Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
De profeet vermaant de Joden, dat zij in al hun noden tot God hun toevlucht nemen zouden, Die hun Zijn zegen geven zou, vs. 1. Hetwelk omdat hun vaders het niet gedaan hebben, maar hun toevlucht tot de afgoden genomen hebben, zo is dat een oorzaak geweest van al de ellende die hun is overkomen, 2. Daarna spreekt de profeet van geestelijke weldaden en van de overwinning, welke de Heere Zijn kerk ten tijde van den Messias geven zou, 4, enz. |
God zal Israël verlossen |
1 BEGEERT1 van den HEERE regen ten tijde 2des spaden regens; de HEERE maakt 3de weerlichten; en Hij zal 4hun 5regen genoeg geven voor ieder kruid op het veld. | | 1 De zin is: Indien gij enig ding vandoen hebt, verzoekt zulks van den Heere met uw gebeden, hetzij regen om uw vruchten te doen wassen, of iets dergelijks, maar loopt niet tot de afgoden, gelijk uw vaders gedaan hebben, waarom Ik hen gestraft heb. |
2 Van spaden regen zie Deut. 11 op vers 14, en vgl. Zach. 8:12. Hagg. 1:10; 2:18. Zie ook Spr. 16:15. Joël 2:23. Deut. 11:14 (kt.) Zo zal Ik den regen uws lands geven te zijner tijd, vroegen regen en spaden regen, opdat gij uw koren en uw most en uw olie inzamelt. Zach. 8:12 Want het zaad zal voorspoedig zijn, de wijnstok zal zijn vrucht geven, en de aarde zal haar inkomen geven, en de hemelen zullen hun dauw geven; en Ik zal het overblijfsel dezes volks dit alles doen erven. Hagg. 1:10 Daarom onthouden zich de hemelen over u, dat er geen dauw is, en het land onthoudt zijn vruchten. Hagg. 2:18 Ik sloeg ulieden met brandkoren, met honingdauw en met hagel, al het werk uwer handen; en gij keerdet u niet tot Mij, spreekt de HEERE. Spr. 16:15 In het licht van des konings aangezicht is leven, en zijn welgevallen is als een wolk des spaden regens. Joël 2:23 En gij, kinderen van Sion, verheugt u en zijt blijde in den HEERE uw God; want Hij zal u geven dien Leraar ter gerechtigheid; en Hij zal u den regen doen nederdalen, den vroegen regen, en den spaden regen in de eerste maand. |
3 Of: regenvlagen, of: plasregen, regenachtige wolken. Zie Job 38:25. Job 38:25 Wie deelt voor den stortregen een waterloop uit, en een weg voor het weerlicht der donderen? |
4 Te weten die Hem daarom zullen bidden. Het is een verandering van persoon, hun voor ulieden. |
5 Hebr. regen des plasregens, of: regen, ja, plasregen; alzo staat er Ps. 40:3 slijk des modders, voor dik slijk. Ps. 40:3 En Hij heeft mij uit een ruisenden kuil, uit modderig slijk opgehaald, en heeft mijn voeten op een rotssteen gesteld, Hij heeft mijn gangen vastgemaakt. |
2 6Want de terafim spreken ijdelheid, en de waarzeggers 7zien valsheid, en zij spreken aijdele dromen, zij troosten met ijdelheid; 8daarom zijn 9zij 10heengetogen als schapen, 11zij zijn onderdrukt geworden, want er was 12geen herder. | | 6 Of: Zekerlijk, gewisselijk, enz. Dit is de reden waarom de godzaligen van God verzoeken hetgeen hun van node is, te weten omdat de afgoden niets dan ijdelheid zijn. Zie Ps. 115:3, 4, enz. Zie ook Jer. 10:8. Hab. 2:18. Van terafim zie Gen. 31 op vers 19. Ps. 115:3 Onze God is toch in den hemel, Hij doet al wat Hem behaagt. Ps. 115:4 Hunlieder afgoden zijn zilver en goud, het werk van des mensen handen: Jer. 10:8 In één ding zijn zij toch onvernuftig en zot: een hout is een onderwijs der ijdelheden. Hab. 2:18 Wat zal het gesneden beeld baten, dat zijn formeerder het gesneden heeft? Of het gegoten beeld, hetwelk een leugenleraar is, dat de formeerder op zijn formeersel vertrouwt, als hij stomme afgoden gemaakt heeft? Gen. 31:19 (kt.) Laban nu was gegaan om zijn schapen te scheren; zo stal Rachel de terafim die haar vader had. |
