Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Bredere voorzegging van den ondergang der Ninevieten door de Babyloniërs vanwege hun tirannie tegen het volk Gods en andere natiën. |
Profetie van Ninevé’s verwoesting |
1 DE1 verstrooier trekt tegen 2uw aangezicht op; 3bewaar de vesting, 4bezichtig den weg, 5sterk de lendenen, versterk de kracht zeer. |
| 1 Te weten Nebukadnezar, de koning van Babel, die vele koninkrijken heeft ingenomen en verstrooid. |
| 2 O Nineve. |
| 3 Dit en wat er volgt spreekt de profeet ironisch of spotswijze, willende te kennen geven dat de Assyriërs met al hun tegenweer niets zouden vermogen. |
| 4 Merk er wel terdege op, wat weg dat de vijand komt. |
| 5 Dat is, uw kracht en macht. Zie Job 40:11. |
| Job 40:11 Zie toch, zijn kracht is in zijn lendenen, en zijn macht in den navel zijns buiks. |
|
2 Want 6de HEERE heeft de hovaardij Jakobs afgewend, gelijk de hovaardij Israëls; want 7de aledigmakers 8hebben hen lediggemaakt, en zij hebben 9hun wijnranken verdorven. |
| 6 Alsof hij zeide: O Assur, nu is de tijd dat de straf des Heeren ook over u komt, aangezien dezelve nu een geruimen tijd over het volk Gods gegaan is, waardoor de Heere de hovaardij Jakobs heeft vernederd, gelijk Hij tevoren de hovaardij Israëls vernederd had. Anders: Want de Heere is wedergekeerd met de Voortreffelijkheid of Heerlijkheid Jakobs, dat is, met Christus Jezus, als Amos 8:7. Te weten, opdat Hij voortaan Zijn volk bijsta, en niet meer door u hetzelve late verdelgen, maar veelmeer dat Hij u vanwege hetzelve late verdelgen. Zie 2 Sam. 1 op vers 19 van het Sieraad of de Heerlijkheid Israëls. |
| Amos 8:7 De HEERE heeft gezworen bij Jakobs Heerlijkheid: Zo Ik al hun werken in eeuwigheid zal vergeten! 2 Sam. 1:19 (kt.) O Sieraad Israëls, op Uw hoogten is hij verslagen; hoe zijn de helden gevallen! |
| 7 Dat is, de Assyriërs met hun grote heirlegers, die alles geroofd en lediggemaakt hebben. |
| a Ps. 80:13. Jes. 10:12. |
| Ps. 80:13 Waarom hebt Gij zijn muren doorgebroken, zodat allen die den weg voorbijgaan, hem plukken? Jes. 10:12 Want het zal geschieden als de Heere een einde zal gemaakt hebben van al Zijn werk op den berg Sion en te Jeruzalem, dan zal Ik tehuiszoeken de vrucht van de grootsheid des harten van den koning van Assyrië, en de pracht van de hoogheid zijner ogen. |
| 8 De zin is: Zij hebben Juda en Israël lediggemaakt, dat is, zij hebben hun land woest gemaakt en uitgeplunderd. |
| 9 Dit kan men bekwamelijk naar de letter verstaan. Doch sommigen verstaan hier door de wijnranken de steden en dorpen van het Joodse land; immers wordt het Joodse volk meermaals vergeleken bij een wijnstok, zie Micha 7:1. Anderen verstaan hierdoor zonen en dochteren; enigen: de vruchten des lands. |
| Micha 7:1 AI mij, want ik ben als wanneer de zomervruchten zijn ingezameld, als wanneer de nalezingen in den wijnoogst geschied zijn; er is geen druif om te eten; mijn ziel begeert vroegrijpe vrucht. |
|
3 10De schilden 11zijner helden 12zijn rood gemaakt, de 13kloeke mannen zijn 14scharlakenvervig; 15de wagens zijn in het vuur der fakkels, ten dage als hij zich 16bereidt; en de 17spiesen 18worden geschud. |
| 10 In dit vers en daarna beschrijft de profeet de gestaltenis en krijgsuitrusting dergenen die met grote machtige heirlegers komen zouden tegen Nineve en de Assyriërs, vijanden der Israëlieten, om dezelve te bestrijden en te onderdrukken. |
