Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Het derde gezicht, namelijk een Man met een meetsnoer, afmetende de plaats van het nieuwe Jeruzalem, vss. 1, 2. Mitsgaders aanwijzing van de grote menigte van de inwoners dezer stad, en hoe God dezelve zou beschermen, 3, enz. Daarna worden de Joden die nog in Babylonië gebleven waren, vermaand naar huis te komen, 6. Met belofte dat God hun vijanden verdelgen zou, 9. Van de bekering der heidenen, 11. En de gedurige zorg van God over Zijn volk, 12. |
De Man met het meetsnoer |
1 WEDEROM hief ik mijn ogen op en ik zag, en zie, er was 1een Man; en in Zijn hand was een meetsnoer. | | 1 Te weten de Engel, Die Christus was, in de gedaante van een man, als blijkt vers 3. Zach. 1:8. Zie Ez. 40 op vers 3; 41; 42. Openb. 11:1, 2. vers 3 En zie, de Engel Die met mij sprak, ging uit; en een andere engel ging uit Hem tegemoet. Zach. 1:8 Ik zag des nachts, en zie, een Man rijdende op een rood paard, en Hij stond tussen de mirten, die in de diepte waren; en achter Hem waren rode, bruine en witte paarden. Ez. 40:3 (kt.) Als Hij mij daarheen gebracht had, zie, zo was er een Man, Wiens gedaante was als de gedaante van koper; en in Zijn hand was een linnen snoer en een meetriet; en Hij stond in de poort. Ezechiël 41 VOORTS bracht Hij mij tot den tempel; en Hij mat de posten, zes ellen de breedte van deze en zes ellen de breedte van gene zijde, de breedte der tent; Ezechiël 42 DAARNA bracht Hij mij uit tot het buitenste voorhof, den weg naar den weg van het noorden; en Hij bracht mij tot de kamers die tegenover de afgesneden plaats en die tegenover het gebouw tegen het noorden waren: Openb. 11:1 EN mij werd een rietstok gegeven, een meetroede gelijk; en de Engel stond en zeide: Sta op, en meet den tempel Gods en het altaar, en degenen die daarin aanbidden. Openb. 11:2 En laat het voorhof dat van buiten den tempel is, uit, en meet dat niet, want het is den heidenen gegeven; en zij zullen de heilige stad vertreden twee en veertig maanden. |
2 En ik zeide: Waar gaat Gij heen? En Hij zeide tot mij: 2Om Jeruzalem te meten, om te zien hoe groot haar breedte en hoe groot haar lengte wezen zal. | | 2 Dat is, om te ordineren hoe groot, wijd en breed Jeruzalem wezen zou, hetwelk spoedig zou herbouwd worden. Zie Ezra 6:3. Ezra 6:3 In het eerste jaar van den koning Kores, gaf de koning Kores dit bevel: Het huis Gods te Jeruzalem, dat huis zal gebouwd worden ter plaatse waar zij offeranden offeren, en de fundamenten daarvan zullen zwaar zijn; zijn hoogte van zestig ellen en zijn breedte van zestig ellen; |
3 En zie, 3de Engel Die 4met mij sprak, 5ging uit; en 6een andere engel 7ging uit Hem tegemoet. | | 3 Zie Zach. 1:9. Zach. 1:9 En ik zeide: Mijn Heere, wat zijn dezen? Toen zeide tot mij de Engel Die met mij sprak: Ik zal u tonen wat dezen zijn. |
4 Of: in mij. |
5 Te weten van onder de mirten, waar Hij gestaan had, Zach. 1:8, om nabij met mij te spreken. Zach. 1:8 Ik zag des nachts, en zie, een Man rijdende op een rood paard, en Hij stond tussen de mirten, die in de diepte waren; en achter Hem waren rode, bruine en witte paarden. |
6 Te weten een van die geschapen engelen, die achter Christus stonden, Zach. 1:8. Zach. 1:8 Ik zag des nachts, en zie, een Man rijdende op een rood paard, en Hij stond tussen de mirten, die in de diepte waren; en achter Hem waren rode, bruine en witte paarden. |
