Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Profetie van de vergeving en afwassing der zonden door Christus, vs. 1. Van uitroeiing van den afgodischen dienst en van de valse leer, 2. Van het lijden en sterven van Christus, 7. Van den ondergang der goddelozen en behoudenis der uitverkorenen, nadat zij door het kruis zouden beproefd en gelouterd zijn, 8, enz. |
De geopende fontein |
1 TE1 dien dage zal er 2een fontein 3geopend zijn 4voor het huis Davids en voor de inwoners van Jeruzalem, 5tegen de zonde en tegen 6de onreinheid. | | 1 Te weten als de Messias zal gekomen zijn. |
2 Of: springader, bronwel, dat is, de genade Gods van de vergeving der zonden door het bloed van Jezus Christus, in hetwelk wij gewassen zijn. |
3 Te weten geopend zijnde, of wordende, door de predicatie van het Heilig Evangelie. |
4 Dat is, voor de gelovige kinderen Gods. |
5 Dat is, tot afwassing van de zonde en van alle onreinheden uit en met de zonde ontstaande. |
6 Het Hebreeuwse woord betekent eigenlijk de afzondering vanwege de onzuiverheid der maandstonden, van dewelke gehandeld wordt Leviticus 12; 15. Leviticus 12 VERDER sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: Leviticus 15 VERDER sprak de HEERE tot Mozes en tot Aäron, zeggende: |
2 En het zal te dien dage geschieden, spreekt de HEERE der heirscharen, dat Ik uitroeien zal uit het land 7de namen der 8afgoden, dat zij niet meer gedacht zullen worden; ja, ook 9de profeten en 10den onreinen geest 11zal Ik uit het land wegdoen. | | 7 Dat is, alle afgoderij, zodat zij niet meer onder ulieden zal genoemd worden. Vgl. Ps. 16:4. Hos. 2:16. Ps. 16:4 De smarten dergenen die een anderen god begiftigen, zullen vermenigvuldigd worden; ik zal hun drankoffers van bloed niet offeren, en hun namen op mijn lippen niet nemen. Hos. 2:16 En Ik zal de namen der Baäls van haar mond wegdoen; en zij zullen niet meer bij hun namen gedacht worden. |
8 Van het woord afgoden zie 1 Sam. 31:9. 1 Sam. 31:9 En zij hieuwen zijn hoofd af en zij togen zijn wapenen uit, en zij zonden ze in der Filistijnen land rondom, om te boodschappen in het huis hunner afgoden en onder het volk. |
9 Te weten de valse profeten. Anders: hun profeten, te weten der afgoden. |
10 Dat is, de valse leraars, die een onreine leer drijven door ingeving van den bozen onreinen geest, te weten den duivel. Vgl. 1 Joh. 4:1, 2, 3. 1 Joh. 4:1 GELIEFDEN, gelooft niet een iegelijken geest, maar beproeft de geesten of zij uit God zijn; want vele valse profeten zijn uitgegaan in de wereld. 1 Joh. 4:2 Hieraan kent gij den geest Gods: Alle geest die belijdt dat Jezus Christus in het vlees gekomen is, die is uit God; 1 Joh. 4:3 En alle geest die niet belijdt dat Jezus Christus in het vlees gekomen is, die is uit God niet; maar dit is de geest van den antichrist, welken geest gij gehoord hebt dat komen zal, en is nu alrede in de wereld. |
11 Hetzij door straffe uitroeiing, Deuteronomium 13, of door overreding tot verloochening van denzelven. Deuteronomium 13 WANNEER een profeet of droomdromer in het midden van u zal opstaan, en u geven een teken of wonder, |
3 En het zal geschieden wanneer iemand 12meer profeteert, 13dat zijn vader en zijn moeder, die hem gegenereerd hebben, tot hem zullen zeggen: 14Gij zult niet leven, dewijl gij valsheid gesproken hebt in den Naam des HEEREN. En zijn vader en zijn moeder, die hem gegenereerd hebben, 15zullen hem doorsteken wanneer hij 16profeteert. | | 12 Te weten valselijk, makende God tot een dekmantel zijner leugens; of wanneer iemand meer profeteert door ingeven van den onreinen geest. |
