indien gij mij dat in de zeven dagen dezer bruiloft wel zult verklaren en uitvinden, zo zal ik ulieden geven dertig fijne lijnwaadsklederen en dertig wisselklederen. Matth. 22:11 En als de koning ingegaan was om de aanzittende gasten te overzien, zag hij aldaar een mens, niet gekleed zijnde met een bruiloftskleed; Luk. 15:22 Maar de vader zeide tot zijn dienstknechten: Brengt hier voor het beste kleed en doet het hem aan, en geeft een ring aan zijn hand en schoenen aan de voeten; |
5 24Dies zeg Ik: Laat hen een reinen 25hoed op zijn hoofd zetten. En zij zetten dien reinen hoed op zijn hoofd, en zij togen hem 26klederen aan, en de Engel des HEEREN 27stond daarbij. | | 24 Anders: Toen zeide ik, te weten bij mijzelven, als zijnde woorden van den profeet, wensende dat zulks door den wil des Heeren mocht geschieden. |
25 Van het woord hoed zie de aant. Ex. 28 op vers 4. De hoed beduidt het priesterlijk ambt, waartoe de Heere Jozua heeft verordineerd en bevestigd, nadat Hij hem van zijn zonden gereinigd en geheiligd had. Zie 1 Petr. 2:9. Ex. 28:4 (kt.) Dit nu zijn de klederen die zij maken zullen: een borstlap en een efod en een mantel en een rok vol oogjes, een hoed en gordel; zij zullen dan voor uw broeder Aäron heilige klederen maken, en voor zijn zonen, om Mij het priesterambt te bedienen. 1 Petr. 2:9 Maar gij zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterdom, een heilig volk, een verkregen volk; opdat gij zoudt verkondigen de deugden Desgenen Die u uit de duisternis geroepen heeft tot Zijn wonderbaar licht; |
26 Te weten wisselklederen, als vers 4. vers 4 Toen antwoordde Hij en sprak tot degenen die voor Zijn aangezicht stonden, zeggende: Doet deze vuile klederen van hem weg. Daarna sprak Hij tot hem: Zie, Ik heb uw ongerechtigheid van u weggenomen en Ik zal u wisselklederen aandoen. |
27 Te weten vaardig om des Vaders bevel uit te voeren. |
6 Toen betuigde de Engel des HEEREN Jozua, zeggende: | | |
7 Zo zegt 28de HEERE der heirscharen: Indien gij in Mijn wegen zult wandelen, en 29indien gij Mijn wacht 30zult waarnemen, 31zo zult gij ook Mijn huis richten en ook 32Mijn voorhoven bewaren; en 33Ik zal u wandelingen geven onder dezen die hier staan. | | 28 Te weten God de Vader, Die voor de weldaden waarmede Hij de mensen begenadigt, dankbaarheid is vereisende, namelijk gedurige oefening in de godzaligheid, Luk. 1:74, 75. 1 Petr. 1:15, 16. Luk. 1:74 Dat wij, verlost zijnde uit de hand onzer vijanden, Hem dienen zouden zonder vrees, Luk. 1:75 In heiligheid en gerechtigheid voor Hem, al de dagen onzes levens. 1 Petr. 1:15 Maar gelijk Hij Die u geroepen heeft, heilig is, zo wordt ook gij zelven heilig in al uw wandel; 1 Petr. 1:16 Daarom dat er geschreven is: Zijt heilig, want Ik ben heilig. |
29 Dat is, indien gij Mijn instellingen en geboden naarstiglijk zult onderhouden, gelijk Ik die wil onderhouden hebben. |
30 Hebr. zult wachten. |
31 Dat is, zo zult gij ook het opzicht en de regering over Mijn kerk hebben, gelijk het uw voorouders gehad hebben. Zie 2 Kron. 19:11. De kerk wordt meermaals Gods huis genoemd, als Num. 12:7. Jer. 11:15; 12:7. Hebr. 3:2. 2 Kron. 19:11 En zie, Amárja, de hoofdpriester, is over u in alle zaak des HEEREN, en Zebádja, de zoon van Ismaël, de vorst van het huis van Juda, in alle zaak des konings; ook zijn de ambtlieden, de Levieten, voor uw aangezicht. Weest sterk en doet het, en de HEERE zal met den goede zijn. Num. 12:7 Alzo is Mijn knecht Mozes niet, die in Mijn ganse huis getrouw is. Jer. 11:15 Wat heeft Mijn beminde in Mijn huis te doen, dewijl zij die schandelijke daad met velen doet en het heilige vlees van u geweken is? Wanneer gij kwaad doet, dan springt gij op van vreugde. Jer. 12:7 Ik heb Mijn huis verlaten, Ik heb Mijn erfenis laten varen; Ik heb de beminde Mijner ziel in de hand harer vijanden gegeven. Hebr. 3:2 Die getrouw is Dengene Die Hem gesteld heeft, gelijk ook Mozes in geheel Zijn huis was. |