7 Dat is hier te zeggen: profeteren of voorzeggen, te weten door den mond hunner profeten. |
a Pred. 5:6. Pred. 5:6 Want gelijk in de veelheid der dromen ijdelheden zijn, alzo in vele woorden; maar vrees gij God. |
8 Te weten, omdat zij de beelden geëerd en de waarzeggers geloofd hebben. |
9 Te weten de Joden, uw vaders. |
10 Te weten in de gevangenis naar Babylonië. |
11 Of: zij hebben openlijk betuigd, of gesproken, dat zij geen herder hadden. |
12 Dewijl noch de priesters noch de regenten hun ambt betrachtten, noch het volk van die afgoderij aftrokken. Vgl. Jer. 23:1. Ez. 34:2. Matth. 9:36. Jer. 23:1 WEE den herders die de schapen Mijner weide ombrengen en verstrooien, spreekt de HEERE. Ez. 34:2 Mensenkind, profeteer tegen de herders Israëls, profeteer en zeg tot hen, tot de herders: Alzo zegt de Heere HEERE: Wee den herders Israëls die zichzelven weiden; zullen niet de herders de schapen weiden? Matth. 9:36 En Hij de scharen ziende, werd innerlijk met ontferming bewogen over hen, omdat zij vermoeid en verstrooid waren, gelijk schapen die geen herder hebben. |
3 Tegen 13de herders was Mijn toorn ontstoken, en over 14de bokken heb Ik 15bezoeking gedaan; maar de HEERE der heirscharen 16zal Zijn kudde bezoeken, het huis van Juda, en Hij zal hen 17stellen 18gelijk het paard Zijner majesteit in den strijd. | | 13 Van dewelke vers 2 gesproken is. vers 2 Want de terafim spreken ijdelheid, en de waarzeggers zien valsheid, en zij spreken ijdele dromen, zij troosten met ijdelheid; daarom zijn zij heengetogen als schapen, zij zijn onderdrukt geworden, want er was geen herder. |
14 Dat is, regenten, of de rijken en geweldigen, als Jes. 14:9. Ez. 34:17. Dan. 8:5. Jes. 14:9 De hel van onderen was beroerd om uwentwil, om u tegemoet te gaan als gij kwaamt; zij wekt om uwentwil de doden op, al de bokken der aarde; zij doet al de koningen der heidenen van hun tronen opstaan. Ez. 34:17 Want gij, o Mijn schapen, de Heere HEERE zegt alzo: Zie, Ik zal richten tussen kleinvee en kleinvee, tussen de rammen en de bokken. Dan. 8:5 Toen ik dit overlegde, zie, er kwam een geitenbok van het westen over den gansen aardbodem, en roerde de aarde niet aan; en die bok had een aanzienlijken hoorn tussen zijn ogen. |
15 Te weten in Mijn toorn. |
16 Dat is, nadat Hij Zijn volk zal gekastijd hebben, zo zal Hij hen toerusten als een schoon versierd paard, dat is, Hij zal hun hart en courage geven om hun vijanden te kunnen wederstaan en te overwinnen. Dit geestelijkerwijze verstaan zijnde, betekent dat God Zijn kerk begiftigt en sterkt met de kracht van Zijn Heiligen Geest, dat zij den duivel en hun anderen vijanden dapperen wederstand doen en onder hun voeten treden kunnen, Rom. 16:20. Rom. 16:20 En de God des vredes zal den satan haast onder uw voeten verpletteren. De genade van onzen Heere Jezus Christus zij met ulieden. Amen. |
17 Dat is, toerusten. |