7 Te weten uit den hoop der engelen naar de plaats toe die Hij meten zou. |
4 En 8Hij zeide 9tot hem: Loop, spreek 10dezen jongeling aan, zeggende: Jeruzalem zal 11dorpsgewijze bewoond worden vanwege de veelheid der mensen en 12der beesten, die in het midden derzelve wezen zal. | | 8 Te weten Christus de Heere. |
9 Te weten tot dien geschapen engel. |
10 De profeet verstaat zichzelven, die toen nog een jongeman was. Of een jongeling is hier te zeggen: een dienstknecht, gelijk dan ook bedaagde personen aldus genoemd worden, Ex. 33:11. Num. 11:27. 1 Kon. 11:28. 2 Kon. 4:12; 19:6. Ex. 33:11 En de HEERE sprak tot Mozes aangezicht aan aangezicht, gelijk een man met zijn vriend spreekt; daarna keerde hij weder tot het leger, doch zijn dienaar Jozua, de zoon van Nun, de jongeling, week niet uit het midden der tent. Num. 11:27 Toen liep een jongen heen en boodschapte aan Mozes en zeide: Eldad en Medad profeteren in het leger. 1 Kon. 11:28 En de man Jeróbeam was een dapper held. Toen Sálomo dezen jongeling zag dat hij arbeidzaam was, zo stelde hij hem over al den last van het huis van Jozef. 2 Kon. 4:12 Toen zeide hij tot zijn jongen Gehazi: Roep deze Sunamitische. En als hij haar geroepen had, stond zij voor zijn aangezicht. 2 Kon. 19:6 En Jesaja zeide tot hen: Zo zult gij tot uw heer zeggen: Zo zegt de HEERE: Vrees niet voor de woorden die gij gehoord hebt, waarmede Mij de dienaars des konings van Assyrië gelasterd hebben. |
11 Dat is, zonder muren, dewijl men de zeer grote menigte der mensen met geen muren zal kunnen omvangen noch besluiten. Anders: Jeruzalem zal de dorpen bewonen, dat is, die van Jeruzalem zullen vanwege de menigte der mensen ook in de dorpen zich metterwoon moeten begeven. Doch men moet dit verstaan gesproken te zijn van de grote menigte der mensen die in Christus geloven en zich onder Zijn geestelijk Rijk begeven zouden, want de algemene kerk zou zich strekken door de ganse wereld. Zie Jes. 54:1, 2, 3; 60:4, 11. Jes. 54:1 ZING vrolijk, gij onvruchtbare, die
niet gebaard hebt, maak geschal met vrolijk gezang, en juich, die geen barensnood gehad hebt, want de kinderen der eenzame zijn meer dan de kinderen der getrouwde, zegt de HEERE. Jes. 54:2 Maak de plaats uwer tent wijd, en dat men de gordijnen uwer woningen uitbreide, verhinder het niet; maak uw koorden lang en steek uw pinnen vast in. Jes. 54:3 Want gij zult uitbreken ter rechter- en ter linkerhand; en uw zaad zal de heidenen erven, en zij zullen de verwoeste steden doen bewonen. Jes. 60:4 Hef uw ogen rondom op en zie, die allen zijn vergaderd, zij komen tot u; uw zonen zullen van verre komen en uw dochters zullen aan uw zijde gevoedsterd worden. Jes. 60:11 En uw poorten zullen steeds openstaan, zij zullen des daags noch des nachts toegesloten worden; opdat men tot u inbrenge het heir der heidenen, en hun koningen tot u geleid worden. |
12 Vgl. Jer. 31:27. Jer. 31:27 Zie, de dagen komen, spreekt de HEERE, dat Ik het huis van Israël en het huis van Juda bezaaien zal met zaad van mensen en zaad van beesten. |
5 En Ik zal haar wezen, spreekt de HEERE, 13een vurige Muur rondom; en 14Ik zal tot Heerlijkheid wezen in het midden van haar. | | 13 Dat is, Ik zal haar alzo beschutten, dat haar vijanden haar niet zullen kunnen genaken, en zo er iemand is die haar zou willen aantasten, die zal als met vuur verteerd en vernield worden. Vgl. Jes. 26:1; 60:18, 19. Jer. 15:20. Vgl. ook 2 Kon. 6:17. Ps. 125:2. Jes. 26:1 TE dien dage zal dit lied gezongen worden in het land van Juda: Wij hebben een sterke stad, God
