Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Klacht van den profeet over de zonden van alle standen van het Joodse volk, met name over hun halsstarrigheid, vs. 1, enz. Hij dreigt hen met de straf Gods, 8. Daarna profeteert hij hoe God de heidenen tot Zijn kennis zou brengen, Zijn kerk van haar zonden zou reinigen, haar beschermende, en haar vijanden verdelgende, maar haar verheerlijken, 9, enz. |
Het wee over Jeruzalem |
1 WEE 1de ijselijke en 2de bevlekte, 3de verdrukkende stad! |
| 1 Of: vervuilde, lasterlijke, of gierige. Anders: Wee den krop, dat is, de stad die een groten krop heeft, die alles verslindt, gelijk de roofvogels, die alles wat zij vinden inslokken, hetzij ruw of rauw. |
| 2 Of: roofstad. Het Hebreeuwse woord betekent roven en onderdrukken. Anders: de besmette stad, te weten met allerlei gruwelijke zonden. Enigen hebben hier de duifstad, welke vogel een groten krop heeft en veel spijze opsnapt. |
| 3 Versta de stad van Jeruzalem, wiens koningen, vorsten en verscheidene machtige en trotse burgers en inwoners velen mensen groten overlast gedaan hebben. Vergelijk met dit vers het eerste en het vijfde hoofdstuk van den profeet Jesaja. |
|
2 Zij hoort naar de 4stem niet, 5zij neemt de tucht niet aan; zij vertrouwt niet op den HEERE; tot haar God 6nadert zij niet. |
| 4 De vermaningen des Heeren door Zijn profeten. |
| 5 Zij laat zich niet onderrichten, hetwelk een teken van dwaasheid is, Spr. 1:7. Vgl. Jer. 2:30; 5:3; 7:28. |
| Spr. 1:7 De vreze des HEEREN is het beginsel der wetenschap; de dwazen verachten wijsheid en tucht. Jer. 2:30 Tevergeefs heb Ik uw kinderen geslagen, zij hebben de tucht niet aangenomen; ulieder zwaard heeft uw profeten verteerd, als een verdervende leeuw. Jer. 5:3 O HEERE, zien Uw ogen niet naar waarheid? Gij hebt hen geslagen, maar zij hebben geen pijn gevoeld; Gij hebt hen verteerd, maar zij hebben geweigerd de tucht aan te nemen; zij hebben hun aangezichten harder gemaakt dan een steenrots, zij hebben geweigerd zich te bekeren. Jer. 7:28 Daarom, zeg tot hen: Dit is het volk dat naar de stem des HEEREN zijns Gods niet hoort en de tucht niet aanneemt; de waarheid is ondergegaan en uitgeroeid van hun mond. |
| 6 Te weten van ganser harte. Vgl. Jes. 29:13. Maar Hos. 6:1 vermanen de godzaligen elkander tot den Heere te keren. |
| Jes. 29:13 Want de Heere heeft gezegd: Daarom dat dit volk tot Mij nadert met zijn mond en zij Mij met hun lippen eren, doch hun hart verre van Mij doen; en hun vreze, waarmede zij Mij vrezen, mensengeboden zijn, die hun geleerd zijn; Hos. 6:1 KOMT en laat ons wederkeren tot den HEERE, want Hij heeft verscheurd en Hij zal ons genezen; Hij heeft geslagen en Hij zal ons verbinden. |
|
3 aHaar vorsten zijn brullende leeuwen in het midden van haar; haar rechters zijn 7avondwolven, 8die de beenderen niet breken 9tot aan den morgen. |
| a Spr. 28:15. Vgl. Ez. 22:27. |
| Spr. 28:15 De goddeloze heersende over een arm volk, is een brullende leeuw, en een beer die ginds en weder loopt. Ez. 22:27 Haar vorsten zijn in het midden van haar als wolven die een roof roven, om bloed te vergieten en om zielen te verderven, opdat zij gierigheid zouden plegen. |
| 7 Die des avonds rondsluipen, te weten om op de schapen te loeren. Zie Hab. 1:8. Men kan ook door avond verstaan den nacht, als Zef. 2:7. |
| Hab. 1:8 Want zijn paarden zijn lichter dan de luipaarden, en zij zijn scherper dan de avondwolven, en zijn ruiters verspreiden zich; ja, zijn ruiters zullen van verre komen, zij zullen vliegen als een arend, zich spoedende om te eten. Zef. 2:7 En de landstreek zal wezen voor het overblijfsel van het huis van Juda, dat zij daarin weiden; des avonds zullen zij in de huizen van Askelon legeren, als de HEERE hunlieder God hen zal bezocht en hun gevangenis zal gewend hebben. |
| 8 Maar terstond hun prooi met vlees en beenderen opvreten, niet met al, ja, zelfs de beenderen niet overlatende tot des anderen daags ’s morgens. Hebr. die niet ontbenen tot ’s morgens. Zie Num. 24 op vers 8, en vgl. Jer. 5:6. |
