Statenvertaling.nl

sample header image

Zefanja 1 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Zefanja 1

Dit hoofdstuk voorgelezen (m):

 

De Heere voorzegt den ondergang van Jeruzalem en de verwoesting van den gansen stam van Juda door de Babyloniërs, vanwege hun afgoderij en andere zonden, hen vermanende tot boete, alzo de wegvoering naar Babel voorhanden was.
 
De dag van Gods toorn
1 HET woord des HEEREN hetwelk geschied is tot 1Zefánja, den zoon van 2Cuschi, den zoon van Gedálja, den zoon van Amárja, den zoon van Hizkía, 3in de dagen van Josía, den zoon van Amon, den koning van Juda.
1 Ook gemeenlijk genoemd Sophonias.
2 Wie deze Cuschi en die hier na hem volgen, geweest zijn, is ons nu onbekend, maar zij zijn buiten twijfel in die tijden geweest vermaarde en welbekende mannen. En het schijnt dat hier dit geslachtsregister der voorouders van Zefanja gesteld is, om hem te onderscheiden van Zefanja den zoon van Maäseja, die ook ten tijde van Josia geleefd heeft. De profeet Zefanja heeft ook geleefd en geprofeteerd ten tijde van Jeremia en van de profetes Hulda. Vgl. 2 Kon. 22:14. 2 Kron. 34:22; 35:25. Jer. 1:2. verwijsteksten
3 Te weten nadat Josia den kerkendienst en de religie gereformeerd had, als af te leiden is uit vers 4. verwijsteksten
 
2 Ik zal 4ganselijk alles wegrapen 5uit dit land, spreekt de HEERE.
4 Hebr. wegrapende wegrapen, te weten door den koning der Chaldeeën. Zie van de betekenis van het woord wegrapen Ps. 26:9. verwijsteksten
5 Hebr. van op het aangezicht van dit land, te weten van het land van Juda.
 
3 Ik zal wegrapen mensen en 6beesten, Ik zal wegrapen de vogelen des hemels en de vissen der zee, en 7de ergernissen met de goddelozen; ja, Ik zal de mensen uit dit land uitroeien, spreekt de HEERE.
6 Hier worden ook de dieren vermengd onder de straffen die de mensen met hun zonden verdiend hebben, om te doen blijken hoe gruwelijk de zonde voor God is. Vgl. Jer. 4:23, 25, 26, 27; 9:10. Hos. 4:3. verwijsteksten
7 Of: de aanstotingen, te weten het overblijfsel van den Baäl, vers 4, zoals waren afgoden, kapellen en alle gereedschap behorende tot de afgoderij, want hierdoor werden de godzaligen geërgerd en bedroefd en van den waren godsdienst afgeleid. Zie Ez. 14:3, 7. verwijsteksten
 
4 8En Ik zal Mijn hand 9uitstrekken tegen Juda en tegen alle inwoners van Jeruzalem; en Ik zal 10uit deze plaats uitroeien 11het overblijfsel van Baäl, en den naam 12der Chemarim 13met de priesters;
8 Anders: Dat is, in welke betekenis de letter vau dikwijls genomen wordt.
9 Te weten om te slaan.
10 Te weten uit Juda en Jeruzalem.
11 Dat is, het gereedschap dienende tot den afgodischen dienst van Baäl, welken de vrome koning Josia niet ten enenmale heeft kunnen uitroeien. Doch anderen verstaan dit van het overblijfsel der afgoderij die na het wegvoeren van de tien stammen naar Assyrië onder het volk Gods, zelfs in Juda, nog overgebleven was.
12 Zie de aant. 2 Kon. 23 op vers 5 wat door de Chemarim te verstaan is. verwijsteksten
13 Versta hier die priesters die zich met afgoderij bezoedeld en ontheiligd hadden in den gemenen afval. Zie Zef. 3:4. 2 Kon. 23 op vers 9. verwijsteksten
 
