Statenvertaling.nl

sample header image

Zacharia 2 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Zacharia 2

Dit hoofdstuk voorgelezen (m):

 

Het derde gezicht, namelijk een Man met een meetsnoer, afmetende de plaats van het nieuwe Jeruzalem, vss. 1, 2. Mitsgaders aanwijzing van de grote menigte van de inwoners dezer stad, en hoe God dezelve zou beschermen, 3, enz. Daarna worden de Joden die nog in Babylonië gebleven waren, vermaand naar huis te komen, 6. Met belofte dat God hun vijanden verdelgen zou, 9. Van de bekering der heidenen, 11. En de gedurige zorg van God over Zijn volk, 12.
 
De Man met het meetsnoer
1 WEDEROM hief ik mijn ogen op en ik zag, en zie, er was 1een Man; en in Zijn hand was een meetsnoer.
1 Te weten de Engel, Die Christus was, in de gedaante van een man, als blijkt vers 3. Zach. 1:8. Zie Ez. 40 op vers 3; 41; 42. Openb. 11:1, 2. verwijsteksten
 
2 En ik zeide: Waar gaat Gij heen? En Hij zeide tot mij: 2Om Jeruzalem te meten, om te zien hoe groot haar breedte en hoe groot haar lengte wezen zal.
2 Dat is, om te ordineren hoe groot, wijd en breed Jeruzalem wezen zou, hetwelk spoedig zou herbouwd worden. Zie Ezra 6:3. verwijsteksten
 
3 En zie, 3de Engel Die 4met mij sprak, 5ging uit; en 6een andere engel 7ging uit Hem tegemoet.
3 Zie Zach. 1:9. verwijsteksten
4 Of: in mij.
5 Te weten van onder de mirten, waar Hij gestaan had, Zach. 1:8, om nabij met mij te spreken. verwijsteksten
6 Te weten een van die geschapen engelen, die achter Christus stonden, Zach. 1:8. verwijsteksten
7 Te weten uit den hoop der engelen naar de plaats toe die Hij meten zou.
 
4 En 8Hij zeide 9tot hem: Loop, spreek 10dezen jongeling aan, zeggende: Jeruzalem zal 11dorpsgewijze bewoond worden vanwege de veelheid der mensen en 12der beesten, die in het midden derzelve wezen zal.
8 Te weten Christus de Heere.
9 Te weten tot dien geschapen engel.
10 De profeet verstaat zichzelven, die toen nog een jongeman was. Of een jongeling is hier te zeggen: een dienstknecht, gelijk dan ook bedaagde personen aldus genoemd worden, Ex. 33:11. Num. 11:27. 1 Kon. 11:28. 2 Kon. 4:12; 19:6. verwijsteksten
11 Dat is, zonder muren, dewijl men de zeer grote menigte der mensen met geen muren zal kunnen omvangen noch besluiten. Anders: Jeruzalem zal de dorpen bewonen, dat is, die van Jeruzalem zullen vanwege de menigte der mensen ook in de dorpen zich metterwoon moeten begeven. Doch men moet dit verstaan gesproken te zijn van de grote menigte der mensen die in Christus geloven en zich onder Zijn geestelijk Rijk begeven zouden, want de algemene kerk zou zich strekken door de ganse wereld. Zie Jes. 54:1, 2, 3; 60:4, 11. verwijsteksten
12 Vgl. Jer. 31:27. verwijsteksten
 
5 En Ik zal haar wezen, spreekt de HEERE, 13een vurige Muur rondom; en 14Ik zal tot Heerlijkheid wezen in het midden van haar.
13 Dat is, Ik zal haar alzo beschutten, dat haar vijanden haar niet zullen kunnen genaken, en zo er iemand is die haar zou willen aantasten, die zal als met vuur verteerd en vernield worden. Vgl. Jes. 26:1; 60:18, 19. Jer. 15:20. Vgl. ook 2 Kon. 6:17. Ps. 125:2. verwijsteksten
14 Dat is, Ik zal haar tot eer en heerlijkheid strekken; Ik zal de burgers en inwoners dier stad of gemeente met vele en grote weldaden vereren en begenadigen.
 
6 15Hui, hui, 16vliedt toch 17uit het noorderland, spreekt de HEERE; 18want Ik heb ulieden uitgebreid 19naar de vier winden des hemels, spreekt de HEERE.
15 Of: Hei, hei, of: Ho, ho, of: O, o. Alzo ook vers 7. verwijsteksten
16 Een aanspraak aan de Joden die nog in Babylonië bleven. De zin is: Verlaat haastelijk het tegenwoordige gevaar, en hetgeen dat den Babyloniërs over het hoofd is hangende, en vervoegt u bij Gods gemeente. Zie Jes. 48 op vers 20. verwijsteksten
17 Dat is, uit Babylonië, hetwelk voor het land van Juda tegen het noorden lag. Zie Jer. 6 op vers 22; 16 op vers 15. verwijsteksten
18 Of: dewijl Ik ulieden (die als een vogeltje in een kouw zijt besloten geweest) nu uit die Babylonische gevangenis heb verlost, zodat gij in het vrije veld moogt reizen, en trekken waarheen het u belieft. Of: gelijk Ik ulieden voordezen in de vier winden of gewesten der wereld verstrooid heb, alzo zal Ik u ook weder verzamelen en bij elkander brengen.
19 Dat is, zo wijd als de vier winden strekken. Anders: als de vier winden des hemels of: in de vier winden. Vgl. Ez. 17:21. verwijsteksten
 