13 De zin is: Bij de gelovigen zal zulken ijver zijn, dat zij geen valsen profeet of leraar zullen kunnen dulden noch lijden, zodat zelfs zijn eigen ouders of naaste bloedvrienden hem verwijzen zullen, volgens de wet Gods Deut. 13:6, 8. Deut. 13:6 Wanneer uw broeder, de zoon uwer moeder, of uw zoon of uw dochter of de vrouw van uw schoot of uw vriend die als uw ziel is, u zal aanporren, in het heimelijk zeggende: Laat ons gaan en dienen andere goden, die gij niet gekend hebt, gij noch uw vaderen, Deut. 13:8 Zo zult gij hem niet ter wille zijn en naar hem niet horen; ook zal uw oog hem niet verschonen, en gij zult u niet ontfermen, noch hem verbergen; |
14 Dat is, gij zijt niet waard dat gij leeft, gij behoordet niet langer te leven; maar gij zijt waardig gedood te worden, volgens de wet Deut. 13:1, enz. Deut. 13:1 WANNEER een profeet of droomdromer in het midden van u zal opstaan, en u geven een teken of wonder, |
15 Gedreven zijnde door een Goddelijken ijver, zullen zij hem den rechters overleveren om gestraft te worden. Doch anderen menen dat het Hebreeuwse woord hier betekent bestraffen, niet alleen met woorden, maar ook met harde slagen. |
16 Te weten valselijk. |
4 En het zal geschieden te dien dage, dat 17die profeten 18beschaamd zullen worden, een iegelijk vanwege 19zijn gezicht, wanneer hij profeteert; en zij zullen 20geen haren mantel aandoen om te liegen. | | 17 Te weten die valse profeten. |
18 Overtuigd zijnde van valse leer door het klare licht der waarheid, en van hun eigen ouders. |
19 Dat is, zijn valse profetie. |
20 Gelijk eertijds Elia gedaan heeft, 2 Kon. 1:8, en Johannes de Doper, Matth. 3:4. Vgl. Jes. 20:2. Dit deden de valse profeten om hun woorden des te groteren schijn van heiligheid te geven. 2 Kon. 1:8 En zij zeiden tot hem: Hij was een man met een harig kleed en met een lederen gordel gegord om zijn lendenen. Toen zeide hij: Het is Elía, de Tisbiet. Matth. 3:4 En dezelve Johannes had zijn kleding van kemelshaar en een lederen gordel om zijn lendenen; en zijn voedsel was sprinkhanen en wilde honing. Jes. 20:2 Terzelfder tijd sprak de HEERE door den dienst van Jesaja, den zoon van Amoz, zeggende: Ga heen en ontbind den zak van uw lendenen, en doe uw schoenen van uw voeten. En hij deed alzo, gaande naakt en barrevoets. |
5 Maar 21hij zal zeggen: Ik ben geen profeet; 22ik ben een man die het land bouwt, want 23een mens heeft mij daartoe geworven van mijn jeugd aan. | | 21 Dat is, een iegelijk dezer profeten. |
22 Alsof hij zeide: Ik heb die professie verlaten, de landbouwerij is de hantering die ik geleerd en gedaan heb van mijn jeugd aan, daar heb ik mij nu wederom toe begeven. |
23 Of: men heeft mij gesteld over het vee, of het vee leren opvoeden, enz. Of: want men heeft mij geleerd met het vee om te gaan, enz. |
6 En zo iemand tot hem zegt: 24Wat zijn deze wonden in uw handen? zo zal hij zeggen: Het zijn de wonden waarmede ik geslagen ben in het huis 25mijner liefhebbers. | | 24 Dat is, wat beduiden deze wonden, Hebr. slagen, dat is, littekenen van wonden, vgl. 1 Kon. 18:28. In uw handen; versta hierbij: en ook verder in uw lichaam. Of aldus: Waarom zijn deze wonden in uw handen? zo zal hij zeggen: Omdat ik geslagen ben, enz. 1 Kon. 18:28 En zij riepen met luider stem en zij sneden zichzelven met messen en met priemen naar hun wijze, totdat zij bloed over zich uitstortten. |
