Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Verdere profetie van den ondergang der stad Nineve en der Assyriërs, naar het voorbeeld der stad No, die ook is verdelgd geworden, om dergelijke zonden als Nineve begaan had, 8. De profeet voegt daarbij, dat haar sterkten en grote macht haar niet helpen zouden, 12. |
De zonden van Ninevé |
1 WEE 1de bloedstad, die gans vol leugen en 2verscheuring is; de roof 3houdt niet op. |
| 1 Hier wordt nog steeds gesproken van de stad Nineve. Vgl. Ez. 22 op vers 2. Hebr. stad der bloeden. Alzo ook Ez. 24:9. |
| Ez. 22:2 (kt.) Gij nu, mensenkind, zoudt gij der bloedstad recht geven? Zoudt gij ze recht geven? Ja, maak haar bekend al haar gruwelen; Ez. 24:9 Daarom, alzo zegt de Heere HEERE: Wee der bloedstad; Ik zal ook den brandstapel groot maken. |
| 2 Het Hebreeuwse woord past eigenlijk op de verscheurende dieren, als Ps. 7:3. |
| Ps. 7:3 Opdat hij mijn ziel niet rove als een leeuw, verscheurende, terwijl er geen verlosser is. |
| 3 Hebr. wijkt niet, als Ex. 33:11. Jes. 46:7. De zin is: De Ninevieten varen steeds voort in het begaan van allerlei roverij en geweld. |
| Ex. 33:11 En de HEERE sprak tot Mozes aangezicht aan aangezicht, gelijk een man met zijn vriend spreekt; daarna keerde hij weder tot het leger, doch zijn dienaar Jozua, de zoon van Nun, de jongeling, week niet uit het midden der tent. Jes. 46:7 Zij nemen hem op den schouder, zij dragen hem en zetten hem aan zijn plaats; daar staat hij, hij wijkt van zijn plaats niet; ja, roept iemand tot hem, zo antwoordt hij niet, hij verlost hem niet uit zijn benauwdheid. |
|
2 Er is 4het geklap der zweep, en het geluid van het bolderen der raderen; en 5de paarden stampen en de wagens 6springen op. |
| 4 Hebr. de stem der zweep, en de stem der beweging van het rad. |
| 5 Of: der paarden, de aarde met den voet stampende. |
| 6 Of: opspringende. In dit vers wordt afgemaald de aankomst van het vijandelijke leger, met zeer bekwame en kunstige manieren van spreken. |
|
3 De ruiter steekt omhoog, zo het vlammende zwaard als de bliksemende spies, en er zal de veelheid der verslagenen zijn, en een zware menigte der dode lichamen; ja, er zal geen einde zijn der lichamen, 7men zal over hun lichamen struikelen; |
| 7 De zin is: Men zal over de straten niet kunnen gaan zonder over de dode lichamen te treden. |
|
4 8Om der grote hoererijen wil 9der zeer bevallige hoer, 10der meesteres der toverijen, die 11met haar hoererijen volken 12verkocht heeft, en geslachten met haar toverijen. |
| 8 Of: Om de veelheid der hoererijen, versta hier zowel geestelijke hoererij, dat is, afgoderij, als vleselijke ontucht. |
| 9 Alzo noemt hij de stad Nineve. Hebr. de hoer goed van gunst. |
| 10 Of: der voorstandster, der patrones der toverijen. |
| 11 Of: door. |
| 12 Dat is, tot slaven en lijfeigenen gemaakt heeft. |
|
5 Zie, 13Ik wil aan u, spreekt de HEERE der heirscharen, en 14Ik zal uw zomen ontdekken boven uw aangezicht, en Ik zal den heidenen uw naaktheid en den koninkrijken uw schande wijzen. |
| 13 Zie Nah. 2 op vers 13. Jes. 47:3. |