7 Hui, Sion, 20ontkom, gij die woont bij de dochter van Babel.
20 De zin is: Verlaat Babel en vervoeg u tot de kerk.
 
8 Want zo zegt de HEERE der heirscharen: 21Na de heerlijkheid over u heeft Hij Mij gezonden 22tot die heidenen die ulieden beroofd hebben; want die ulieden aanraakt, die raakt 23Zijn oogappel aan.
21 Dat is, nadat Hij voorgenomen had u te verheerlijken door de verlossing uit Babel.
22 Of: tegen de heidenen, te weten tegen de Chaldeeën en uw andere vijanden; alsof Hij zeide: Dewijl God heeft begonnen Zijn genade ulieden te bewijzen, zo wil Hij voortaan zulks nog meer doen, daarom heeft Hij Mij gezonden om ulieden te beschermen voor het geweld uwer vijanden, dat zij u niet beschadigen, noch op den weg, noch te huis.
23 Te weten des Heeren. De zin is: Die ulieden beledigt of schade aandoet, dat is zoveel alsof hij den Heere Zelven beschadigde, hetwelk Hij wreken zal. Zie Deut. 32 op vers 10. Ps. 17:8. Hand. 9:4. verwijsteksten
 
9 24Want zie, 25Ik zal Mijn hand 26over henlieden bewegen, en zij zullen 27hun knechten een roof wezen; 28alzo zult gijlieden weten 29dat de HEERE der heirscharen Mij gezonden heeft.
24 Of: Voorwaar.
25 Dat is, Ik zal hen door Mijn kracht tehuiszoeken en kastijden.
26 Te weten over of tegen de heidenen, de Babyloniërs en andere volken, die u beroofd hebben.
27 Te weten den Joden, die zij gevankelijk hebben gehouden gehad, en die hen tevoren hebben moeten dienen, als hun arme onderdanen. Doch versta dit geestelijkerwijze aldus, dat de vijanden der kerke Gods tot Christus bekeerd zijnde, alles wat zij hebben, Christus zullen opofferen.
28 Dit zijn nog steeds de woorden van den Heere Christus. En weten is hier te zeggen: metterdaad of bij ervaring bevinden.
29 Hij wil zeggen: Gijlieden zult weten en verstaan, dat Ik de Zone Gods ben, Die tot ulieden gezonden ben om ulieden dit nu tevoren te verkondigen en te bestemder tijd in het werk te stellen. Christus, als Middelaar, wordt van Zijn Vader ten beste Zijner kerk gezonden.
 
10 30Juich en verblijd u, gij dochter Sions; want zie, Ik kom en aIk zal in het midden van u wonen, spreekt de HEERE.
30 Dit spreekt Christus tot de gelovige Joden; en dit is de zin, alsof Christus zeide: Ik zal niet verschijnen in de schaduwen van het Oude Testament, maar lichamelijk, Joh. 1:14. Kol. 2:9. 1 Tim. 3:16. verwijsteksten
a Lev. 26:12. Ez. 37:27. 2 Kor. 6:16. verwijsteksten
 
11 En 31vele heidenen zullen 32te dien dage den HEERE toegevoegd worden, en zij zullen Mij tot een volk wezen; en Ik zal in het midden 33van u wonen, en gij zult weten 34dat de HEERE der heirscharen Mij tot u gezonden heeft.
31 Of volken, of natiën. Het woord vele ziet voornamelijk op die tijden van de predicatiën der apostelen. Zie Jes. 2:2, 3. verwijsteksten
32 Te weten ten dage van de geestelijke verlossing der kerk door Christus, die door de lichamelijke verlossing van het Joodse volk uit de Babylonische gevangenis is afgebeeld geworden.
33 O Sion, o Mijn gemeente; Ik zal onder u wonen, prediken en wonderen doen.
34 Dat is, Ik, Die de Zone Gods ben, van den Vader gezonden ben, om ulieden dit te boodschappen en om in het midden van ulieden te wonen, opdat gijlieden met de heidenen Mij toegevoegd zijnde, Mijn volk zijt.
 
12 Dan zal de HEERE 35Juda 36erven voor Zijn deel 37in het heilige land, en Hij zal Jeruzalem nog 38verkiezen.
35 Te weten de uitverkorenen uit het Joodse volk, de ware Joden, die in Christus geloven zullen.
36 Dat is, voor Zijn eigen volk hebben en houden, en als Zijn eigendom beminnen en bewaren. Anders: Dan zal de Heere Juda, Zijn erfdeel, erfelijk bezitten. Zie Deut. 32:9. verwijsteksten
37 Hebr. in het land der heiligheid, dat is, in het land Kanaän, afbeeldende de kerke Gods.
38 Zie Zach. 1, de aant. op vers 17. verwijsteksten
 
13 39Zwijg, 40alle vlees, voor het aangezicht des HEEREN; want 41Hij is ontwaakt 42uit Zijn heilige woning.
39 Zie Hab. 2 op vers 20. Zef. 1:7. verwijsteksten
40 Dat is, alle mensen. Zie Ps. 65, de aant. op vers 3. verwijsteksten
41 Dat is, Hij heeft Zijn Goddelijke macht geopenbaard door de verlossing Zijner kerk. Anders: als Hij ontwaakt zal zijn, te weten tot verlossing van Zijn volk.
42 Dat is, uit den hemel. Zie Deut. 26:15. Ps. 11 op vers 4. verwijsteksten

Einde Zacharia 2