| Num. 24:8 (kt.) God heeft hem uit Egypte uitgevoerd; zijn krachten zijn als van een eenhoorn; hij zal de heidenen, zijn vijanden, verteren en hun gebeente breken en met zijn pijlen doorschieten. Jer. 5:6 Daarom heeft hen een leeuw uit het woud verslagen, een wolf der wildernissen zal hen verwoesten, een luipaard waakt tegen hun steden; al wie uit dezelve uitgaat, zal verscheurd worden; want hun overtredingen zijn vermenigvuldigd, hun afkeringen zijn machtig veel geworden. |
| 9 Of: op den morgen, of: tot op den morgen. |
|
4 bHaar profeten zijn lichtvaardig, gans 10trouweloze mannen; haar priesters 11verontreinigen het heilige, 12zij doen de wet geweld aan. |
| b Jer. 23:11, 32. Hos. 9:7. |
| Jer. 23:11 Want beide profeten en priesters zijn huichelaars; zelfs in Mijn huis vind Ik hun boosheid, spreekt de HEERE. Jer. 23:32 Zie, Ik wil aan degenen die valse dromen profeteren, spreekt de HEERE, en vertellen die, en verleiden Mijn volk met hun leugens en met hun lichtvaardigheid; daar Ik hen niet gezonden en hun niets bevolen heb, en zij dit volk gans geen nut doen, spreekt de HEERE. Hos. 9:7 De dagen der bezoeking zijn gekomen, de dagen der vergelding zijn gekomen; die van Israël zullen het gewaarworden; de profeet is een dwaas, de man des geestes is onzinnig; om de grootheid uwer ongerechtigheid is de haat ook groot. |
| 10 Hebr. mannen der trouweloosheden, die noch God noch den mensen getrouw zijn. |
| 11 Dat is, ontheiligen of ontwijden het heiligdom, of hetgeen dat den Heere geheiligd en geofferd wordt. Of: zij prediken het Woord Gods niet oprechtelijk, en leggen het niet uit in zijn rechten zin. |
| 12 Zie Ez. 22, de aant. op vers 26. Vgl. Matth. 23:16. Mark. 7:9, 10, enz. |
| Ez. 22:26 (kt.) Haar priesters doen Mijn wet geweld aan, en zij ontheiligen Mijn heilige dingen; tussen het heilige en het onheilige maken zij geen onderscheid, en het verschil tussen het onreine en reine geven zij niet te kennen; daartoe verbergen zij hun ogen van Mijn sabbatten; ja, Ik word in het midden van hen ontheiligd. Matth. 23:16 Wee u, gij blinde leidslieden, die zegt: Zo wie gezworen zal hebben bij den tempel, dat is niets; maar zo wie gezworen zal hebben bij het goud des tempels, die is schuldig. Mark. 7:9 En Hij zeide tot hen: Gij doet zeker Gods gebod wel teniet, opdat gij uw inzetting zoudt onderhouden. Mark. 7:10 Want Mozes heeft gezegd: Eer uw vader en uw moeder; en: Wie vader of moeder vloekt, die zal den dood sterven. |
|
5 13De rechtvaardige HEERE 14is in het midden 15van haar, Hij cdoet geen onrecht; 16allen morgen 17geeft Hij Zijn recht in het licht, 18er ontbreekt niet; doch de verkeerde 19weet van geen schaamte. |
| 13 Of: De Heere, Die rechtvaardig is, is, enz. |
| 14 Aangezien Hij te Jeruzalem Zijn godsdienst had opgericht. Enigen menen dat dit de woorden zijn der Joden, dit den profeet voorwerpende op zijn woorden vers 4. |
| vers 4 Haar profeten zijn lichtvaardig, gans trouweloze mannen; haar priesters verontreinigen het heilige, zij doen de wet geweld aan. |
| 15 Te weten van de stad van Jeruzalem. |
| c Deut. 32:4. |
| Deut. 32:4 Hij is de Rotssteen, Wiens werk volkomen is; want al Zijn wegen zijn gericht. God is waarheid en is geen onrecht; rechtvaardig en recht is Hij. |
| 16 Hebr. in morgen, in morgen, dat is, allen dag. Zie 2 Kron. 36:15. Jer. 7:13, 25; 11:7; 25:3. |
| 2 Kron. 36:15 En de HEERE, de God hunner vaderen, zond tot hen door de hand Zijner boden, vroeg op zijnde om die te zenden; want Hij verschoonde Zijn volk en Zijn woning. Jer. 7:13 En nu, omdat gijlieden al deze werken doet, spreekt de HEERE, en Ik tot u gesproken heb, vroeg op zijnde en sprekende, maar gij niet gehoord hebt, en Ik u geroepen, maar gij niet geantwoord hebt; Jer. 7:25 Van dien dag af dat uw vaders uit Egypteland zijn uitgegaan, tot op dezen dag, zo heb Ik tot u gezonden al Mijn knechten, de profeten, dagelijks vroeg op zijnde en zendende. Jer. 11:7 Want Ik heb uw vaderen ernstiglijk betuigd, ten dage als Ik hen uit Egypteland opvoerde tot op dezen dag, vroeg op zijnde en betuigende, zeggende: Hoort naar Mijn stem. Jer. 25:3 Van het dertiende jaar van Josía, den zoon van Amon, den koning van Juda, tot op dezen dag toe (dit is het drie en twintigste jaar) is het woord des HEEREN tot mij geschied; en ik heb tot ulieden gesproken, vroeg op zijnde en sprekende, maar gij hebt niet gehoord. |