| Nah. 2:13 (kt.) Zie, Ik wil aan u, spreekt de HEERE der heirscharen, en Ik zal haar wagens in rook verbranden, en het zwaard zal uw jonge leeuwen verteren, en Ik zal uw roof uitroeien van de aarde, en de stem uwer gezanten zal niet meer gehoord worden. Jes. 47:3 Uw schaamte zal ontdekt worden, ook zal uw schande gezien worden; Ik zal wraak nemen, en Ik zal op u niet aanvallen als een mens. |
| 14 De zin is: Ik zal uw zomen of lijsten of slippen laten oplichten tot op uw aangezicht, dat is, Ik zal u de allergrootste schande aandoen. Vgl. Jes. 47:3. Jer. 13:22, 26. Ez. 16 op vers 37. |
| Jes. 47:3 Uw schaamte zal ontdekt worden, ook zal uw schande gezien worden; Ik zal wraak nemen, en Ik zal op u niet aanvallen als een mens. Jer. 13:22 Wanneer gij dan in uw hart zult zeggen: Waarom zijn mij deze dingen bejegend? Om de veelheid uwer ongerechtigheid zijn uw zomen ontdekt en uw hielen hebben geweld geleden. Jer. 13:26 Zo zal Ik ook uw zomen ontbloten boven uw aangezicht, en uw schande zal gezien worden. Ez. 16:37 (kt.) Daarom, zie, Ik zal al uw boelen vergaderen met dewelke gij vermengd zijt geweest, en allen die gij liefgehad hebt, met allen die gij gehaat hebt; en Ik zal hen van rondom vergaderen tegen u, en Ik zal voor hen uw naaktheid ontdekken, dat zij uw ganse naaktheid zien zullen. |
|
6 En Ik zal 15verfoeilijke dingen op u werpen, en u tot schande maken, en 16Ik zal u als een spiegel stellen. |
| 15 Als slijk en modder, enz., waarmede men openbare en uit de steden gebannen hoeren pleegt te bewerpen. |
| 16 Dat is, Ik zal u zo straffen en zo ganselijk te schande maken, dat gij anderen volken en natiën tot een spiegel en voorbeeld zult wezen, zodat als zij van een grote straf die enige natie is overkomen, spreken zullen, zij u tot een voorbeeld zullen noemen en voorbrengen. Anders: als een schouwspel. Anders: als drek, als vuiligheid. |
|
7 En het zal geschieden dat allen die u zien, 17van u wegvlieden zullen, en zeggen: Ninevé is 18verstoord, 19wie zal medelijden met haar hebben? Vanwaar zal Ik u troosters zoeken? |
| 17 Als de walg en een afkeer van u hebbende. |
| 18 Dat is, verwoest, verdelgd, geruïneerd. |
| 19 Vgl. Jes. 51 op vers 19. Jer. 15:5. |
| Jes. 51:19 (kt.) Deze twee dingen zijn u wedervaren; wie heeft medelijden met u? Er is verwoesting en verbreking en honger en zwaard; door wien zal Ik u troosten? Jer. 15:5 Want wie zou u verschonen, o Jeruzalem? Of wie zou medelijden met u hebben? Of wie zou aftreden om u naar vrede te vragen? |
|
8 20Zijt gij beter dan 21No, 22de volkrijke, 23gelegen in de rivieren, die rondom heen water heeft, welker 24voormuur de zee is, 25haar muur is van 26zee? |
| 20 Of: Zou het u beter gaan dan No? |
| 21 Dit is de naam ener stad in Egypte, naderhand Alexandrië genoemd, omdat zij van Alexander den Grote is herbouwd, verbeterd en vergroot geworden. Zie Jer. 46 op vers 25. Ez. 30:14, 15, 16. |
| Jer. 46:25 (kt.) De HEERE der heirscharen, de God Israëls, zegt: Zie, Ik zal bezoeking doen over de menigte van No, en over Farao en over Egypte, en over haar goden en over haar koningen, ja, over Farao en over degenen die op hem vertrouwen. Ez. 30:14 En Ik zal Pathros verwoesten, en een vuur leggen in Zoan, en Ik zal gerichten oefenen in No. Ez. 30:15 En Ik zal Mijn grimmigheid uitgieten over Sin, de sterkte van Egypte; en Ik zal de menigte van No uitroeien. Ez. 30:16 En Ik zal een vuur in Egypte leggen; Sin zal zeer grote pijn hebben, en No zal gespleten worden, en Nof zal dagelijks zeer bang zijn. |