stelt heil tot muren en voorschansen. Jes. 60:18 Er zal geen geweld meer gehoord worden in uw land, verstoring noch verbreking in uw landpalen; maar uw muren zult gij Heil heten en uw poorten Lof. Jes. 60:19 De zon zal u niet meer wezen tot een licht des daags, en tot een glans zal u de maan niet lichten; maar de HEERE zal u wezen tot een eeuwig Licht, en uw God tot uw Sierlijkheid. Jer. 15:20 Want Ik heb u tegen dit volk gesteld tot een koperen vasten muur; zij zullen wel tegen u strijden, maar u niet overmogen; want Ik ben met u, om u te behouden en om u uit te rukken, spreekt de HEERE. 2 Kon. 6:17 En Elísa bad en zeide: HEERE, open toch zijn ogen, dat hij zie. En de HEERE opende de ogen van den jongen, dat hij zag; en zie, de berg was vol vurige paarden en wagens rondom Elísa. Ps. 125:2 Rondom Jeruzalem zijn bergen; alzo is de HEERE rondom Zijn volk, van nu aan tot in der eeuwigheid. |
14 Dat is, Ik zal haar tot eer en heerlijkheid strekken; Ik zal de burgers en inwoners dier stad of gemeente met vele en grote weldaden vereren en begenadigen. |
6 15Hui, hui, 16vliedt toch 17uit het noorderland, spreekt de HEERE; 18want Ik heb ulieden uitgebreid 19naar de vier winden des hemels, spreekt de HEERE. | | 15 Of: Hei, hei, of: Ho, ho, of: O, o. Alzo ook vers 7. vers 7 Hui, Sion, ontkom, gij die woont bij de dochter van Babel. |
16 Een aanspraak aan de Joden die nog in Babylonië bleven. De zin is: Verlaat haastelijk het tegenwoordige gevaar, en hetgeen dat den Babyloniërs over het hoofd is hangende, en vervoegt u bij Gods gemeente. Zie Jes. 48 op vers 20. Jes. 48:20 (kt.) Gaat uit van Babel, vliedt van de Chaldeeën, verkondigt met de stem des gejuichs, doet zulks horen, brengt het uit tot aan het einde der aarde, zegt: De HEERE heeft Zijn knecht Jakob verlost. |
17 Dat is, uit Babylonië, hetwelk voor het land van Juda tegen het noorden lag. Zie Jer. 6 op vers 22; 16 op vers 15. Jer. 6:22 (kt.) Zo zegt de HEERE: Zie, er komt een volk uit het land van het noorden, en een grote natie zal opgewekt worden uit de zijden der aarde. Jer. 16:15 (kt.) Maar: Zo waarachtig als de HEERE leeft, Die de kinderen Israëls heeft opgevoerd uit het land van het noorden en uit al de landen waarheen Hij hen gedreven had. Want Ik zal hen wederbrengen in hun land, dat Ik hun vaderen gegeven heb. |
18 Of: dewijl Ik ulieden (die als een vogeltje in een kouw zijt besloten geweest) nu uit die Babylonische gevangenis heb verlost, zodat gij in het vrije veld moogt reizen, en trekken waarheen het u belieft. Of: gelijk Ik ulieden voordezen in de vier winden of gewesten der wereld verstrooid heb, alzo zal Ik u ook weder verzamelen en bij elkander brengen. |
19 Dat is, zo wijd als de vier winden strekken. Anders: als de vier winden des hemels of: in de vier winden. Vgl. Ez. 17:21. Ez. 17:21 Daartoe zullen al zijn vluchtenden met al zijn benden door het zwaard vallen, en de overgeblevenen zullen in alle winden verstrooid worden; en gijlieden zult weten dat Ik, de HEERE, gesproken heb. |
7 Hui, Sion, 20ontkom, gij die woont bij de dochter van Babel. | | 20 De zin is: Verlaat Babel en vervoeg u tot de kerk. |