| 17 Dat is, laat Hij Zijn recht openlijk leren, te weten door Zijn profeten, die, buiten twijfel, gedaan hebben hetgeen dat Paulus zijn discipel Timotheüs vermaant, 1 Tim. 4:16. 2 Tim. 4:2. |
| 1 Tim. 4:16 Heb acht op uzelven en op de leer, volhard in deze; want dat doende zult gij én uzelven behouden én die u horen. 2 Tim. 4:2 Predik het Woord; houd aan tijdiglijk, ontijdiglijk; wederleg, bestraf, vermaan in alle lankmoedigheid en leer. |
| 18 Te weten wat ontbreken kan tot onderrichting van dit volk, Jes. 5:4. |
| Jes. 5:4 Wat is er meer te doen aan Mijn wijngaard, hetwelk Ik aan hem niet gedaan heb? Waarom heb Ik verwacht dat hij goede druiven voortbrengen zou, en hij heeft stinkende druiven voortgebracht? |
| 19 Dat is, hij vraagt naar eer noch oneer. Vgl. Jer. 3:3, enz.; 5:3. |
| Jer. 3:3 Daarom zijn de regendroppelen ingehouden en er is geen spade regen geweest. Maar gij hebt een hoerenvoorhoofd, gij weigert schaamrood te worden. Jer. 5:3 O HEERE, zien Uw ogen niet naar waarheid? Gij hebt hen geslagen, maar zij hebben geen pijn gevoeld; Gij hebt hen verteerd, maar zij hebben geweigerd de tucht aan te nemen; zij hebben hun aangezichten harder gemaakt dan een steenrots, zij hebben geweigerd zich te bekeren. |
|
6 Ik heb de heidenen uitgeroeid, 20hun hoeken zijn verwoest, Ik heb hun straten eenzaam gemaakt, dat niemand daar doorgaat; hun steden zijn verstoord, 21zodat er niemand is, dat er geen inwoner is. |
| 20 Zie Zef. 1 op vers 16. Doch enigen verstaan door de hoeken de uiterste grenzen of palen des lands. |
| Zef. 1:16 (kt.) Een dag der bazuin en des geklanks, tegen de vaste steden en tegen de hoge hoeken. |
| 21 Dat is, dat er geen mens in dezelve te vinden is. Vgl. Zef. 2:5, 6, 14, 15. |
| Zef. 2:5 Wee de inwoners van de landstreek der zee, het volk der Cheretim: het woord des HEEREN zal tegen ulieden zijn, gij Kanaän, der Filistijnen land, en Ik zal u verdoen, dat er geen inwoner zal zijn. Zef. 2:6 En de landstreek der zee zal wezen tot hutten, uitgegraven putten der herders en betuiningen der kudden. Zef. 2:14 En in het midden van haar zullen de kudden legeren, al het gedierte der volken; ook de roerdomp, ook de nachtuil zullen op haar granaatappelen vernachten; een stem zal in het venster zingen, verwoesting zal in den dorpel zijn, als Hij haar cederwerk zal ontbloot hebben. Zef. 2:15 Dit is die stad die opspringt van vreugde, die zeker woont, die in haar hart zegt: Ik ben het, en buiten mij is geen meer. Hoe is zij geworden tot woestheid, een rustplaats van het gedierte! Eenieder die daar doortrekt, zal ze aanfluiten, hij zal zijn hand bewegen. |
|
7 22Ik zeide: 23Immers zult 24gij Mij vrezen, gij zult de tucht aannemen, opdat 25haar woning niet uitgeroeid zou worden; 26al wat Ik haar bezocht heb, 27waarlijk, zij hebben zich vroeg opgemaakt, zij hebben al hun handelingen verdorven. |
| 22 Dat is, Ik dacht bij Mijzelven. |
| 23 Te weten aanmerkende de straffen die den heidenen zijn overkomen. Anders: Vreest Mij nochtans, neemt de tucht aan, enz. |
| 24 O Jeruzalem, zult Mij vrezen, u aan de heidenen spiegelende. |
| 25 Dat is, de stad Jeruzalem. Anderen verstaan hier door de woning de inwoners der stad Jeruzalem; of: haar woning voor haar woningen. |
| 26 Of: door alles waarmede Ik haar bezocht heb; door haar verstaan enigen de heidenen, anderen de Joden. |
| 27 Of: nochtans hebben zij zich gehaast, enz. Dat is, zij hebben zichzelven moedwilliglijk vroeg in verderf gebracht; of: van des morgens vroeg hebben zij al hun werken verdorven. Of: nochtans hebben zij al hun werken verdorven. Zie van dusdanige samenvoeging van twee woorden Ps. 45 op vers 5. |
| Ps. 45:5 (kt.) En rijd voorspoediglijk in Uw heerlijkheid, op het Woord der waarheid en rechtvaardige zachtmoedigheid; en Uw rechterhand zal U vreselijke dingen leren. |
|
8 Daarom, 28verwacht Mij, spreekt de HEERE, ten dage als Ik Mij opmaak tot den roof; want 29Mijn oordeel is, 30de heidenen te verzamelen, de koninkrijken te vergaderen, om 31over hen Mijn gramschap, de ganse hittigheid Mijns toorns 32uit te storten, want dit 33ganse land zal door het vuur van Mijn ijver verteerd worden. |