| 22 Vgl. Jer. 46:25. Of: de voedster, dat is, die als een moeder en voedster is van gans Egypte, zijnde een grote, volkrijke en machtige koopstad. Anders: die bedrijvige stad, te weten die met haar koopmanschap vele landen en volken onderhield. Anders: No-Amon. |
| Jer. 46:25 De HEERE der heirscharen, de God Israëls, zegt: Zie, Ik zal bezoeking doen over de menigte van No, en over Farao en over Egypte, en over haar goden en over haar koningen, ja, over Farao en over degenen die op hem vertrouwen. |
| 23 Zie Strabo, boek 17 van Alexandrië. |
| 24 Of: voorwerk, vesting. Anders: wiens rijkdom de zee is. |
| 25 Of: haar muur bestaat uit de zee. |
| 26 Te weten de Egyptische Zee, of het meer van Marea of Mareota. |
|
9 Morenland en Egypte waren haar macht, en 27er was geen einde; 28Put en Libië 29waren tot uw hulp. |
| 27 Dat is, haar bondgenoten en helpers waren ontelbaar. |
| 28 Dat is, Africa, of Mauritanië. Zie Jer. 46 op vers 9. |
| Jer. 46:9 (kt.) Trekt op, gij paarden, en raast, gij wagens; en laat de helden uittrekken: de Moren en de Puteeërs, die het schild handelen, en de Lydiërs, die den boog handelen en
spannen. |
| 29 De zin is: Al die volken hielpen u, o stad No, maar evenwel konden zij u niet redden noch verlossen uit de hand van den koning Nebukadnezar. |
|
10 Nog is 30zij gevankelijk gegaan in de gevangenis; ook zijn haar kinderen 31op het hoofd van alle straten 32verpletterd geworden; en over haar 33geëerden hebben zij 34het lot geworpen, en al haar groten zijn 35in boeien gebonden geworden. |
| 30 Dat is, haar inwoners zijn gevankelijk weggevoerd; dat is, zij zullen gevankelijk weggevoerd worden. Alzo doorgaans. Dit schijnt geschied te zijn te dien tijde als Nebukadnezar Egypte heeft overheerd. Zie Jeremia 46. |
| Jeremia 46 HET woord des HEEREN dat tot den profeet Jeremía geschied is tegen de heidenen. |
| 31 Dat is, op de hoeken aller straten. |
| 32 Zie voorbeelden van dergelijke wreedheid 2 Kon. 8:12. Ps. 137:9. Jes. 13:16. Hos. 14:1. |
| 2 Kon. 8:12 Toen zeide Házaël: Waarom weent mijn heer? En hij zeide: Omdat ik weet wat kwaad gij den kinderen Israëls doen zult; gij zult hun sterkten in het vuur zetten en hun jongemanschap met het zwaard doden en hun jonge kinderen verpletteren en hun zwangere vrouwen opensnijden. Ps. 137:9 Welgelukkig zal hij zijn die uw kinderkens grijpen en aan de steenrots verpletteren zal. Jes. 13:16 Ook zullen hun kinderkens voor hun ogen verpletterd worden; hun huizen zullen geplunderd en hun vrouwen geschonden worden. Hos. 14:1 SAMARÍA zal woest worden, want zij is wederspannig geweest tegen haar God; zij zullen door het zwaard vallen, hun kinderkens zullen verpletterd en hun zwangere vrouwen zullen opengesneden worden. |
| 33 Of: treffelijke, aanzienlijke lieden, of eerwaardige, eerzame. |
| 34 Te weten, als men hen als gevangenen onder de krijgslieden uitdeelde. |
| 35 Of: aan ketenen, of: aan ijzeren banden. |
|
11 Ook zult 36gij 37dronken worden, 38gij zult u verbergen; ook zult gij een sterkte zoeken 39vanwege den vijand. |
| 36 O Nineve. |
| 37 Te weten van den beker der gramschap Gods. Zie Jer. 25:15, 27, enz. |