| 11 Te weten des vijands die Nineve belegeren zou. |
| 12 Van het bloed der omgebrachte mensen, of versta dit ook van de roodgeverfde klederen, die velen, inzonderheid onder de krijgslieden der Meden, Perzen, Babyloniërs, enz., droegen. Zie Ez. 23:14. |
| Ez. 23:14 Ja, zij deed tot haar hoererijen nog meer toe; want toen zij geschilderde mannen aan den wand zag, de beelden der Chaldeeën, geschilderd met menie, |
| 13 Zie van het woord kloeke Gen. 47 op vers 6. Ex. 18 op vers 21. |
| Gen. 47:6 (kt.) Egypteland, dat is voor uw aangezicht; doe uw vader en uw broeders in het beste van het land wonen; laat hen in het land Gosen wonen; en zo gij weet dat er onder hen kloeke mannen zijn, zo zet hen tot veemeesters over hetgeen dat ik heb. Ex. 18:21 (kt.) Doch zie gij om onder al het volk naar kloeke mannen, godvrezende, waarachtige mannen, de gierigheid hatende; stel ze over hen, oversten der duizenden, oversten der honderden, oversten der vijftigen, oversten der tienen. |
| 14 Of: gekarmozijnd. |
| 15 Dat is, hun wagens varen zo snel en met zulk geweld voort, dat zij over de stenen lopende, vonken vuur geven, waarvan vers 4 breder; en versta hier de legerwagens, die ten strijde bereid waren, in of op dewelke krijgslieden zaten, daaruit vechtende. Zie Joz. 17:16. 2 Sam. 10:18. |
| vers 4 De wagens razen door de wijken, zij lopen ginds en weder op de straten; hun gedaanten zijn als der fakkels, zij lopen door elkander heen als de bliksemen. Joz. 17:16 Toen zeiden de kinderen van Jozef: Dat gebergte zou ons niet genoegzaam zijn; er zijn ook ijzeren wagens bij alle Kanaänieten die in het land des dals wonen, bij die te Beth-Sean en haar onderhorige plaatsen, en hen die in het dal van Jizreël zijn. 2 Sam. 10:18 Maar de Syriërs vloden voor Israëls aangezicht, en David versloeg van de Syriërs zevenhonderd wagens en veertigduizend ruiters; daartoe sloeg hij Sobach, hun krijgsoverste, dat hij aldaar stierf. |
| 16 Te weten ten strijde. |
| 17 Hebr. de dennenbomen. De zin is: De spiesen die van dennenbomenhout gemaakt zijn. Anderen nemen het in dezen zin: Die wagens lopen zo snellijk en met zulk geweld voort, dat het woud en de bomen die daarin staan, schudden en beven. |
| 18 Of: worden gedrild. |
|
4 19De wagens 20razen door de wijken, zij lopen ginds en weder op de straten; 21hun gedaanten zijn als der fakkels, 22zij lopen door elkander heen als de bliksemen. |
| 19 Versta wagens met degenen die op de wagens zitten. Zie 2 Sam. 10 op vers 18. |
| 2 Sam. 10:18 (kt.) Maar de Syriërs vloden voor Israëls aangezicht, en David versloeg van de Syriërs zevenhonderd wagens en veertigduizend ruiters; daartoe sloeg hij Sobach, hun krijgsoverste, dat hij aldaar stierf. |
| 20 Dat is, de wagens zullen met zulke snelheid en rumoer door de straten en stegen der stad rollen en hollen en bolderen, alsof de voerlieden en die daarop zitten, dol en razende waren. |
| 21 De zin is: Het zal schijnen dat er vuur uit hun ogen springt, als zij toornig zijn. |
| 22 Of: zij zullen doorbreken als de bliksem. |
|
5 23Hij zal 24aan zijn voortreffelijken gedenken, doch zij 25zullen struikelen 26in hun tochten; 27zij zullen haasten 28naar hun muur, als 29het beschutsel vaardig zal wezen. |
| 23 Te weten de koning van Assyrië. |
| 24 Dat is, hij zal zijn vertrouwen op hen stellen. Anders: Hij zal zijn geweldigen monsteren. |