| 28 Hij spreekt nog de bozen onder de Joden aan. De zin is: Past er vrij op. Ik zal tot u gewisselijk komen en zal u door de Chaldeeën en andere volken bezoeken. |
| 29 Dat is, het besluit van Mijn voornemen. |
| 30 Te weten de Chaldeeën en andere volken. Zie Ez. 16:37. |
| Ez. 16:37 Daarom, zie, Ik zal al uw boelen vergaderen met dewelke gij vermengd zijt geweest, en allen die gij liefgehad hebt, met allen die gij gehaat hebt; en Ik zal hen van rondom vergaderen tegen u, en Ik zal voor hen uw naaktheid ontdekken, dat zij uw ganse naaktheid zien zullen. |
| 31 Te weten over de Joden, namelijk over de halsstarrige Joden. Zie Zef. 1:18. |
| Zef. 1:18 Noch hun zilver, noch hun goud zal hen kunnen redden ten dage der verbolgenheid des HEEREN, maar door het vuur Zijns ijvers zal dit ganse land verteerd worden; want Hij zal een voleinding maken, gewisselijk een haastige, met al de inwoners dezes lands. |
| 32 Zie Ps. 79 op vers 6, en vgl. Ez. 22:31. |
| Ps. 79:6 (kt.) Stort Uw grimmigheid uit over de heidenen, die U niet kennen; en over de koninkrijken, die Uw Naam niet aanroepen. Ez. 22:31 Daarom heb Ik Mijn gramschap over hen uitgegoten; door het vuur Mijner verbolgenheid heb Ik hen verteerd; hun weg heb Ik op hun hoofd gegeven, spreekt de Heere HEERE. |
| 33 Te weten het ganse Joodse land, als Zef. 1:18. Doch versta dit hier van het grootste deel der inwoners van het Joodse land. Alzo staat er Gen. 41:57: Alle landen kwamen in Egypte tot Jozef, dat is, velen van de inwoners der omliggende landen. |
| Zef. 1:18 Noch hun zilver, noch hun goud zal hen kunnen redden ten dage der verbolgenheid des HEEREN, maar door het vuur Zijns ijvers zal dit ganse land verteerd worden; want Hij zal een voleinding maken, gewisselijk een haastige, met al de inwoners dezes lands. Gen. 41:57 En alle landen kwamen in Egypte tot Jozef om te kopen; want de honger was sterk in alle landen. |
Belofte van herstel |
9 Gewisselijk, 34dan 35zal Ik tot de volken een reine 36spraak wenden; opdat zij allen den Naam des HEEREN aanroepen, opdat zij Hem dienen 37met een eenparigen schouder. |
| 34 Te weten nadat Ik die volken en de Joden alzo zal bezocht hebben. Anderen verstaan, dat door dan hier betekend wordt de tijd der verschijning van den Messias. |
| 35 Of: alsdan zal Ik den volken de lippen veranderen in reine lippen, dat is, Ik zal Mijn uitverkorenen onder de heidenen wederbaren door den Heiligen Geest, dat hun mond en hart rein zullen zijn; dat zij van God reinlijk zullen gevoelen en spreken, Hem heiliglijk dienende. Zie Jes. 57:19. |
| Jes. 57:19 Ik schep de vrucht der lippen, vrede, vrede dengenen die verre zijn, en dengenen die nabij zijn, zegt de HEERE, en Ik zal hen genezen. |
| 36 Hebr. lip. |
| 37 Dat is, eendrachtelijk, een manier van spreken genomen van de lastdragende mensen of beesten. Zie Hosea 6, in de aant. op vers 9. Vgl. Jer. 32:39, en zie de vervulling Hand. 1:14; 2:1, 46; 4:32. Zie ook Joh. 10:16. Ef. 2:14, enz. |
| Hosea 6 KOMT en laat ons wederkeren tot den HEERE, want Hij heeft verscheurd en Hij zal ons genezen; Hij heeft geslagen en Hij zal ons verbinden. vers 9 (kt.) Gewisselijk, dan zal Ik tot de volken een reine spraak wenden; opdat zij allen den Naam des HEEREN aanroepen, opdat zij Hem dienen met een eenparigen schouder. Jer. 32:39 En Ik zal hun enerlei hart en enerlei weg geven, om Mij te vrezen al de dagen, hun ten goede, mitsgaders hun kinderen na hen. Hand. 1:14 Deze allen waren eendrachtelijk volhardende in het bidden en smeken, met de vrouwen, en Maria, de moeder van Jezus, en met Zijn broederen. Hand. 2:1 EN als de dag van het pinksterfeest vervuld werd, waren zij allen eendrachtelijk bijeen. Hand. 2:46 En dagelijks eendrachtelijk in den tempel volhardende, en van huis tot huis brood brekende, aten zij tezamen met verheuging en eenvoudigheid des harten, Hand. 4:32 En der menigte van degenen die geloofden, was één hart en één ziel; en niemand zeide dat iets van hetgeen hij had, zijn eigen was, maar alle dingen waren hun gemeen. Joh. 10:16 Ik heb nog andere schapen, die van dezen stal niet zijn; deze moet Ik ook toebrengen; en zij zullen Mijn stem horen, en het zal worden één kudde en één Herder. Ef. 2:14 Want Hij is onze Vrede, Die deze beiden één gemaakt heeft, en den middelmuur des afscheidsels gebroken hebbende, |