18 Dat is, als Zijn heerlijk en versierd paard, op hetwelk Hij in den strijd of krijg Zijn eigen persoon vertrouwt. |
4 19Van hetzelve zal 20de hoeksteen, van hetzelve zal 21de nagel, van hetzelve zal de strijdboog, tezamen zullen van hetzelve 22alle drijvers voortkomen. | | 19 Van of uit het huis van Juda, dat is, uit de kerk zelve zal God Zijn volk van voorstanders voorzien. Anders: Van Hem, te weten van den Heere, namelijk tot beschutting van Zijn volk. |
20 Hebr. de hoek. Zie Zef. 1, de aant. op vers 16; 3:6. De oversten des volks worden ook 1 Sam. 14:38. Jes. 19:13 hoeken genoemd. Zef. 1:16 (kt.) Een dag der bazuin en des geklanks, tegen de vaste steden en tegen de hoge hoeken. Zef. 3:6 Ik heb de heidenen uitgeroeid, hun hoeken zijn verwoest, Ik heb hun straten eenzaam gemaakt, dat niemand daar doorgaat; hun steden zijn verstoord, zodat er niemand is, dat er geen inwoner is. 1 Sam. 14:38 Toen zeide Saul: Komt herwaarts uit alle hoeken des volks, en verneemt en ziet waarin deze zonde heden geschied zij. Jes. 19:13 De vorsten van Zoan zijn zot geworden, de vorsten van Nof zijn bedrogen; zij zullen ook Egypte doen dwalen, tot den uitersten hoek zijner stammen. |
21 Of: pin, te weten met dewelke men de tenten uitspant en vastmaakt, hier betekenende overste, als Jes. 22:23, 25. Doch hier inzonderheid krijgsoverste, als blijkt uit de naastvolgende woorden. Jes. 22:23 En Ik zal hem als een nagel inslaan in een vaste plaats, en hij zal wezen tot een stoel der ere voor het huis zijns vaders. Jes. 22:25 Te dien dage, spreekt de HEERE der heirscharen, zal die nagel die aan een vaste plaats gestoken was, weggenomen worden, en hij zal afgehouwen worden en hij zal vallen, en de last die daaraan is, zal afgesneden worden; want de HEERE heeft het gesproken. |
22 Hebr. alle of elke drijver. |
5 En 23zij zullen zijn als de helden, 24die in het slijk der straten treden in den strijd, en zij zullen strijden, want de HEERE zal met hen wezen; en zij zullen die 25beschamen 26die op paarden rijden. | | 23 Te weten die van het huis van Juda en alle ware lidmaten der kerk. Want deze woorden passen op hetgeen dat vers 3 gezegd is. vers 3 Tegen de herders was Mijn toorn ontstoken, en over de bokken heb Ik bezoeking gedaan; maar de HEERE der heirscharen zal Zijn kudde bezoeken, het huis van Juda, en Hij zal hen stellen gelijk het paard Zijner majesteit in den strijd. |
24 Anders: die hun vijanden vertreden zullen in den strijd, als het slijk der straten. |
25 Dat is, te schande maken. |
26 Dat is, de vijanden der kerke Gods, onaangezien zij te paard ten strijde wel toegerust zijn. |
6 En Ik zal het huis van Juda versterken, en 27het huis van Jozef zal Ik 28behouden en 29Ik zal hen weder inzetten; want Ik heb Mij hunner ontfermd, en zij zullen wezen alsof Ik hen niet verstoten had; want Ik ben de HEERE hun God, en Ik zal hen verhoren. | | 27 Versta hierdoor vooreerst de tien stammen, daarna alle ware Israëlieten, die mede tot de kerk van Christus zullen vergaderd worden. |
28 Of: verlossen, als Zach. 9:16. Zach. 9:16 En de HEERE hun God zal hen te dien dage behouden, als zijnde de kudde Zijns volks; want gekroonde stenen zullen in Zijn land als een banier opgericht worden. |