5 14En 15die zich nederbuigen op 16de daken voor 17het heir des hemels, en die zich nederbuigende 18zweren bij den HEERE, en 19zweren 20bij Malcam;
14 Te weten, Ik zal uitroeien.
15 Dat is, niet alleen degenen die openbare afgodendienaars waren, maar ook die die een vermengde religie hebben en die nevens of met hun afgoden ook den waren God dienen willen. Hetwelk God verbiedt 1 Kon. 18:21. 2 Kon. 17:33. Ez. 20:39. verwijsteksten
16 Die in Judea en andere landen daaromheen plat waren, zie de aant. Deut. 22 op vers 8, en op dewelke zij dikwijls hun afgoderij bedreven. Zie 2 Kon. 23 op vers 12. Jer. 19:13. verwijsteksten
17 Dat is, voor de sterren, zon en maan. Zie de aantt. Deut. 4:19. Jer. 7 op vers 18; 10 op vers 2. verwijsteksten
18 Of: den Heere zweren, als 2 Kron. 15:14, hetwelk betekent Gode gehoorzaamheid en onderhouding Zijner geboden beloven, en zich Gode heiligen en overgeven. verwijsteksten
19 Zie de aant. Jer. 49 op vers 1. verwijsteksten
20 Of: Melech, of: Moloch, den afgod der kinderen Ammons. Doch onder dezen afgod kan men ook alle andere afgoden verstaan, welke de afgodendienaars noemden hun koningen. Melech betekent in het Hebreeuws een koning.
 
6 En adie terugkeren van achter den HEERE, en die den HEERE niet zoeken, en vragen naar Hem niet.
a Jes. 1:4; 59:13. Jer. 15:6. verwijsteksten
 
7 21Zwijg 22voor het aangezicht des Heeren HEEREN; want 23de dag des HEEREN is nabij, want de HEERE heeft 24een slachtoffer bereid, Hij heeft 25Zijn genoden 26geheiligd.
21 Dat is, murmureer niet tegen den Heere, maar beken dat Hij oprechtelijk oordeelt. Of: houd u maar stil, gij zult spoedig de uitvoering Zijner dreigementen zien.
22 Dat is, vanwege de tegenwoordigheid des Heeren.
23 Te weten de dag der wrake des Heeren, in welken Hij de goddeloze afgodische Joden straffen zal. Alzo vers 14. Van den dood van den koning Josia af zijn de Joden geduriglijk van de ene ellende in de andere vervallen, totdat hun koningen en zij met dezelve ten onder gebracht zijn geworden. verwijsteksten
24 Of: een slachtmaaltijd, tot denwelken men vee slachtte. Het Hebreeuwse woord betekent ook een beest hetwelk geslacht werd om geofferd te worden. En versta hier door deze slachting een slachting der Joden. Zie dergelijke manier van spreken Jes. 34:6. Jer. 46:10. Openb. 19:17. verwijsteksten
25 Versta door deze genodigde gasten de Chaldeeën en andere vijanden der Joden, die uit hun eigen land naar Jeruzalem komen zouden, om daar alles te vermoorden en te roven. Doch men kan hier ook wel door de genodigden verstaan de vogelen des hemels en de wilde dieren des velds, die het vlees der gedode Joden eten zouden, als Deut. 28:26. Ez. 39:17. verwijsteksten
26 Dat is, bereid, of afgezonderd. Zie Jer. 12 op vers 3. verwijsteksten
 
8 En het zal geschieden in den dag van het slachtoffer des HEEREN, 27dat Ik bezoeking zal doen over de vorsten en 28over de kinderen des konings, en over allen 29die zich kleden met vreemde kleding.
27 Voor dat Hij, te weten de Heere. Alzo ook vers 9. verwijsteksten
28 Zie de vervulling Jer. 39:6. verwijsteksten
29 Hebr. die zich kleden met de klederen van een vreemd volk, den heidenen ten gevalle. Anderen verstaan de dartele en brooddronken gezellen, die van weelde niet weten hoe zij zich kleden en oppronken willen, niet tevreden zijnde met de gewoonlijke dracht der klederen in hun land gebruikelijk, maar willen het alles naar een nieuwe mode en uitlands fatsoen hebben.
 
9 Ook zal Ik ten zelven dage 30bezoeking doen 31over al wie over den dorpel springt; 32die het huis hunner heren vervullen 33met geweld en bedrog.
30 Dat is, Ik zal straffen.
31 Dat is, die met geweld in een andermans huis invalt, om zijn naaste te beroven. Of: die hun palen overtreden en in huns naasten land overtreden, Hos. 5:10. Of: die met buit en roof geladen zijnde tehuiskomen, en met vreugd daarin springen. verwijsteksten
32 Dat is, die mede zulke stukken helpen verrichten, gelijk de dienaren der grote heren wel plachten de hand mede te slaan aan zulke lelijke stukken die hun heren bedrijven.
33 Dat is, met rijkdom door geweld en bedrog samengebracht.
 