|
10 Van de zijde der rivieren 38der Moren zullen Mijn 39ernstige aanbidders, 40met de dochter Mijner verstrooiden, Mijn 41offerande brengen. |
| 38 Dat is, van Morenland. Doch versta onder de Moren ook andere vergelegen volken en natiën, Jes. 18:2, 7; 60:4. |
| Jes. 18:2 Dat gezanten zendt over de zee, en in schepen van biezen op de wateren. Gaat heen, gij snelle boden, tot een volk dat getrokken is en geplukt, tot een volk dat vreselijk is van dat het was en voortaan; een volk van regel en regel, en van vertreding, welks land de rivieren beroven. Jes. 18:7 Te dien tijde zal den HEERE der heirscharen een geschenk gebracht worden van
het volk dat getrokken is en geplukt, en van het volk dat vreselijk is van dat het was en voortaan; een volk van regel en regel, en van vertreding, welks land de rivieren beroven; tot de plaats van den Naam des HEEREN der heirscharen, tot den berg Sion. Jes. 60:4 Hef uw ogen rondom op en zie, die allen zijn vergaderd, zij komen tot u; uw zonen zullen van verre komen en uw dochters zullen aan uw zijde gevoedsterd worden. |
| 39 Zie de aantt. Gen. 25 op vers 21. Ez. 35 op vers 13. Versta hier degenen die tot den waren God bekeerd zijnde, dagelijks hun gebeden tot God doen zullen. |
| Gen. 25:21 (kt.) En Izak bad den HEERE zeer, in de tegenwoordigheid van zijn huisvrouw, want zij was onvruchtbaar; en de HEERE liet Zich van hem verbidden, zodat Rebekka, zijn huisvrouw, zwanger werd. Ez. 35:13 (kt.) Alzo hebt gij u met uw mond tegen Mij groot gemaakt en uw woorden tegen Mij vermenigvuldigd; Ik heb het gehoord. |
| 40 Dat is, mitsgaders de Joden, die in de Babylonische gevangenis zijn verstrooid geweest, die Mij zo lief zijn als een dochter haar moeder is. Vgl. Joh. 11:52. Sommige overzetters voegen hier in voor met het woord namelijk, in dezen zin: Het geschenk hetwelk men Mij brengen zal, zullen zijn de Joden die verstrooid zijn in de landen gelegen aan de zijde van de rivieren der Moren. |
| Joh. 11:52 En niet alleen voor dat volk, maar opdat Hij ook de kinderen Gods die verstrooid waren, tot één zou vergaderen. |
| 41 Te weten geestelijke offeranden of geschenken, dat is, zij zullen Mij dienen en gehoorzamen. Vgl. Jes. 18:7. Mal. 1:11. Rom. 12:1. Anders: Van de andere zijde der rivier der Moren zullen Mij Mijn ernstige aanbidders toegebracht worden tot een geschenk. Zie de volvoering dezer profetie Hand. 8:27, 35, 36. |
| Jes. 18:7 Te dien tijde zal den HEERE der heirscharen een geschenk gebracht worden van
het volk dat getrokken is en geplukt, en van het volk dat vreselijk is van dat het was en voortaan; een volk van regel en regel, en van vertreding, welks land de rivieren beroven; tot de plaats van den Naam des HEEREN der heirscharen, tot den berg Sion. Mal. 1:11 Maar van den opgang der zon tot haar ondergang zal Mijn Naam groot zijn onder de heidenen; en aan alle plaats zal Mijn Naam reukwerk toegebracht worden, en een rein spijsoffer; want Mijn Naam zal groot zijn onder de heidenen, zegt de HEERE der heirscharen. Rom. 12:1 IK bid u dan, broeders, door de ontfermingen Gods, dat gij uw lichamen stelt tot een levende, heilige en
Gode welbehaaglijke offerande, welke is uw redelijke godsdienst. Hand. 8:27 En hij stond op en ging heen. En zie, een Moorman, een kamerling en een machtig heer van Candacé, de koningin der Moren, die over al haar schat was, welke was gekomen om aan te bidden te Jeruzalem; Hand. 8:35 En Filippus deed zijn mond open, en beginnende van diezelve Schrift, verkondigde hem Jezus. Hand. 8:36 En alzo zij over weg reisden, kwamen zij aan een zeker water; en de kamerling zeide: Ziedaar water; wat verhindert mij gedoopt te worden? |
|
11 Te dien dage zult 42gij 43niet beschaamd wezen vanwege al uw handelingen waarmede gij tegen Mij overtreden hebt; want alsdan zal Ik uit het midden van u wegnemen die van vreugde opspringen over uw 44hovaardij, en gij zult u voortaan niet meer verheffen 45om Mijns heiligen bergs wil. |
| 42 O Mijn volk, o Mijn kerk. |