29 Het Hebreeuwse woord hetwelk in den tekst staat, schijnt uit twee ineengesmolten woorden te bestaan: Ik zal hen instellen en wederbrengen. Anders: Ik zal hen gerustelijk zetten, of doen wonen. |
7 30En zij zullen zijn 31als een held van Efraïm, en hun hart zal zich verblijden als van den wijn; en hun kinderen zullen het 32zien en zich verblijden, hun hart zal zich verheugen 33in den HEERE. | | 30 Anders: En de Efraïmieten zullen zijn als een held. |
31 Dat is, dapper en welgemoed. Vgl. Ps. 78:9, enz. Ps. 78:9 De kinderen van Efraïm, gewapende boogschutters, keerden om ten dage des strijds. |
32 Dat is, met blijdschap aanschouwen, horen, vernemen. |
33 Vanwege den Heere, te weten vanwege Zijn genadige bescherming. |
8 Ik zal hen 34toesissen en zal hen vergaderen, 35want Ik zal hen verlossen; en 36zij zullen vermenigvuldigd worden, gelijk zij tevoren vermenigvuldigd waren. | | 34 Dat is, beroepen en in Mijn kerk verzamelen door de predicatie van het Heilig Evangelie, Matth. 11:28. Mark. 16:20. Joh. 7:37. Verstaat men dit sissen of samenroepen van een vergadering van het volk Gods om hun vijanden tegenstand te doen, zo is het een bewijs, dat God zeer lichtelijk, als het Hem belieft, grote heirlegers kan doen vergaderen. Zie Jes. 5, de aant. op vers 26; 7:18. Matth. 11:28 Komt herwaarts tot Mij, allen die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven. Mark. 16:20 En zij uitgegaan zijnde, predikten overal, en de Heere wrocht mede en bevestigde het Woord door tekenen die daarop volgden. Amen. Joh. 7:37 En op den laatsten dag, zijnde de grote dag van het feest, stond Jezus en riep, zeggende: Zo iemand dorst, die kome tot Mij en drinke. Jes. 5:26 (kt.) Want Hij zal een banier opwerpen onder de heidenen van verre, en Hij zal hen herwaarts
sissen van het einde der aarde; en zie, haastelijk, snellijk zullen zij aankomen. Jes. 7:18 Want het zal te dien dage geschieden, dat de HEERE zal toesissen de vliegen die aan het einde der rivieren van Egypte zijn, en
de bijen die in het land van Assur zijn. |
35 Of: als Ik hen verlossen zal, te weten door het bloed en den Geest van Mijn Zoon Jezus Christus. |
36 Of: zij zullen veel of groot worden, gelijk, enz. |
9 En 37Ik zal hen onder de volken zaaien en zij zullen 38Mijner gedenken in verre plaatsen; en zij zullen 39leven met hun kinderen en 40wederkeren. | | 37 Dat is, Ik zal Mijn kerk, die door de ganse wereld verstrooid zal zijn, uitbreiden en vruchtbaar maken, als het gezaaide zaad. Zie Hos. 2 op vers 22. Zie de volbrenging Hand. 2:5; 8:1, 4. 1 Petr. 1:1. Hos. 2:22 (kt.) En Ik zal ze Mij op de aarde zaaien, en zal Mij ontfermen over Lo-Ruchama; en Ik zal zeggen tot Lo-Ammi: Gij zijt Mijn volk; en dat zal zeggen: O mijn God. Hand. 2:5 En er waren Joden te Jeruzalem wonende, godvruchtige mannen, van allen volke dergenen die onder den hemel zijn. Hand. 8:1 EN Saulus had mede een welbehagen aan zijn dood. En er werd te dien dage een grote vervolging tegen de gemeente die te Jeruzalem was; en zij werden allen verstrooid door de landen van Judéa en Samaría, behalve de apostelen. Hand. 8:4 Zij dan nu die verstrooid waren, gingen het land door en verkondigden het Woord. 1 Petr. 1:1 PETRUS, een apostel van JEZUS CHRISTUS, aan de vreemdelingen, verstrooid in Pontus, Galátië, Cappadócië, Azië en Bithynië, |
