Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
1 DE last van het woord des HEEREN over Israël. De HEERE spreekt, Die den hemel uitbreidt en de aarde grondvest, en des mensen geest in zijn binnenste formeert. |
2 Zie, Ik zal Jeruzalem stellen tot een drinkschaal der zwijmeling allen volken rondom; ja, ook zal zij zijn over Juda, in de belegering tegen Jeruzalem. |
3 En het zal te dien dage geschieden dat Ik Jeruzalem stellen zal tot een lastigen steen allen volken; allen die zich daarmede beladen, zullen gewisselijk doorsneden worden; en al de volken der aarde zullen zich tegen haar verzamelen. |
4 Te dien dage, spreekt de HEERE, zal Ik alle paarden met schuwheid slaan en hun ruiters met zinneloosheid; maar over het huis van Juda zal Ik Mijn ogen openen, en alle paarden der volken zal Ik met blindheid slaan. |
5 Dan zullen de leidslieden van Juda in hun hart zeggen: De inwoners van Jeruzalem zullen mij een sterkte zijn in den HEERE der heirscharen, hun God. |
6 Te dien dage zal Ik de leidslieden van Juda stellen als een vurigen haard onder het hout, en als een vurige fakkel onder de schoven, en zij zullen ter rechter- en ter linkerzijde alle volken rondom verteren; en Jeruzalem zal nog blijven in haar plaats te Jeruzalem. |
7 En de HEERE zal de tenten van Juda ten voorste behouden, opdat de heerlijkheid van het huis Davids en de heerlijkheid der inwoners van Jeruzalem zich niet verheffe tegen Juda. |
8 Te dien dage zal de HEERE de inwoners van Jeruzalem beschutten; en degene die onder hen struikelen zou, zal te dien dage zijn als David; en het huis Davids zal zijn als goden, als de Engel des HEEREN voor hun aangezicht. |
9 En het zal te dien dage geschieden, dat Ik zal zoeken te verdelgen alle heidenen die tegen Jeruzalem aankomen. |
10 Doch over het huis Davids en over de inwoners van Jeruzalem zal Ik uitstorten den Geest der genade en der gebeden, en zij zullen Mij aanschouwen, Dien zij doorstoken hebben; en zij zullen over Hem rouwklagen als met de rouwklage over een enigen zoon; en zij zullen over Hem bitterlijk kermen, gelijk men bitterlijk kermt over een eerstgeborene. |
11 Te dien dage zal te Jeruzalem de rouwklage groot zijn, gelijk die rouwklage van Hadadrímmon, in het dal van Megíddon. |
12 En het land zal rouwklagen, elk geslacht bijzonder: het geslacht van het huis van David bijzonder en hunlieder vrouwen bijzonder, en het geslacht van het huis van Nathan bijzonder en hun vrouwen bijzonder, |
13 Het geslacht van het huis van Levi bijzonder en hun vrouwen bijzonder, het geslacht van Simeï bijzonder en hun vrouwen bijzonder. |
14 Al de overige geslachten, elk geslacht bijzonder en hunlieder vrouwen bijzonder. |