8 Want zo zegt de HEERE der heirscharen: 21Na de heerlijkheid over u heeft Hij Mij gezonden 22tot die heidenen die ulieden beroofd hebben; want die ulieden aanraakt, die raakt 23Zijn oogappel aan. | | 21 Dat is, nadat Hij voorgenomen had u te verheerlijken door de verlossing uit Babel. |
22 Of: tegen de heidenen, te weten tegen de Chaldeeën en uw andere vijanden; alsof Hij zeide: Dewijl God heeft begonnen Zijn genade ulieden te bewijzen, zo wil Hij voortaan zulks nog meer doen, daarom heeft Hij Mij gezonden om ulieden te beschermen voor het geweld uwer vijanden, dat zij u niet beschadigen, noch op den weg, noch te huis. |
23 Te weten des Heeren. De zin is: Die ulieden beledigt of schade aandoet, dat is zoveel alsof hij den Heere Zelven beschadigde, hetwelk Hij wreken zal. Zie Deut. 32 op vers 10. Ps. 17:8. Hand. 9:4. Deut. 32:10 (kt.) Hij vond hem in een land der woestijn, en in een woeste, huilende wildernis; Hij voerde hem rondom, Hij onderwees hem, Hij bewaarde hem als Zijn oogappel. Ps. 17:8 Bewaar mij als het zwart des oogappels, verberg mij onder de schaduw Uwer vleugelen, Hand. 9:4 En ter aarde gevallen zijnde, hoorde hij een stem die tot hem zeide: Saul, Saul, wat vervolgt gij Mij? |
9 24Want zie, 25Ik zal Mijn hand 26over henlieden bewegen, en zij zullen 27hun knechten een roof wezen; 28alzo zult gijlieden weten 29dat de HEERE der heirscharen Mij gezonden heeft. | | 24 Of: Voorwaar. |
25 Dat is, Ik zal hen door Mijn kracht tehuiszoeken en kastijden. |
26 Te weten over of tegen de heidenen, de Babyloniërs en andere volken, die u beroofd hebben. |
27 Te weten den Joden, die zij gevankelijk hebben gehouden gehad, en die hen tevoren hebben moeten dienen, als hun arme onderdanen. Doch versta dit geestelijkerwijze aldus, dat de vijanden der kerke Gods tot Christus bekeerd zijnde, alles wat zij hebben, Christus zullen opofferen. |
28 Dit zijn nog steeds de woorden van den Heere Christus. En weten is hier te zeggen: metterdaad of bij ervaring bevinden. |
29 Hij wil zeggen: Gijlieden zult weten en verstaan, dat Ik de Zone Gods ben, Die tot ulieden gezonden ben om ulieden dit nu tevoren te verkondigen en te bestemder tijd in het werk te stellen. Christus, als Middelaar, wordt van Zijn Vader ten beste Zijner kerk gezonden. |
10 30Juich en verblijd u, gij dochter Sions; want zie, Ik kom en aIk zal in het midden van u wonen, spreekt de HEERE. | | 30 Dit spreekt Christus tot de gelovige Joden; en dit is de zin, alsof Christus zeide: Ik zal niet verschijnen in de schaduwen van het Oude Testament, maar lichamelijk, Joh. 1:14. Kol. 2:9. 1 Tim. 3:16. Joh. 1:14 En het Woord is vlees geworden, en heeft onder ons gewoond (en wij hebben Zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als des Eniggeborenen van den Vader), vol van genade en waarheid. Kol. 2:9 Want in Hem woont al de volheid der Godheid lichamelijk; 1 Tim. 3:16 En buiten allen twijfel, de verborgenheid der godzaligheid is groot: God is geopenbaard in het vlees, is gerechtvaardigd in den Geest, is gezien van de engelen, is gepredikt onder de heidenen, is geloofd in de wereld, is opgenomen in heerlijkheid. |
a Lev. 26:12. Ez. 37:27. 2 Kor. 6:16. Lev. 26:12 En Ik zal in het midden van u wandelen en zal u tot een God zijn, en gij zult Mij tot een volk zijn. Ez. 37:27 En Mijn tabernakel zal bij hen zijn, en Ik zal hun tot een God zijn, en zij zullen Mij tot een volk zijn. 2 Kor. 6:16 Of wat samenvoeging heeft de tempel Gods met de afgoden? Want gij zijt de tempel des levenden Gods, gelijkerwijs God gezegd heeft: Ik zal in hen wonen en Ik zal onder hen wandelen, en Ik zal hun God zijn, en zij zullen Mij een volk zijn. |