| Jer. 25:15 Want alzo heeft de HEERE, de God Israëls, tot mij gezegd: Neem dezen beker van den wijn der grimmigheid van Mijn hand, en geef dien te drinken al den volken tot welke Ik u zend; Jer. 25:27 Gij zult dan tot hen zeggen: Zo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israëls: Drinkt en wordt dronken, en spuwt, en valt neder, dat gij niet weder opstaat, vanwege het zwaard dat Ik onder u zal zenden. |
| 38 Te weten van schaamte, u verstekende en verbergende, dat u de mensen niet zien, in plaats dat gij placht met een opgericht hoofd stout heen te gaan. Vgl. Hos. 10:8. Luk. 23:30. Openb. 6:16. Anders: gij zult verborgen zijn, dat is, gij zult tenietkomen. |
| Hos. 10:8 En de hoogten van Aven, Israëls zonde, zullen verdelgd worden; doornen en distelen zullen op hunlieder altaren opkomen; en zij zullen zeggen tot de bergen: Bedekt ons; en tot de heuvelen: Valt op ons. Luk. 23:30 Alsdan zullen zij beginnen te zeggen tot de bergen: Valt op ons; en tot de heuvelen: Bedekt ons. Openb. 6:16 En zeiden tot de bergen en tot de steenrotsen: Valt op ons, en verbergt ons van het aangezicht Desgenen Die op den troon zit, en van den toorn des Lams; |
| 39 Dat is, om u te verbergen voor uw vijand; of om uw vijand te stuiten. |
|
12 40Al uw vastigheden zijn vijgenbomen 41met de eerste vruchten; indien zij geschud worden, zo vallen zij dien op den mond, 42die ze eten wil. |
| 40 De zin is: Al uw forten zijn zo zwak, dat zij den vijand zonder moeite in de handen zullen vallen, gelijk de vijgen vallen als de vijgenbomen geschud worden. |
| 41 Anders: en de eerste vruchten, die niet lang duren. |
| 42 Hebr. van den eter, dat is, die ze begeert te eten. |
|
13 Zie, uw volk zal in het midden van u 43tot vrouwen worden; de poorten uws lands zullen uw vijanden 44wijd geopend worden; 45het vuur zal 46uw grendels verteren. |
| 43 Dat is, verbaasd zijn, huilen en wenen, gelijk de vrouwen, weerloos en machteloos. Vgl. Jes. 3:12. Jer. 50:37; 51:30. |
| Jes. 3:12 De drijvers Mijns volks zijn kinderen, en vrouwen heersen over hetzelve. O Mijn volk, die u leiden, verleiden u, en den weg uwer paden slokken zij in. Jer. 50:37 Het zwaard zal zijn over zijn paarden en over zijn wagens, en over den gansen gemengden hoop die in het midden van haar is, dat zij tot vrouwen worden; het zwaard zal zijn over haar schatten, dat zij geplunderd worden. Jer. 51:30 Babels helden hebben opgehouden te strijden, zij zijn gebleven in de vestingen, hun macht is bezweken, zij zijn tot vrouwen geworden. Zij hebben haar woningen aangestoken, haar grendels zijn verbroken. |
| 44 Hebr. openende geopend worden. Zie Nah. 2:6. |
| Nah. 2:6 De poorten der rivieren zullen geopend worden, en het paleis zal versmelten. |
| 45 Versta het vuur van den toorn Gods, of het materiële vuur, of het vuur van den oorlog. |
| 46 Dat is, uw vastigheden. Aldus wordt het woord grendels genomen 1 Sam. 23:7. 1 Kon. 4:13. 2 Kron. 8:5; 14:7. Ps. 147:13. Jer. 49:31; 51:30. Klgld. 2:9. Amos 1:5. Jona 2:6, en elders meer. |