32 Dat is, gij zult in uw hogepriesterambt geduriglijk blijven en het opzicht over Mijn kerk hebben en behouden. Het is hetzelfde hetwelk Hij daarstraks met andere woorden gezegd heeft. |
33 Dat is, na dit leven zal Ik u opnemen in het eeuwige leven, en zal u doen wandelen onder de heilige engelen die hier staan, en andere hemelse scharen. Vgl. Matth. 22:30. 2 Tim. 4:8. Hebr. 12:22. Matth. 22:30 Want in de opstanding nemen zij niet ten huwelijk, noch worden ten huwelijk uitgegeven; maar zij zijn als engelen Gods in den hemel. 2 Tim. 4:8 Voorts is mij weggelegd de kroon der rechtvaardigheid, welke mij de Heere, de rechtvaardige Rechter, in dien dag geven zal; en niet alleen mij, maar ook allen die Zijn verschijning liefgehad hebben. Hebr. 12:22 Maar gij zijt gekomen tot den berg Sion en de stad des levenden Gods, tot het hemelse Jeruzalem en de vele duizenden der engelen; |
8 Hoor nu toe, Jozua, gij hogepriester, gij en 34uw vrienden, die voor uw aangezicht zitten, want zij zijn 35een wonderteken; want zie, 36Ik zal 37Mijn Knecht, 38de cSPRUITE, doen komen. | | 34 Dat is, uw metgezellen, de priesters, onder uw opzicht staande. Of in het gemeen de vromen die het met u houden. |
35 Of: een wonder. Hebr. mannen des wonders. Enigen verstaan dit alzo, dat zij voor een wonder bij de boze mensen gehouden werden, overmits zij des Heeren woord hoorden. Zie Jes. 8:18. Doch sommigen verstaan, dat zij voor een wonder werden aangezien, overmits zij zo wonderbaarlijk uit de Babylonische gevangenis verlost en in hun land wedergebracht waren, zijnde hetzelve een teken van de verlossing door Christus. Zie Ps. 71 op vers 7. Jes. 8:18 Zie, Ik en de kinderen die Mij de HEERE gegeven heeft, zijn tot tekenen en tot wonderen in Israël, van den HEERE der heirscharen, Die op den berg Sion woont. Ps. 71:7 (kt.) Ik ben velen als een wonder geweest; doch Gij zijt mijn sterke Toevlucht. |
36 Te weten de Vader; Wiens woorden hier de Heere Christus verhaalt. Zie vers 6. vers 6 Toen betuigde de Engel des HEEREN Jozua, zeggende: |
37 Dat is, Christus. Zie Jes. 42 op vers 1; 52:13. De zin is: Dezen zal Ik in de wereld doen verschijnen in de volheid des tijds, en Hij zal Mijn wil doen, gelijk een getrouwe knecht den wil en het bevel van zijn heer doet. Jes. 42:1 (kt.) ZIE, Mijn Knecht, Dien Ik ondersteun, Mijn Uitverkorene, in Denwelken Mijn ziel een welbehagen heeft. Ik heb Mijn Geest op Hem gegeven, Hij zal het recht den heidenen voortbrengen. Jes. 52:13 Zie, Mijn Knecht zal verstandiglijk handelen; Hij zal verhoogd en verheven, ja, zeer hoog worden. |
38 Te weten den Messias, Die een Spruit is uit den stam van Isaï. Zie Jer. 23 op vers 5; 33:15. Zach. 6:12. Enigen houden het Hebreeuwse woord zemach in den tekst. Jer. 23:5 (kt.) Zie, de dagen komen, spreekt de HEERE, dat Ik den David een rechtvaardige SPRUITE zal verwekken; Die zal Koning zijnde regeren en voorspoedig zijn, en recht en gerechtigheid doen op de aarde. Jer. 33:15 In die dagen en te dien tijde zal Ik den David een SPRUITE der gerechtigheid doen uitspruiten, en Hij zal recht en gerechtigheid doen op aarde. Zach. 6:12 En spreek tot hem, zeggende: Alzo spreekt de HEERE der heirscharen, zeggende: Zie, een Man, Wiens Naam is SPRUITE, Die zal uit Zijn plaats spruiten, en Hij zal des HEEREN tempel bouwen. |