25 Dat is, dergenen die mij liefhebben of beminnen, te weten mijn ouders of naaste vrienden, die door harde slagen (waarvan ik nog de littekenen draag) mij hebben afgewend en afgehouden van leugens te spreken en van valse profetieën. Men zegt gemeenlijk: Harde slagen leren wel, en: Tot een harden noest moet men een scherpen beitel gebruiken. |
7 26Zwaard, ontwaak tegen Mijn Herder, en tegen den Man 27Die Mijn Metgezel is, spreekt de HEERE der heirscharen; asla dien Herder, en de schapen zullen verstrooid worden; maar Ik zal Mijn hand tot 28de kleinen 29wenden. | | 26 Dewijl in het naastvoorgaande vers gezegd is, hoe de valse profeet van zijn eigen vrienden is behandeld, zo neemt de Heere, namelijk God de Vader, daaruit aanleiding om te voorzeggen, hoe Christus, Zijn lieve Zoon en opperste Herder, alsof Hij ook een valse profeet ware, geslagen en omgebracht zou worden. Doch zulks zou niet bijgeval geschieden, maar naar Zijn Goddelijke ordinantie. Vgl. Matth. 26:31. Johannes 14; 16; 18. Hand. 2:23; 4:28. Matth. 26:31 Toen zeide Jezus tot hen: Gij zult allen aan Mij geërgerd worden in dezen nacht; want er is geschreven: Ik zal den Herder slaan, en de schapen der kudde zullen verstrooid worden. Johannes 14 UW hart worde niet ontroerd; gijlieden gelooft in God, gelooft ook in Mij. Johannes 16 DEZE dingen heb Ik tot u gesproken, opdat gij niet geërgerd wordt. Johannes 18 JEZUS dit gezegd hebbende, ging uit met Zijn discipelen over de beek Kidron, waar een hof was, in welken Hij ging en Zijn discipelen. Hand. 2:23 Dezen, door den bepaalden raad en voorkennis Gods overgegeven zijnde, hebt gij genomen en door de handen der onrechtvaardigen aan het kruis gehecht en gedood; Hand. 4:28 Om te doen al wat Uw hand en Uw raad tevoren bepaald had dat geschieden zou. |
27 Namelijk Mijn eniggeboren Zoon, eenswezens met Mij. |
a Matth. 26:31. Mark. 14:27. Matth. 26:31 Toen zeide Jezus tot hen: Gij zult allen aan Mij geërgerd worden in dezen nacht; want er is geschreven: Ik zal den Herder slaan, en de schapen der kudde zullen verstrooid worden. Mark. 14:27 En Jezus zeide tot hen: Gij zult in dezen nacht allen aan Mij geërgerd worden; want er is geschreven: Ik zal den Herder slaan, en de schapen zullen verstrooid worden. |
28 Door de kleinen worden hier verstaan de discipelen van Christus, die slechte, onaanzienlijke mannen waren, van dewelke Christus tot degenen die Hem vingen, zeide: Zoekt gij Mij, zo laat dezen gaan. En nadat zij verstrooid waren, heeft hen de Heere wederom vergaderd, Joh. 18:8. Doch men kan hier ook door de kleinen verstaan de uitverkoren kinderen Gods, die klein zijn voor de ogen der wereld. Zie Matth. 18:10, 14. Joh. 18:8 Jezus antwoordde: Ik heb u gezegd dat Ik het ben. Indien gij dan Mij zoekt, zo laat dezen heengaan. Matth. 18:10 Ziet toe dat gij niet een van deze kleinen veracht; want Ik zeg ulieden, dat hun engelen in de hemelen altijd zien het aangezicht Mijns Vaders, Die in de hemelen is. Matth. 18:14 Alzo is de wil niet uws Vaders, Die in de hemelen is, dat één van deze kleinen verloren gaat. |
29 Te weten om hen te verzamelen en in het geloof te sterken. Van de manier van spreken zie Ez. 38 op vers 12. Anders: en Ik zal Mijn hand tegen de kleinen wenden; die mede vervolging zullen lijden gelijk hun herders. Ez. 38:12 (kt.) Om buit te buiten en om roof te roven; om uw hand te wenden tegen de woeste plaatsen die nu bewoond zijn, en tegen een volk dat uit de heidenen verzameld is, dat vee en have verkregen heeft, wonende in het midden des lands. |