| 25 Dat is, zij zullen zo haastelijk lopen en met zulke onzinnigheid, dat zij over elkander zullen tuimelen en vallen. |
| 26 Of: in hun gangen, dat is, op hun straten en stegen, overal waar zij heengaan. |
| 27 Te weten de Assyriërs. |
| 28 Versta de muren der stad Nineve. |
| 29 Of: het deksel. Versta een krijgsgetimmer als een galerij, onder hetwelk de soldaten schotvrij waren. Hebr. en het beschutsel zal vaardig gemaakt worden. |
|
6 30De poorten der rivieren zullen geopend worden, en 31het paleis 32zal versmelten. |
| 30 Dat is, de waterpoorten. Hier wordt gesproken van het water Tigris en andere beekjes daarin en daaruit vlietende en dicht onder de stad Nineve lopende. De zin is: De vijand zal aan dien hoek in de stad vallen waar zij schijnt allersterkst te wezen, te weten daar ter plaatse waar de Tigris en andere beken lopen. Diodorus Siculus zegt, Bibliotheca, boek 3, hfdst. 7, dat als de Chaldeeën Nineve belegerd hadden, zo is de muur dezer stad door het hoge oplopen van den Tigris omgeworpen, de lengte van twintig stadiën, door welke bres de vijanden in de stad vielen. |
| 31 Of: de tempel, want het Hebreeuwse woord betekent beide, zo een paleis als een tempel, en versta hier den tempel van den Assyrischen afgod. |
| 32 Te weten door de hitte van het vuur, hetzij van het materiële vuur, of van den brandenden toorn Gods. Anders: zal wegvlieten. Dit past wel, indien men ziet op den groten oploop van het water. |
|
7 En 33Huzab 34zal gevankelijk weggevoerd worden, men zal haar heten 35voortgaan; en haar maagden zullen haar geleiden 36als met een stem der duiven, 37trommelende op haar harten. |
| 33 Verscheidenen verstaan dat Huzab is de naam der koningin. Anderen menen dat Huzab betekent koningin, van jatsab, bijstaan, omdat zij dagelijks bij den koning stond of kwam. Vgl. Ps. 45:10. Anders: die vastgesteld is, dat is, de stad die meent vast te staan. |
| Ps. 45:10 Dochters van koningen zijn onder Uw kostelijke staatdochteren; de koningin staat aan Uw rechterhand, in het fijnste goud van Ofir. |
| 34 Of: zal ontbloot of ontdekt worden, te weten van haar juwelen en kostelijk sieraad. |
| 35 Of: opgaan, te weten op den wagen, in denwelken zij zal gevankelijk weggevoerd worden uit haar land in een ander. |
| 36 Dat is, al schreiende, al wenende en al zuchtende in zichzelve, niet durvende overluid roepen en schreien, uit vrees voor de vijanden. |
| 37 Alsof hij zeide: Zij zullen niet op tamboerijnen of trommels spelen, gelijk zij in haar vreugd plachten te doen, maar zij zullen met haar vuisten op haar borsten slaan, tot een teken van de benauwdheid haars harten. |
|
8 38Ninevé is wel als een watervijver, 39van de dagen af dat zij geweest is, doch 40zij zullen vluchten. Staat, staat, zal men roepen, maar niemand zal omzien. |
| 38 Dat is, Nineve is van den aanbeginne zeer volkrijk geweest. Aldus wordt veel water voor veel volk genomen Jes. 8:7. Openb. 17:15. Vgl. Jona 4:11. |
| Jes. 8:7 Daarom, zie, zo zal de Heere over hen doen opkomen die sterke en geweldige wateren der rivier, den koning van Assyrië en al zijn heerlijkheid; en hij zal opkomen over al zijn stromen en gaan over al
zijn oevers, Openb. 17:15 En hij zeide tot mij: De wateren die gij gezien hebt, waar de hoer zit, zijn volken en scharen en natiën en tongen. Jona 4:11 En Ik zou die grote stad Ninevé niet verschonen, waarin veel meer dan honderd en twintig duizend mensen zijn die geen onderscheid weten tussen hun rechterhand en hun linkerhand, daartoe veel vee? |