| 43 De zin is: Dewijl gij zult geheiligd en van al uw zonden gereinigd zijn, door het bloed en den Geest van den Heere Jezus Christus, zo zult gij voor den rechterstoel Gods daarover niet beschaamd gemaakt worden. |
| 44 Anders: heerlijkheid. Want het Hebreeuwse woord wordt in het goede en in het kwade genomen. En hier schijnt dit de zin te wezen: Daar zullen voortaan geen onder u gevonden worden, die zich zullen verhovaardigen over die uitwendige ceremoniën en dien treffelijken tempel (Jer. 7:4), want het Rijk Gods en Zijn gemeente zal voortaan door de ganse wereld verspreid worden, Joh. 4:21, 23. |
| Jer. 7:4 Vertrouwt niet op valse woorden, zeggende: Des HEEREN tempel, des HEEREN tempel, des HEEREN tempel zijn deze. Joh. 4:21 Jezus zeide tot haar: Vrouw, geloof Mij, de ure komt wanneer gijlieden noch op dezen berg, noch te Jeruzalem den Vader zult aanbidden. Joh. 4:23 Maar de ure komt en is nu, wanneer de ware aanbidders den Vader aanbidden zullen in geest en waarheid; want de Vader zoekt ook dezulken die Hem alzo aanbidden. |
| 45 Of: op Mijn heiligen berg. Hebr. op den berg Mijner heiligheid, dat is, omdat gij offert in Mijn tempel op den berg des Heeren, of vanwege het ijdel vertrouwen op de uiterlijke ceremoniën, zonder te letten op de heiliging der consciëntie. |
|
12 Maar Ik zal in het midden van u doen overblijven 46een ellendig en 47arm volk; die zullen 48op den Naam des HEEREN betrouwen. |
| 46 Ten aanzien dat Ik het wel terdege zal gekastijd en vernederd hebben. |
| 47 Dat is, gering en veracht bij de wereld, en door Gods genade nochtans rijk gemaakt in het geloof en andere geestelijke gaven. |
| 48 Dat is, op den Heere, niet op enige uitwendige dingen, hetzij Jeruzalem, of den tempel, of iets dergelijks; maar alleen op den Heere. Zie Jer. 9:23, 24. |
| Jer. 9:23 Zo zegt de HEERE: Een wijze beroeme zich niet in zijn wijsheid, en de sterke beroeme zich niet in zijn sterkheid, een rijke beroeme zich niet in zijn rijkdom, Jer. 9:24 Maar die zich beroemt, beroeme zich hierin, dat hij verstaat en Mij kent, dat Ik de HEERE ben, doende weldadigheid, recht en gerechtigheid op de aarde; want in die dingen heb Ik lust, spreekt de HEERE. |
|
13 49De overgeblevenen van Israël 50zullen geen onrecht doen, 51noch leugen spreken, en in hun mond zal geen bedrieglijke tong gevonden worden; maar 52zij zullen weiden en nederliggen, en 53niemand zal hen verschrikken. |
| 49 Hebr. Het overblijfsel van Israël zullen geen onrecht doen, te weten die de Heere uit den hoop der verworpen en verloren Joden uitverkoren heeft. |
| 50 Te weten met opgezetten moedwil, of tegen hun consciëntie. Zie 1 Joh. 3:9. |
| 1 Joh. 3:9 Een iegelijk die uit God geboren is, die doet de zonde niet; want Zijn zaad blijft in hem; en hij kan niet zondigen, want hij is uit God geboren. |
| 51 Dat is, zij zullen zich niet begeven noch gewennen tot liegen en bedriegen, maar zij zullen zich benaarstigen om te doen al wat heilig, oprecht en wel gedaan is. |
| 52 Dat is, God de Heere zal hen beschutten en bewaren voor al het kwaad dat de boze mensen hun zoeken aan te doen. Vgl. Micha 4:4. |
| Micha 4:4 Maar zij zullen zitten, eenieder onder zijn wijnstok en onder zijn vijgenboom, en er zal niemand zijn die hen verschrikke; want de mond des HEEREN der heirscharen heeft het
gesproken. |
| 53 Dat is, zij zullen zekerlijk en gerustelijk leven. De zin is: De boze boeven zullen hen niet beschadigen naar hun moedwil. |
|
14 Zing vrolijk, dgij dochter Sions, 54juicht, Israël; wees blijde en spring op van vreugde van ganser harte, 55gij edochter Jeruzalems. |
| d Zach. 9:9. |
| Zach. 9:9 Verheug u zeer, gij dochter Sions, juich, gij dochter Jeruzalems; zie, uw Koning zal u komen, rechtvaardig, en Hij is een Heiland; arm, en rijdende op een ezel, en op een veulen, een jong der ezelinnen. |
| 54 Het Hebreeuwse woord staat in het meervoud, en Israël in het enkelvoud. |
| 55 Dat is, gij Israëlieten. Het betekent hetzelfde wat gij dochter Sions betekent, namelijk hier de gemeente der gelovigen des Nieuwen Testaments. |
| e Zach. 9:9. |
| Zach. 9:9 Verheug u zeer, gij dochter Sions, juich, gij dochter Jeruzalems; zie, uw Koning zal u komen, rechtvaardig, en Hij is een Heiland; arm, en rijdende op een ezel, en op een veulen, een jong der ezelinnen. |