8 En het zal geschieden in het ganse land, spreekt de HEERE, 30de twee delen daarin zullen uitgeroeid worden en 31den geest geven, maar 32het derde deel zal daarin overblijven. | | 30 Hebr. de mond van tweeën, als Deut. 21:17. Dat is, de twee delen. De zin is, dat verre het grootste deel der mensen zou verworpen worden en in zijn zonden en ongeloof blijven liggen en verderven; de kleinste hoop zal zalig worden. Zie Matth. 7:13. Luk. 8:5, enz. Deut. 21:17 Maar den eerstgeborene, den zoon der gehate, zal hij kennen, gevende hem het dubbele deel van alles wat bij hem zal worden gevonden; want hij is het beginsel zijner kracht, het recht der eerstgeboorte is zijne. Matth. 7:13 Gaat in door de enge poort; want wijd is de poort en breed is de weg, die tot het verderf leidt, en velen zijn er die door dezelve ingaan; Luk. 8:5 Een zaaier ging uit om zijn zaad te zaaien; en als hij zaaide, viel het ene bij den weg, en werd vertreden, en de vogelen des hemels aten dat op. |
31 Vergelijk zoveel de betekenis van het woord belangt Gen. 6:17. Num. 17:12, 13. Gen. 6:17 Want Ik, zie, Ik breng een watervloed over de aarde, om alle vlees, waarin een geest des levens is, van onder den hemel te verderven; al wat op de aarde is, zal den geest geven. Num. 17:12 Toen spraken de kinderen Israëls tot Mozes, zeggende: Zie, wij geven den geest, wij vergaan, wij allen vergaan. Num. 17:13 Al wie enigszins nadert tot den tabernakel des HEEREN, zal sterven; zullen wij dan den geest gevende verdaan worden? |
32 Te weten die Ik uit genade zal verschonen en sparen. |
9 En Ik zal 33dat derde deel 34in het vuur brengen, en Ik zal het louteren gelijk men zilver loutert, en Ik zal het beproeven bgelijk men goud beproeft; 35chet zal Mijn Naam aanroepen en Ik zal het verhoren; Ik zal zeggen: dHet is Mijn volk; en het zal zeggen: De HEERE is mijn God. | | 33 Te weten dat derde deel, hetwelk Mijn uitverkorenen zijn. |
34 Versta hier het vuur der vervolging en des kruises. Zie Jes. 1:25; 48:10. 1 Petr. 1:7. Jes. 1:25 En Ik zal Mijn hand tegen u keren, en Ik zal uw schuim op het allerreinste afzuiveren, en Ik zal al uw tin wegnemen. Jes. 48:10 Zie, Ik heb u gelouterd, doch niet als zilver, Ik heb u gekeurd in den smeltkroes der ellende. 1 Petr. 1:7 Opdat de beproeving uws geloofs, die veel kostelijker is dan van het goud, hetwelk vergaat en door het vuur beproefd wordt, bevonden worde te zijn tot lof en eer en heerlijkheid, in de openbaring van Jezus Christus; |
b 1 Petr. 1:6, 7. 1 Petr. 1:6 In Welken gij u verheugt, nu een weinig tijds (zo het nodig is) bedroefd zijnde door menigerlei verzoekingen; 1 Petr. 1:7 Opdat de beproeving uws geloofs, die veel kostelijker is dan van het goud, hetwelk vergaat en door het vuur beproefd wordt, bevonden worde te zijn tot lof en eer en heerlijkheid, in de openbaring van Jezus Christus; |
35 Het derde deel. De zin is: Een iegelijk dezer uitverkorenen die Ik alzo zal beproefd hebben, zal Mijn Naam aanroepen, enz. |
c Ps. 50:15; 91:15. Ps. 50:15 En roep Mij aan in den dag der benauwdheid; Ik zal er u uithelpen, en gij zult Mij eren. Ps. 91:15 Hij zal Mij aanroepen, en Ik zal hem verhoren; in de benauwdheid zal Ik bij hem zijn; Ik zal er hem uittrekken en zal hem verheerlijken. |
d Ps. 144:15. Joh. 20:28. Ps. 144:15 Welgelukzalig is het volk dien het alzo gaat; welgelukzalig is het volk welks God de HEERE is. Joh. 20:28 En Thomas antwoordde en zeide tot Hem: Mijn Heere en mijn God. |