10 En er zal 34te dien dage, spreekt de HEERE, 35een stem des gekrijts zijn van 36de Vispoort af, en een gehuil van 37het tweede gedeelte, en 38een grote breuk 39van de heuvelen af.
34 Te weten als de Chaldeeën zullen komen en de stad overvallen.
35 Te weten der burgers te Jeruzalem, ontstaande uit den inval of overval der Chaldeeën.
36 Van deze poort wordt ook gewag gemaakt Neh. 3:3. Zij was de naaste van al de poorten van Jeruzalem naar de zee, aan die zijde der stad waar men ging naar Diospolis en Joppe. verwijsteksten
37 Anders genoemd de middelstad. Zie de aantt. 2 Kon. 20 op vers 4; 22 op vers 14. Anders: de tweede poort. verwijsteksten
38 Dat is, een grote jammer, ellende, moordgeschrei. Als men met zulk geweld roept en schreeuwt, dat schier de keel scheurt of kraakt, en dat er de lucht van breekt en scheurt.
39 Dat is, van die zijde der stad waar verscheidene heuvelen lagen, naar de Drekpoort aan. Zie Jer. 31:39 en de aantt. aldaar. Aan welken kant ook de Olijfberg lag. Kortom, de profeet wil in dit vers te kennen geven dat er grote jammer zou wezen aan alle hoeken en kanten der stad, van welke drie hier genoemd worden, waaronder de andere verstaan worden. verwijsteksten
 
11 Huilt, gij inwoners 40der laagte; want al het volk van 41koophandel is 42uitgehouwen, al 43de gelddragers zijn uitgeroeid.
40 Enigen behouden het Hebreeuwse woord machtes in den tekst. Anderen zetten het over met in de Kramerstraat, of: in de Apothekers- of Kruideniersstraat. Het Hebreeuwse woord betekent eigenlijk een mortier; het schijnt dat het de naam van een zekere straat binnen Jeruzalem geweest is, de Mortierstraat genoemd, omdat men daar dagelijks den mortier hoorde klinken, gelijk dan de apothekers en kruideniers denzelven dagelijks gebruiken, om hun kruiden of medicijnen daarin te stoten. Anders: in de holligheid, of holle straat, dat is, waar vele kelders waren, waarin die kooplieden hun waren legden. Hier woonden ook de goudsmeden, als af te leiden is uit Neh. 3:8, 31, 32. verwijsteksten
41 Of: kramervolk, of: handelaars, kooplieden. Anders: het volk van Kanaän, hetwelk voor kooplieden genomen wordt, omdat de Kanaänieten groten koophandel dreven.
42 Of: uitgedelgd, dat is, zullen uitgeroeid worden. Anders: zullen zwijgen, of stil zijn, hetzij dat er geen nering meer wezen zal, of dat zij dood zullen wezen.
43 Of: allen die met geld beladen zijn, te weten de kooplieden en hun zaakgelastigden, kassiers en wisselaars, die geld over en weer dragen om waren te kopen en te betalen.
 
12 En het zal geschieden te dien tijde, 44Ik zal Jeruzalem 45met lantaarnen doorzoeken; en Ik zal bezoeking doen over 46de mannen 47die stijf geworden zijn op hun droesem, die in hun hart zeggen: 48De HEERE doet geen goed en Hij doet geen kwaad.
44 Te weten Ik, de Heere.
45 Dat is, met grote naarstigheid; Ik zal maken dat de Chaldeeën en andere vreemde soldaten al den schat en rijkdom zullen zoeken, en alles wegnemen. Of het betekent, dat God op het nauwste de zonden des volks zal bezoeken en straffen.
46 Of: de lieden.
47 Of: die op hun heffe of gist liggen, dat is, die gerust en zorgeloos zijn, en in vleselijke zekerheid leven. Anders: die met hun heffe vermengd zijn, dat is, die allerlei vuiligheid der zonden en der ondeugden opwerpen en als uitgisten, gelijk de nieuwe wijn doet. Lees Jer. 48:11. verwijsteksten
48 De zin is: God past op de regering der wereld niet, Hij straft en beloont niemand naar zijn verdiensten.
 