|
15 De HEERE heeft uw 56oordelen weggenomen, Hij heeft 57uw vijand 58weggevaagd; de Koning Israëls, de HEERE, 59is in het midden van u, gij 60zult geen kwaad meer zien. |
| 56 Dat is, kastijdingen of straffen vanwege de zonden. Dit is de oorzaak der blijdschap waarvan vers 14 gesproken wordt. |
| vers 14 Zing vrolijk, gij dochter Sions, juicht, Israël; wees blijde en spring op van vreugde van ganser harte, gij dochter Jeruzalems. |
| 57 Te weten de Assyriërs, Chaldeeën, enz., ja, ook uw geestelijke vijanden, den duivel en de hel, heeft Hij onder uw voeten gelegd, 1 Kor. 15:25, 26, 56, 57. |
| 1 Kor. 15:25 Want Hij moet als Koning heersen, totdat Hij al de vijanden onder Zijn voeten zal gelegd hebben. 1 Kor. 15:26 De laatste vijand die tenietgedaan wordt, is de dood. 1 Kor. 15:56 De prikkel nu des doods is de zonde, en de kracht der zonde is de wet. 1 Kor. 15:57 Maar Gode zij dank, Die ons de overwinning geeft door onzen Heere Jezus Christus. |
| 58 Of: weggeruimd, uit den weg geweerd. Zie Gen. 24 op vers 31. |
| Gen. 24:31 (kt.) En hij zeide: Kom in, gij gezegende des HEEREN, waarom zoudt gij buiten staan? Want ik heb het huis bereid en de plaats voor de kemels. |
| 59 Te weten om u te beschutten en te beschermen. |
| 60 Dat is, gij hoeft voor geen kwaad meer te vrezen. Want daar is niets dat ons scheiden kan van de liefde Gods, die daar is in Christus Jezus, onzen Heere, Rom. 8:39. Zie Lev. 14:36. Job 7 op vers 7. Ps. 80:10. Jes. 40:3; 57:14; 62:10. Mal. 3:1. |
| Rom. 8:39 Noch hoogte noch diepte, noch enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus, onzen Heere. Lev. 14:36 En de priester zal gebieden dat zij dat huis ruimen, aleer de priester komt om die plaag te bezien, opdat niet al wat in dat huis is, onrein worde; en daarna zal de priester komen om dat huis te bezien. Job 7:7 (kt.) Gedenk dat mijn leven een wind is; mijn oog zal niet wederkomen om het goede te zien. Ps. 80:10 Gij hebt de plaats voor hem bereid, en zijn wortelen doen inwortelen, zodat hij het land vervuld heeft. Jes. 40:3 Een stem des roependen in de woestijn: Bereidt den weg des HEEREN, maakt recht in de wildernis een baan voor onzen God. Jes. 57:14 En men zal zeggen: Verhoogt de baan, verhoogt de baan, bereidt den weg, neemt den aanstoot uit den weg Mijns volks. Jes. 62:10 Gaat door, gaat door, door de poorten, bereidt den weg des volks; verhoogt, verhoogt een baan, ruimt de stenen weg, steekt een banier omhoog tot de volken. Mal. 3:1 ZIE, Ik zend Mijn engel, die voor Mijn aangezicht den weg bereiden zal; en snellijk zal tot Zijn tempel komen die Heere Dien gijlieden zoekt, te weten de Engel des verbonds, aan Denwelken gij lust hebt; zie, Hij komt, zegt de HEERE der heirscharen. |
|
16 Te dien dage zal tot Jeruzalem gezegd worden: Vrees niet; 61o Sion, 62laat uw handen niet slap worden. |
| 61 Anders: tot Sion. |
| 62 Dat is, geef den moed niet verloren, en vertraag niet in den ijver der godzaligheid; de reden is vers 15 gezegd, namelijk omdat de Heere in het midden van haar was. Zie deze manier van spreken 2 Sam. 4:1, en de aant. aldaar. |
| vers 15 De HEERE heeft uw oordelen weggenomen, Hij heeft uw vijand weggevaagd; de Koning Israëls, de HEERE, is in het midden van u, gij zult geen kwaad meer zien. 2 Sam. 4:1 ALS nu Sauls zoon hoorde dat Abner te Hebron gestorven was, werden zijn handen slap en gans Israël werd verschrikt. |
|
17 De HEERE uw God is in het midden van u, 63een Held Die verlossen zal; Hij zal 64over u vrolijk zijn met blijdschap, 65Hij zal zwijgen in Zijn liefde, Hij zal Zich over u verheugen met gejuich. |
| 63 In en door Christus alleen overwinnen wij, Rom. 8:37. 1 Kor. 15:57. 1 Joh. 5:4, 5. |
| Rom. 8:37 Maar in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars, door Hem Die ons liefgehad heeft. 1 Kor. 15:57 Maar Gode zij dank, Die ons de overwinning geeft door onzen Heere Jezus Christus. 1 Joh. 5:4 Want al wat uit God geboren is, overwint de wereld; en dit is de overwinning die de wereld overwint, namelijk
ons geloof. 1 Joh. 5:5 Wie is het die de wereld overwint, dan die gelooft dat Jezus is de Zone Gods? |