c Jes. 4:2; 11:1. Jer. 23:5; 33:15. Zach. 6:12. Jes. 4:2 Te dien dage zal des HEEREN SPRUITE zijn tot sieraad en tot heerlijkheid, en de Vrucht der aarde tot voortreffelijkheid en tot versiering dengenen die het ontkomen zullen in Israël. Jes. 11:1 WANT
er zal een Rijsje voortkomen uit den afgehouwen tronk van Isaï, en een Scheut uit zijn wortelen zal vrucht voortbrengen. Jer. 23:5 Zie, de dagen komen, spreekt de HEERE, dat Ik den David een rechtvaardige SPRUITE zal verwekken; Die zal Koning zijnde regeren en voorspoedig zijn, en recht en gerechtigheid doen op de aarde. Jer. 33:15 In die dagen en te dien tijde zal Ik den David een SPRUITE der gerechtigheid doen uitspruiten, en Hij zal recht en gerechtigheid doen op aarde. Zach. 6:12 En spreek tot hem, zeggende: Alzo spreekt de HEERE der heirscharen, zeggende: Zie, een Man, Wiens Naam is SPRUITE, Die zal uit Zijn plaats spruiten, en Hij zal des HEEREN tempel bouwen. |
9 Want zie, aangaande 39dien Steen, Welken Ik gelegd heb voor het aangezicht van Jozua, 40op dien enen Steen zullen 41zeven ogen wezen; zie, 42Ik zal Zijn graveersel graveren, spreekt de HEERE der heirscharen, en Ik zal de ongerechtigheid 43dezes lands 44op één dag wegnemen. | | 39 Namelijk Christus (daarstraks een Spruit genoemd, vers 8), Die het Fundament en de Hoeksteen Zijner kerk is. Gelijk Christus eertijds door den hoeksteen des tempels werd afgebeeld, Ps. 118:22. Jes. 28:16, alzo wederom hier, toen de tempel is gefundeerd en vernieuwd geworden in de tegenwoordigheid van Jozua. vers 8 Hoor nu toe, Jozua, gij hogepriester, gij en uw vrienden, die voor uw aangezicht zitten, want zij zijn een wonderteken; want zie, Ik zal Mijn Knecht, de SPRUITE, doen komen. Ps. 118:22 De steen dien de bouwlieden verworpen hadden, is tot een hoofd des hoeks geworden. Jes. 28:16 Daarom, alzo zegt de Heere HEERE: Zie, Ik leg een Grondsteen in Sion, een beproefden Steen, een kostelijken Hoeksteen, Die wel vast gegrondvest is; wie gelooft, die zal niet haasten. |
40 Of: in dien Steen, te weten in Christus, zal zijn, vooreerst de volheid der Godheid, en daarna overvloed van geestelijke gaven, en voorts volkomen zorg voor Zijn kerk. Anders: over. Verstaande de grote zorg des Vaders over Christus en Zijn Rijk. |
41 Vergelijk met de woorden van dit vers de woorden van Zach. 4:10 en Openb. 5:6. Zach. 4:10 Want wie veracht den dag der kleine dingen? Daar zich toch die zeven verblijden zullen, als zij het tinnen gewicht zullen zien in de hand van Zerubbábel; dat zijn de ogen des HEEREN, die het ganse land doortrekken. Openb. 5:6 En ik zag, en zie, in het midden van den troon en van de vier dieren en in het midden van de ouderlingen een Lam, staande als geslacht, hebbende zeven hoornen en zeven ogen; dewelke zijn de zeven Geesten Gods, Die uitgezonden zijn in alle landen. |
42 Dat is, Ik zal Hem kostelijk uithouwen, gelijk men een kostelijken steen fraai polijst en glad maakt, dat is, Ik zal Hem (te weten Christus) versieren met menigerlei geestelijke gaven. Hebr. Ik zal Zijn openingen openen, welke woorden enigen duiden op het lijden en op de wonden van onzen Heere Jezus Christus, waarmede onze ongerechtigheden zijn uitgedelgd en de zaligheid verworven is. |
43 Te weten der kerk der Joden en heidenen. |
44 Te weten op dien dag als Christus zal gekruist worden. |