| 1 Sam. 23:7 Als Saul te kennen gegeven werd, dat David te Kehíla gekomen was, zo zeide Saul: God heeft hem in mijn hand overgegeven, want hij is besloten, komende in een stad met poorten en grendels. 1 Kon. 4:13 De zoon van Geber was te Ramoth in Gilead; hij had de dorpen van Jaïr, den zoon van Manasse, die in Gilead zijn; ook had hij de streek van Argob, welke is in Basan, zestig grote steden met muren en koperen grendels. 2 Kron. 8:5 Ook bouwde hij het hoge Beth-Hóron en het neder Beth-Hóron, vaste steden met muren, deuren en grendels; 2 Kron. 14:7 Want hij zeide tot Juda: Laat ons deze steden bouwen en muren daarom trekken, en torens, deuren en grendels, terwijl het land nog is voor ons aangezicht; want wij hebben den HEERE onzen God gezocht, wij hebben Hem gezocht en Hij heeft ons rondom heen rust gegeven. Zo bouwden zij en hadden voorspoed. Ps. 147:13 Want Hij maakt de grendelen uwer poorten sterk; Hij zegent uw kinderen binnen in u. Jer. 49:31 Maakt u op, trekt op tegen het volk dat rust heeft, dat in zekerheid woont, spreekt de HEERE; dat geen deuren noch grendel heeft, die alleen wonen. Jer. 51:30 Babels helden hebben opgehouden te strijden, zij zijn gebleven in de vestingen, hun macht is bezweken, zij zijn tot vrouwen geworden. Zij hebben haar woningen aangestoken, haar grendels zijn verbroken. Klgld. 2:9 Teth. Haar poorten zijn in de aarde verzonken, Hij heeft haar grendelen verdorven en gebroken; haar koning en haar vorsten zijn onder de heidenen, er is geen wet; haar profeten vinden ook geen gezicht van den HEERE. Amos 1:5 En Ik zal den grendel van Damascus verbreken, en zal uitroeien den inwoner uit Bíkeat-Aven, en dien die den scepter houdt, uit Beth-Eden; en het volk van Syrië zal gevankelijk weggevoerd worden naar Kir, zegt de HEERE. Jona 2:6 Ik was nedergedaald tot de gronden der bergen. De grendelen der aarde waren om mij heen in eeuwigheid; maar Gij hebt mijn leven uit het verderf opgevoerd, o HEERE mijn God. |
|
14 47Schep u water ter belegering, versterk uw vastigheden; 48ga in de klei en treed in het leem, 49verbeter den ticheloven. |
| 47 Of: Put water, dat is, voorzie u van water, heb water in voorraad, opdat gij het moogt genieten in den tijd der aanstaande belegering. Het is een ironie of spotrede. Men kan hier door water (gelijk elders door brood) verstaan alle noodwendigheid tot onderhoud des levens van node. |
| 48 Dat is, bereid alles wat tot het metselen van muren en vastigheden van node is. |
| 49 Hebr. versterk. Zie Neh. 3 op vers 4, enz. De zin is: Bak vrij, en heb in voorraad een groot getal bakstenen, om de muren van uw stad te verbeteren en te versterken. |
| Neh. 3:4 (kt.) En aan hun hand verbeterde Merémoth, de zoon van Uría, den zoon van Koz; en aan hun hand verbeterde Mesullam, de zoon van Beréchja, den zoon van Mesezábeël; en aan hun hand verbeterde Zadok, zoon van Báëna. |
|
15 50Het vuur zal u 51aldaar verteren; het zwaard zal u 52uitroeien, het zal u afeten 53als de kevers; 54vermeerder u als kevers, 55vermeerder u 56als sprinkhanen. |
| 50 Als vers 13. |
| vers 13 Zie, uw volk zal in het midden van u tot vrouwen worden; de poorten uws lands zullen uw vijanden wijd geopend worden; het vuur zal uw grendels verteren. |
| 51 Te weten in uw sterkten en vastigheden. Of: als gij zult bezig wezen om u te versterken. |
| 52 Of: afsnijden. |
| 53 De zin is: Gelijk de kevers in een korten tijd het kruid des velds afeten, alzo zullen de vijanden u haast vernielen. Anders: als de kevers; dat is, God zal de Assyriërs verteren en te schande maken, gelijk de kevers vernield worden door den regen en koud onweder. |
