Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Profetie van Ninevé’s verwoesting |
1 DE verstrooier trekt tegen uw aangezicht op; bewaar de vesting, bezichtig den weg, sterk de lendenen, versterk de kracht zeer. |
2 Want de HEERE heeft de hovaardij Jakobs afgewend, gelijk de hovaardij Israëls; want de aledigmakers hebben hen lediggemaakt, en zij hebben hun wijnranken verdorven. a Ps. 80:13. Jes. 10:12. |
a Ps. 80:13 Waarom hebt Gij zijn muren doorgebroken, zodat allen die den weg voorbijgaan, hem plukken? Jes. 10:12 Want het zal geschieden als de Heere een einde zal gemaakt hebben van al Zijn werk op den berg Sion en te Jeruzalem, dan zal Ik tehuiszoeken de vrucht van de grootsheid des harten van den koning van Assyrië, en de pracht van de hoogheid zijner ogen. |
3 De schilden zijner helden zijn rood gemaakt, de kloeke mannen zijn scharlakenvervig; de wagens zijn in het vuur der fakkels, ten dage als hij zich bereidt; en de spiesen worden geschud. |
4 De wagens razen door de wijken, zij lopen ginds en weder op de straten; hun gedaanten zijn als der fakkels, zij lopen door elkander heen als de bliksemen. |
5 Hij zal aan zijn voortreffelijken gedenken, doch zij zullen struikelen in hun tochten; zij zullen haasten naar hun muur, als het beschutsel vaardig zal wezen. |
6 De poorten der rivieren zullen geopend worden, en het paleis zal versmelten. |
7 En Huzab zal gevankelijk weggevoerd worden, men zal haar heten voortgaan; en haar maagden zullen haar geleiden als met een stem der duiven, trommelende op haar harten. |
8 Ninevé is wel als een watervijver, van de dagen af dat zij geweest is, doch zij zullen vluchten. Staat, staat, zal men roepen, maar niemand zal omzien. |
9 Rooft zilver, rooft goud, want er is geen einde des voorraads, der heerlijkheid van allerlei gewenste vaten. |
10 Zij is geledigd, ja, uitgeledigd, uitgeput, en bhaar hart versmelt, en de knieën schudden, en cin al de lendenen is smart, en hun aller aangezichten betrekken als een pot. b Deut. 1:28; 20:8. Joz. 2:11; 5:1; 7:5. Jes. 13:7. Ez. 21:7. c Jes. 13:8; 21:3. |
b Deut. 1:28 Waarheen zouden wij optrekken? Onze broeders hebben ons hart doen smelten, zeggende: Het is een volk, groter en langer dan wij; de steden zijn groot en gesterkt tot in den hemel toe; ook hebben wij daar kinderen der Enakieten gezien. Deut. 20:8 Daarna zullen de ambtlieden voortvaren te spreken tot het volk en zeggen: Wie is de man die vreesachtig en week van hart is? Die ga heen en kere weder naar zijn huis, opdat het hart zijner broederen niet smelte gelijk zijn hart. Joz. 2:11 Als wij het hoorden, zo versmolt ons hart en er bestaat geen moed meer in iemand vanwege ulieder tegenwoordigheid; want de HEERE ulieder God is een God boven in den hemel en beneden op de aarde. Joz. 5:1 EN het geschiedde toen al de koningen der Amorieten die aan deze zijde van de Jordaan westwaarts, en al de koningen der Kanaänieten die aan de zee waren, hoorden dat de HEERE de wateren van de Jordaan had uitgedroogd voor het aangezicht der kinderen Israëls, totdat wij daar doorgegaan waren, zo versmolt hun hart en er was geen moed meer in hen voor het aangezicht der kinderen Israëls. Joz. 7:5 En de mannen van Ai sloegen van dezelve omtrent zes en dertig man, en vervolgden hen van voor de poort tot Schebárim toe en sloegen hen in een afgang. Toen versmolt het hart des volks en het werd tot water. Jes. 13:7 Daarom zullen alle handen slap worden, en aller mensen hart zal versmelten; Ez. 21:7 En het zal geschieden als zij tot u zeggen zullen: Waarom zucht gij? dat gij zeggen zult: Om het gerucht, want het komt; en alle hart zal versmelten, en alle handen zullen verslappen, en alle geest zal inkrimpen, en alle knieën als water heenvlieten; zie, het komt en het zal geschieden, spreekt de Heere HEERE. c Jes. 13:8 En zij zullen verschrikt worden, smarten en weeën zullen hen aangrijpen, zij zullen bang zijn als een barende vrouw; een iegelijk zal over zijn naaste verbaasd zijn, hun aangezichten zullen vlammende aangezichten zijn. Jes. 21:3 Daarom zijn mijn lendenen vol van grote krankheid, bange weeën hebben mij aangegrepen, gelijk de bange weeën van een die baart; ik krom mij van horen, ik word ontsteld van het aanzien. |
11 Waar is nu de woning der leeuwen, en die weide der jonge leeuwen? Alwaar de leeuw, de oude leeuw en het leeuwenwelp wandelde, en er was niemand die hen verschrikte; |
12 De leeuw die genoeg roofde voor zijn welpen, en worgde voor zijn oude leeuwinnen, die zijn holen vervulde met roof, en zijn woningen met het geroofde. |
13 Zie, Ik wil aan u, spreekt de HEERE der heirscharen, en Ik zal haar wagens in rook verbranden, en het zwaard zal uw jonge leeuwen verteren, en Ik zal uw roof uitroeien van de aarde, en de stem uwer gezanten zal niet meer gehoord worden. |