38 Dat is, in Mij geloven, Mij aanroepen en dienen; ja, ook Mijn Naam verkondigen. Dit is inzonderheid geschied ten tijde der predicatie van het Heilig Evangelie door de apostelen en hun metgezellen. |
39 Dit is te verstaan van een geestelijk leven; doch sommigen nemen het voor wel en gelukkiglijk hier op aarde leven. |
40 Te weten tot God door bekering, of tot hun aardse bezittingen, verlost zijnde uit de handen hunner vijanden. |
10 Want 41Ik zal hen wederbrengen uit Egypteland, en Ik zal hen vergaderen uit Assyrië; en Ik zal hen in het land Gilead en Libanon brengen, 42maar het zal hun niet genoeg wezen. | | 41 De zin is: Gelijk Ik Mijn volk Israël eertijds uit Egypteland en andere landen, waar het een tijdlang in ellende is geweest, heb gebracht in het land Kanaän, alzo zal Ik Mijn uitverkoren volk uit de blindheid, afgoderij en dienstbaarheid des duivels verlossen, in Mijn kerk brengen en eeuwig zalig maken. |
42 Anders: maar daar zal niet plaats genoeg voor hen gevonden worden, te weten om te wonen, zij zullen te machtig in getal zijn. Van de betekenis van het Hebreeuwse woord zie Num. 11, de aant. op vers 22. Hos. 12:9. Num. 11:22 (kt.) Zullen dan voor hen schapen en runderen geslacht worden, dat voor hen genoeg zij? Zullen al de vissen der zee voor hen verzameld worden, dat voor hen genoeg zij? Hos. 12:9 Nog zegt Efraïm: Evenwel ben ik rijk geworden, ik heb mij groot goed verkregen; in al mijn arbeid zullen zij mij geen ongerechtigheid vinden, die zonde zij. |
11 En 43Hij zal door de zee gaan, 44die benauwende, en 45Hij zal de golven in de zee slaan en al de diepten der rivier zullen verdrogen; dan zal 46de hoogmoed van Assur nedergeworpen worden, en 47de scepter van Egypte zal wegwijken. | | 43 Te weten de Heere Christus. |
44 Hebr. Hij zal door de zee gaan met benauwdheid of benauwing. De zin is: Hij zal de zee beangstigen, gelijk Hij eertijds de Rode Zee beangstigd heeft. Zie Ps. 114:3. Jes. 11:15, enz. Dat is, God zal Zijn uitverkorenen een wonderlijken doorgang openen, om uit het geestelijke Egypte dezer wereld in het hemels Kanaän te gaan. Anderen: En het (te weten Mijn volk) zal door de zee der benauwdheid, of der beangstiging, doorgaan, eer het in het hemels Kanaän zal gesteld worden. Ps. 114:3 De zee zag het en vlood, de Jordaan keerde achterwaarts. Jes. 11:15 Ook zal de HEERE den inham der zee van Egypte verbannen, en Hij zal Zijn hand bewegen tegen de rivier door de sterkte Zijns winds; en Hij zal dezelve slaan in de zeven stromen, en Hij zal maken dat men met schoenen daardoor zal gaan. |
45 Te weten de Heere. Die zal alle hindernissen uit den weg nemen. |
46 Of: de hoogheid. |
47 Dat is, het bestuur, alle regering, als Gen. 49:10. Want de Assyriërs en Egyptenaars, mitsgaders andere heidense natiën, die de gemeente Gods plachten te vervolgen, zullen zich den scepter en de regering van Christus onderwerpen. Gen. 49:10 De scepter zal van Juda niet wijken, noch de wetgever van tussen zijn voeten, totdat Silo komt, en Denzelven zullen de volken gehoorzaam zijn. |
12 En 48Ik zal hen sterken 49in den HEERE, en in Zijn Naam zullen zij wandelen, spreekt de HEERE. | | 48 Te weten God de Vader zal Mijn volk versterken. |
49 Dat is, in het geloof aan Jezus Christus, Die het Hoofd Zijner kerk is. |