| 54 Hier spreekt de profeet den koning aan, want het woord staat in het mannelijk geslacht. |
| 55 Hier spreekt hij Nineve aan, want het woord staat in het vrouwelijk geslacht. Aldus zou de rede volkomener zijn: vermeerder u, o koning, als de kevers; vermeerder u, o Nineve, als de sprinkhanen. De zin is: O gij koning van Assyrië en gij Ninevieten, doet al wat gij kunt, het is al tevergeefs, de grote legers zullen u in tijd van nood niet kunnen helpen. Vermeerder u, Hebr. verzwaar u, dat is, breng een zwaar leger te velde. |
| 56 Grote heirlegers worden meermaals bij sprinkhanen en kevers vergeleken, als Richt. 6:5; 7:12. Jer. 46:23. |
| Richt. 6:5 Want zij kwamen op met hun vee en hun tenten; zij kwamen gelijk de sprinkhanen in menigte, dat men hen en hun kemels niet tellen kon; en zij kwamen in het land om dat te verderven. Richt. 7:12 En de Midianieten en Amalekieten en al de kinderen van het oosten lagen in het dal, gelijk sprinkhanen in menigte; en hun kemels waren ontelbaar, gelijk het zand dat aan den oever der zee is, in menigte. Jer. 46:23 Zij hebben haar woud afgehouwen, spreekt de HEERE, hoewel het niet is te onderzoeken; want zij zijn meerder dan de sprinkhanen, zodat men hen niet tellen kan. |
|
16 Gij hebt meer 57handelaars dan er sterren aan den hemel zijn; 58de kevers zullen invallen en daarván vliegen. |
| 57 Of: kooplieden, die hun handel drijven door de gehele wereld of omliggende landen. Hebr. Gij hebt uw handelaars vermenigvuldigd meer dan, enz. |
| 58 De zin is: De soldaten zullen als kevers bij menigte in uw land vallen, dat plunderen, beroven, verderven, vernielen en daarvan trekken met den buit. Doch anderen verstaan dit alzo, dat de kooplieden vluchten en vlieden zullen, als de vreemde kevers in het land komen. |
|
17 59Uw gekroonden 60zijn als de sprinkhanen, en uw 61krijgsoversten 62als de grote kevers, die zich in de heiningmuren legeren 63in de koude der dagen; wanneer de zon opgaat, zo 64vliegen zij weg, alzo dat hun plaats onbekend is, waar zij geweest zijn. |
| 59 Aldus noemt de profeet de voortreffelijkste heren en ambtdragende personen van den koning van Assyrië. Anders: Uw gehaarden, omdat de grote heren lang haar plachten te dragen. |
| 60 Te weten in menigte, dat is, zij zijn zoveel in menigte als de sprinkhanen. |
| 61 Zie van dit woord Jer. 51 op vers 27. |
| Jer. 51:27 (kt.) Verheft de banier in het land, blaast de bazuin onder de heidenen, heiligt de heidenen tegen haar, roept tegen haar bijeen de koninkrijken van Ararát, Minni en Askenaz; bestelt een krijgsoverste tegen haar, brengt paarden opwaarts als ruige kevers. |
| 62 Hebr. als kevers der kevers. Alzo zegt men: Heere der heren, koning der koningen, lied der liederen, enz. |
| 63 Dat is, ten tijde der koude, namelijk des nachts, als de zon onder is; of: ten dage der koude, dat is, als het koud is. |
| 64 Dat is, zij trekken haastelijk het land uit. Alzo wordt vlieden voor haastelijk komen genomen Hoogl. 8:14, zie de aant. aldaar, en Matth. 10:23. |
| Hoogl. 8:14 Kom haastelijk, mijn Liefste, en wees Gij gelijk een ree, of gelijk een welp der herten, op de bergen der specerijen. Matth. 10:23 Wanneer zij u dan in deze stad vervolgen, vliedt in de andere; want voorwaar zeg Ik u: Gij zult uw reis door de steden Israëls niet geëindigd hebben, of de Zoon des mensen zal gekomen zijn. |