13 Daarom zal 49hun vermogen ten roof worden en hun huizen tot verwoesting; 50zij bouwen wel huizen, maar 51zij zullen ze niet bewonen; en zij planten wijngaarden, maar zij zullen derzelver wijn niet drinken.
49 Dat is, hun rijkdom. Wat deze dreigementen aangaat, zie daarvan Lev. 26:32. Deut. 28:30. verwijsteksten
50 Zie Amos 5:11. Micha 2:2, 4; 3:10, 12. verwijsteksten
51 Dat is, zij zullen ze niet lang bewonen. Zie Deut. 28:30, 39. verwijsteksten
 
14 52De grote dag des HEEREN is nabij, hij is nabij en zeer haastende; 53de stem van den dag des HEEREN; 54de held zal 55aldaar bitterlijk schreeuwen.
52 Dat is, de dag in welken de Heere zwaarlijk straffen zal. Zie vers 7. verwijsteksten
53 Vgl. Ps. 29:3, 4, 5. Jer. 4:19, enz. verwijsteksten
54 Hoeveel te meer de zwakke of kleinhartige mannen, mitsgaders vrouwen en kinderen.
55 Dat is, alsdan, als Ps. 14:5. Of: aldaar, dat is, te Jeruzalem. verwijsteksten
 
15 Die dag zal een dag 56der verbolgenheid zijn; een dag der benauwdheid en des angstes, een dag der woestheid en verwoesting, been dag der duisternis en der donkerheid, een dag der wolk en der dikke donkerheid;
56 Te weten der verbolgenheid des Heeren, als vers 18. Dat is, alsdan zal de Heere in Zijn toorn vele ellenden en straffen uitgieten. Dit wordt te kennen gegeven met velerlei verscheidene woorden in dit vers. Vgl. Jer. 30:5, 6, 7. Joël 2:1-11. Amos 5:18, 19, 20. verwijsteksten
b Joël 2:1, 2. verwijsteksten
 
16 57Een dag der bazuin en des geklanks, tegen de vaste steden en tegen 58de hoge hoeken.
57 Dat is, een dag in welken de bazuinen en trompetten alarm zullen blazen, vanwege den inval des vijands.
58 Of: torens, die gemeenlijk aan de hoeken der kastelen of steden staan; of: der punten. Doch door hoeken worden somtijds de hoofden en voornaamsten onder het volk verstaan, Richt. 20:2. verwijsteksten
 
17 En Ik zal de mensen bang maken, dat zij zullen gaan 59als de blinden, want zij hebben tegen den HEERE gezondigd; en hun bloed zal vergoten worden 60als stof, en hun 61vlees 62zal worden als drek.
59 Die niet weten waarheen, noch waarnaar, noch wat zij eerst of laatst doen zullen.
60 Dat is, overvloediglijk, in grote menigte, als een zaak van geen waarde. Alzo wordt stof genomen Matth. 10:14. Hand. 13:51; 18:6. verwijsteksten
61 Of: lichaam. Eigenlijk: spijze, alzo wordt het lichaam genoemd, omdat het spijze der wormen is.
62 De zin is: Hun dode lichamen zullen in de akkers en het land geworpen worden, gelijk men den drek daarop werpt om hetzelve te mesten.
 
18 Noch chun zilver, noch hun goud zal hen kunnen redden dten dage der verbolgenheid des HEEREN, maar 63door het vuur Zijns ijvers zal dit ganse land 64verteerd worden; want 65Hij zal een voleinding maken, gewisselijk een haastige, met al de inwoners 66dezes lands.
c Spr. 11:4. Ez. 7:19. verwijsteksten
d vss. 14, 15, 16. verwijsteksten
63 Dat is, door een ijver die als vuur brandt. Zie Ez. 38:19. verwijsteksten
64 Hebr. opgegeten worden; als Zef. 3:8. verwijsteksten
65 Zie Jer. 4 op vers 27. verwijsteksten
66 Te weten des Joodsen lands.

Einde Zefanja 1