10 Te dien dage, spreekt de HEERE der heirscharen, 45zult gijlieden een iegelijk zijn naaste nodigen, tot onder den wijnstok en tot onder den vijgenboom. | | 45 Dat is, gij zult in vrede leven, en van alles genoeg hebben. Zie 1 Kon. 4:25. Micha 4:4. Doch versta dit niet zozeer van een tijdelijken vrede en welstand, als van een gerustheid des gemoeds en vrede der consciëntie door het geloof, dat God met ons om Christus’ wil verzoend is. Vgl. Jes. 2:4, 5; 25:6, 7. Hos. 2:14, 17; 14:5, 6, 7. Joël 3:18. Amos 9:13, 14, 15. Micha 4:4; 5:4, 5. In welke plaatsen, onder verbloemde redenen, de vrede van de kerk en van een ieder lidmaat derzelve wordt afgebeeld. 1 Kon. 4:25 En Juda en Israël woonden zeker, een iegelijk onder zijn wijnstok en onder zijn vijgenboom, van Dan tot Berséba, al de dagen van Sálomo. Micha 4:4 Maar zij zullen zitten, eenieder onder zijn wijnstok en onder zijn vijgenboom, en er zal niemand zijn die hen verschrikke; want de mond des HEEREN der heirscharen heeft het
gesproken. Jes. 2:4 En Hij zal richten onder de heidenen en bestraffen vele volken; en zij zullen hun zwaarden slaan tot spaden en hun spiesen tot sikkels; het ene volk zal tegen het andere volk geen zwaard opheffen, en zij zullen geen oorlog meer leren. Jes. 2:5 Komt, gij huis Jakobs, en laat ons wandelen in het licht des HEEREN. Jes. 25:6 En de HEERE der heirscharen zal op dezen berg allen volken een vetten maaltijd maken, een maaltijd van reinen wijn, van vet vol merg, van reine wijnen die gezuiverd zijn. Jes. 25:7 En Hij zal op dezen berg verslinden het bewindsel des aangezichts waarmede alle volken bewonden zijn, en het deksel waarmede alle natiën bedekt zijn. Hos. 2:14 En Ik zal haar geven haar wijngaarden van daar af, en het dal van Achor tot een deur der hoop; en aldaar zal zij zingen, als in de dagen harer jeugd en als ten dage toen zij optoog uit Egypteland. Hos. 2:17 En Ik zal te dien dage een verbond voor hen maken met het wild gedierte des velds, en met het gevogelte des hemels, en het kruipend gedierte des aardbodems; en Ik zal den boog en het zwaard en den krijg van de aarde verbreken, en zal hen in zekerheid doen nederliggen. Hos. 14:5 Ik zal hunlieder afkering genezen, Ik zal hen vrijwilliglijk liefhebben; want Mijn toorn is van hem gekeerd. Hos. 14:6 Ik zal Israël zijn als de dauw, hij zal bloeien als de lelie; en hij zal zijn wortelen uitslaan als de Libanon. Hos. 14:7 Zijn scheuten zullen zich uitspreiden, en zijn heerlijkheid zal zijn als des olijfbooms; en hij zal een reuk hebben als de Libanon. Joël 3:18 En het zal te dien dage geschieden dat de bergen van zoeten wijn zullen druipen, en de heuvelen van melk vlieten en alle stromen van Juda vol van water gaan; en er zal een fontein uit het huis des HEEREN uitgaan, en zal het dal van Sittim bewateren. Amos 9:13 Zie, de dagen komen, spreekt de HEERE, dat de ploeger den maaier, en de druiventreder den zaadzaaier genaken zal; en de bergen zullen van zoeten wijn druipen en al de heuvelen zullen smelten. Amos 9:14 En Ik zal de gevangenis van Mijn volk Israël wenden, en zij zullen de verwoeste steden herbouwen en bewonen, en wijngaarden planten en derzelver wijn drinken; en zij zullen hoven maken en derzelver vrucht eten. Amos 9:15 En Ik zal hen in hun land planten; en zij zullen niet meer worden uitgerukt uit hun land, dat Ik hunlieden gegeven heb, zegt de HEERE uw God. Micha 4:4 Maar zij zullen zitten, eenieder onder zijn wijnstok en onder zijn vijgenboom, en er zal niemand zijn die hen verschrikke; want de mond des HEEREN der heirscharen heeft het
gesproken. Micha 5:4 En Deze zal Vrede zijn; wanneer Assur in ons land zal komen, en wanneer hij in onze paleizen zal treden, zo zullen wij tegen hem stellen zeven herders en acht vorsten uit de mensen. Micha 5:5 Die zullen het land van Assur afweiden met het zwaard, en het land van Nimrod in deszelfs ingangen. Alzo zal Hij ons redden van Assur, wanneer dezelve in ons land zal komen, en wanneer hij in onze landpale zal treden. |