|
18 65Uw herders 66zullen sluimeren, o koning van Assur, 67uw voortreffelijken zullen 68zich leggen, 69uw volk zal zich op de bergen wijd uitbreiden, en 70niemand zal hen verzamelen. |
| 65 Dat is, uw regenten, als Jer. 49:19; 50:6. |
| Jer. 49:19 Zie, gelijk een leeuw van de verheffing der Jordaan zal hij opkomen tegen de sterke woning; want Ik zal hem in een ogenblik daaruit doen lopen; en wie daartoe verkoren is, dien zal Ik tegen haar bestellen; want wie is Mij gelijk, en wie zou Mij dagvaarden, en wie is die herder die voor Mijn aangezicht bestaan zou? Jer. 50:6 Mijn volk waren verloren schapen, hun herders hadden hen verleid, zij hadden hen gevoerd naar de bergen; zij gingen van berg tot heuvel, zij vergaten hun legering. |
| 66 Dat is, zij zullen traag en onachtzaam zijn, of: zij zullen dood zijn, als Ps. 76:6. |
| Ps. 76:6 De stouthartigen zijn beroofd geworden; zij hebben hun slaap gesluimerd; en geen van de dappere mannen hebben hun handen gevonden. |
| 67 Dat is, uw krijgsoversten, uw vorsten. |
| 68 Dat is, zij zullen tehuisblijven, of: zij zullen ternedergelegd worden. Of de zin is: Zij zullen stilzitten, en zij zullen op hun bedden blijven liggen, zorgeloos zijn en hun wellust plegen. Of: zij zullen begraven zijn. Vgl. Ps. 94:17. |
| Ps. 94:17 Tenware dat de HEERE mij een Hulp geweest ware, mijn ziel had bijna in de stilte gewoond. |
| 69 De zin is: Uw volk, dat veel in getal is, zal op de bergen verspreid worden, gelijk de schapen die geen herder hebben. |
| 70 Want de herders zullen óf slof en onachtzaam, óf dood zijn. |
|
19 Er is 71geen samentrekking voor uw breuk, uw plaag 72is smartelijk; 73allen die het gerucht van u horen, zullen 74de handen over u klappen; want 75over wien is uw boosheid niet geduriglijk gegaan? |
| 71 Dat is, geen genezing; dat is, uw breuk of kwetsuur kan niet samengetrokken noch genezen worden. Als de wond begint te genezen, zo wordt zij droog; als zij droog wordt, zo rimpelt zij en trekt samen. |
| 72 Zie Jer. 14 op vers 17. Alzo ook Jer. 10:19; 30:12. Micha 1:9. De zin is: Gij zijt alzo geslagen, dat gij ongeneeslijk zijt. |
| Jer. 14:17 (kt.) Daarom zult gij dit woord tot hen zeggen: Mijn ogen zullen van tranen nederdalen, nacht en dag, en niet ophouden; want de jonkvrouw der dochter mijns volks is gebroken met een grote breuk, een plaag die zeer smartelijk is. Jer. 10:19 O wee mij over mijn breuk, mijn plaag is smartelijk; en ik had gezegd: Dit is immers een krankheid die ik wel dragen zal. Jer. 30:12 Want zo zegt de HEERE: Uw breuk is dodelijk, uw plaag is smartelijk. Micha 1:9 Want haar plagen zijn dodelijk; want zij zijn gekomen tot aan Juda; hij is geraakt tot aan de poort mijns volks, tot aan Jeruzalem. |
| 73 Hebr. allen die uw horing horen, dat is, het gerucht van uw breuk, dat is, allen die horen zullen hoe gij verstoord en geplaagd zijt. |
| 74 Tot een teken van vreugd en blijdschap over uw val. |
| 75 De zin is: Daar is geen volk noch natie, die gij niet gekweld hebt zonder ophouden; daarom zullen zij allen zich verheugen als zij uw ondergang zullen vernemen, de rechtvaardige oordelen Gods prijzende. |