| 64 Vanwege de bijzondere liefde die Hij u is toedragende. |
| 65 Of: stil zijn, of: gerust zijn, dat is, Hij zal genoegen hebben in de liefde welke Hij te uwaarts dragen zal, 1 Petr. 2:5. Of: Hij zal u niet meer alzo plagen gelijk Hij voordezen gedaan heeft, dewijl Hij u in Christus liefheeft en u uw zonden vergeeft. |
| 1 Petr. 2:5 Zo wordt gij ook zelven, als levende stenen, gebouwd tot
een geestelijk huis, tot
een heilig priesterdom, om geestelijke offeranden op te offeren, die Gode aangenaam zijn door Jezus Christus. |
|
18 66De bedroefden om der bijeenkomst wil zal Ik verzamelen, 67zij zijn uit u; de schimping is een last 68op haar. |
| 66 Dat is, die treurig en bedroefd zijn omdat zij in den tempel niet mogen samenkomen, tot oefening van den godsdienst. Vgl. Ps. 42:2, 3, 5. |
| Ps. 42:2 Gelijk een hert schreeuwt naar de waterstromen, alzo schreeuwt mijn ziel tot U, o God. Ps. 42:3 Mijn ziel dorst naar God, naar den levenden God; wanneer zal ik ingaan, en voor Gods aangezicht verschijnen? Ps. 42:5 Ik gedenk daaraan en stort mijn ziel uit in mij, omdat ik placht heen te gaan onder de schare, en met hen te treden naar Gods huis, met een stem van vreugdegezang en lof, onder de feesthoudende menigte. |
| 67 Dewijl zij ook Gods volk zijn, of: uit u, o Jeruzalem, dat is, uit Gods volk. |
| 68 Te weten de bedroefde gemeente, namelijk als zij bij die spotvogels moeten verkeren, die God en Zijn Woord beschimpen. Zie doorlopend den 42sten psalm. |
|
19 Zie, Ik zal te dien tijde al uw verdrukkers verdoen; en Ik zal 69de hinkenden behoeden en 70de uitgestotenen verzamelen, en 71Ik zal hen stellen tot een lof en 72tot een naam 73in het ganse land waar zij beschaamd zijn geweest. |
| 69 Dat is, Mijn kerk, die nu aanstoot lijdt. Zie Micha 4, de aant. op vers 6, en vgl. Ez. 34:16. Micha 4:7. |
| Micha 4:6 (kt.) Te dien dage, spreekt de HEERE, zal Ik haar die hinkende was, verzamelen, en haar die verdreven was, vergaderen, en die Ik geplaagd had. Ez. 34:16 Het verlorene zal Ik zoeken, en het weggedrevene zal Ik wederbrengen, en het gebrokene zal Ik verbinden, en het kranke zal Ik sterken; maar het vette en het sterke zal Ik verdelgen, Ik zal hen weiden met oordeel. Micha 4:7 En Ik zal haar die hinkende was, maken tot een overblijfsel, en haar die verre heen verstoten was, tot een machtig volk; en de HEERE zal Koning over hen zijn op den berg Sion, van nu aan tot in eeuwigheid. |
| 70 Door de uitgestotenen verstaan enigen de heidenen, als ook Micha 4:6. Anderen die die in ballingschap vervoerd en verstoten waren. |
| Micha 4:6 Te dien dage, spreekt de HEERE, zal Ik haar die hinkende was, verzamelen, en haar die verdreven was, vergaderen, en die Ik geplaagd had. |
| 71 Te weten Mijn volk, de kerk, die Hij daarstraks genoemd heeft de hinkende, of kreupele en uitgestotene. |
| 72 Dat is, tot eer, als vers 20. |
| vers 20 Te dien tijde zal Ik ulieden herwaarts brengen, ten tijde namelijk als Ik u verzamelen zal; zekerlijk, Ik zal ulieden zetten tot een naam en tot een lof onder alle volken der aarde, als Ik uw gevangenissen voor uw ogen wenden zal, zegt de HEERE. |
| 73 Hebr. in het ganse land hunner schaamte. Anders: welker schaamte over de ganse aarde geweest is. In de plaats waar men hun overal schande en smaad heeft aangedaan, inzonderheid bij de Assyriërs en Chaldeeën, die hun spot met Gods volk dreven. |
|
20 Te dien tijde zal Ik 74ulieden 75herwaarts brengen, ten tijde namelijk als Ik u verzamelen zal; 76zekerlijk, Ik zal ulieden zetten tot een naam en tot een lof 77onder alle volken der aarde, als Ik 78uw gevangenissen voor uw ogen wenden zal, zegt de HEERE. |
| 74 O gij Joden. |
| 75 Te weten in uw land, waar gij zozeer naar verlangt. |
| 76 Of: want, of: dan. |
| 77 Dit is te verstaan te dien aanzien, dat de kerk door de ganse wereld zou uitgebreid worden ten tijde der verschijning van den Messias. |
| 78 Dat is, het grote getal uwer gevangenen. Vgl. Amos 9:14. |
| Amos 9:14 En Ik zal de gevangenis van Mijn volk Israël wenden, en zij zullen de verwoeste steden herbouwen en bewonen, en wijngaarden planten en derzelver wijn drinken; en zij zullen hoven maken en derzelver vrucht eten. |