11 En 31vele heidenen zullen 32te dien dage den HEERE toegevoegd worden, en zij zullen Mij tot een volk wezen; en Ik zal in het midden 33van u wonen, en gij zult weten 34dat de HEERE der heirscharen Mij tot u gezonden heeft. | | 31 Of volken, of natiën. Het woord vele ziet voornamelijk op die tijden van de predicatiën der apostelen. Zie Jes. 2:2, 3. Jes. 2:2 En het zal geschieden in het laatste der dagen, dat de berg van het huis des HEEREN zal vastgesteld zijn op den top der bergen, en dat hij zal verheven worden boven de heuvelen, en tot denzelven zullen alle heidenen toevloeien. Jes. 2:3 En vele volken zullen heengaan en zeggen: Komt, laat ons opgaan tot den berg des HEEREN, tot het huis van den God Jakobs, opdat Hij ons lere van Zijn wegen en dat wij wandelen in Zijn paden. Want uit Sion zal de wet uitgaan, en des HEEREN woord uit Jeruzalem. |
32 Te weten ten dage van de geestelijke verlossing der kerk door Christus, die door de lichamelijke verlossing van het Joodse volk uit de Babylonische gevangenis is afgebeeld geworden. |
33 O Sion, o Mijn gemeente; Ik zal onder u wonen, prediken en wonderen doen. |
34 Dat is, Ik, Die de Zone Gods ben, van den Vader gezonden ben, om ulieden dit te boodschappen en om in het midden van ulieden te wonen, opdat gijlieden met de heidenen Mij toegevoegd zijnde, Mijn volk zijt. |
12 Dan zal de HEERE 35Juda 36erven voor Zijn deel 37in het heilige land, en Hij zal Jeruzalem nog 38verkiezen. | | 35 Te weten de uitverkorenen uit het Joodse volk, de ware Joden, die in Christus geloven zullen. |
36 Dat is, voor Zijn eigen volk hebben en houden, en als Zijn eigendom beminnen en bewaren. Anders: Dan zal de Heere Juda, Zijn erfdeel, erfelijk bezitten. Zie Deut. 32:9. Deut. 32:9 Want des HEEREN deel is Zijn volk, Jakob is het snoer Zijner erve. |
37 Hebr. in het land der heiligheid, dat is, in het land Kanaän, afbeeldende de kerke Gods. |
38 Zie Zach. 1, de aant. op vers 17. Zach. 1:17 (kt.) Roep nog, zeggende: Alzo zegt de HEERE der heirscharen: Mijn steden zullen nog uitgespreid worden vanwege het goede; want de HEERE zal Sion nog troosten, en Hij zal Jeruzalem nog verkiezen. |
13 39Zwijg, 40alle vlees, voor het aangezicht des HEEREN; want 41Hij is ontwaakt 42uit Zijn heilige woning. | | 39 Zie Hab. 2 op vers 20. Zef. 1:7. Hab. 2:20 (kt.) Maar de HEERE is in Zijn heiligen tempel; zwijg voor Zijn aangezicht, gij ganse aarde. Zef. 1:7 Zwijg voor het aangezicht des Heeren HEEREN; want de dag des HEEREN is nabij, want de HEERE heeft een slachtoffer bereid, Hij heeft Zijn genoden geheiligd. |
40 Dat is, alle mensen. Zie Ps. 65, de aant. op vers 3. |
41 Dat is, Hij heeft Zijn Goddelijke macht geopenbaard door de verlossing Zijner kerk. Anders: als Hij ontwaakt zal zijn, te weten tot verlossing van Zijn volk. |
42 Dat is, uit den hemel. Zie Deut. 26:15. Ps. 11 op vers 4. Deut. 26:15 Zie nederwaarts van Uw heilige woning, van den hemel, en zegen Uw volk, Israël, en het land dat Gij ons gegeven hebt, gelijk als Gij onzen vaderen gezworen hebt, een land van melk en honing vloeiende. Ps. 11:4 (kt.) De HEERE is in het paleis Zijner heiligheid, des HEEREN troon is in den hemel; Zijn ogen aanschouwen, Zijn oogleden proeven de mensenkinderen. |