| 39 Hebr. van de dagen zij, zonder meer. |
| 40 Te weten, de inwoners van Nineve zullen vluchten, als hun stad van hun vijanden zal ingenomen worden. |
|
9 41Rooft zilver, rooft goud, want er is geen einde des 42voorraads, der heerlijkheid 43van allerlei gewenste vaten. |
| 41 Versta dit gesproken te zijn tot de vijanden die Nineve zouden overvallen, hetzij dat men het neemt voor de woorden van den profeet, of van de soldaten, hun kameraden aansprekende. |
| 42 Versta hier door voorraad allerlei schatten en kleinodiën, geld, klederen, enz. |
| 43 Dat is, van allerlei schone huisraad dat men zou kunnen of mogen wensen. Vgl. 2 Kron. 32:27. |
| 2 Kron. 32:27 Jehizkía nu had zeer veel rijkdom en eer; en hij maakte zich schatkamers voor zilver en voor goud, en voor kostelijk gesteente en voor specerijen en voor schilden en voor alle begeerlijk gereedschap; |
|
10 44Zij is geledigd, ja, uitgeledigd, uitgeput, en bhaar hart versmelt, en de knieën 45schudden, en cin al de lendenen is smart, en 46hun aller aangezichten betrekken als 47een pot. |
| 44 Te weten Nineve. |
| b Deut. 1:28; 20:8. Joz. 2:11; 5:1; 7:5. Jes. 13:7. Ez. 21:7. |
| Deut. 1:28 Waarheen zouden wij optrekken? Onze broeders hebben ons hart doen smelten, zeggende: Het is een volk, groter en langer dan wij; de steden zijn groot en gesterkt tot in den hemel toe; ook hebben wij daar kinderen der Enakieten gezien. Deut. 20:8 Daarna zullen de ambtlieden voortvaren te spreken tot het volk en zeggen: Wie is de man die vreesachtig en week van hart is? Die ga heen en kere weder naar zijn huis, opdat het hart zijner broederen niet smelte gelijk zijn hart. Joz. 2:11 Als wij het hoorden, zo versmolt ons hart en er bestaat geen moed meer in iemand vanwege ulieder tegenwoordigheid; want de HEERE ulieder God is een God boven in den hemel en beneden op de aarde. Joz. 5:1 EN het geschiedde toen al de koningen der Amorieten die aan deze zijde van de Jordaan westwaarts, en al de koningen der Kanaänieten die aan de zee waren, hoorden dat de HEERE de wateren van de Jordaan had uitgedroogd voor het aangezicht der kinderen Israëls, totdat wij daar doorgegaan waren, zo versmolt hun hart en er was geen moed meer in hen voor het aangezicht der kinderen Israëls. Joz. 7:5 En de mannen van Ai sloegen van dezelve omtrent zes en dertig man, en vervolgden hen van voor de poort tot Schebárim toe en sloegen hen in een afgang. Toen versmolt het hart des volks en het werd tot water. Jes. 13:7 Daarom zullen alle handen slap worden, en aller mensen hart zal versmelten; Ez. 21:7 En het zal geschieden als zij tot u zeggen zullen: Waarom zucht gij? dat gij zeggen zult: Om het gerucht, want het komt; en alle hart zal versmelten, en alle handen zullen verslappen, en alle geest zal inkrimpen, en alle knieën als water heenvlieten; zie, het komt en het zal geschieden, spreekt de Heere HEERE. |
| 45 Of: tegen elkander aanslaan of stoten. Vgl. Jes. 13:7. Dan. 5:6. |
| Jes. 13:7 Daarom zullen alle handen slap worden, en aller mensen hart zal versmelten; Dan. 5:6 Toen veranderde zich de glans des konings, en zijn gedachten verschrikten hem, en de banden zijner lendenen werden los, en zijn knieën stieten tegen elkander aan; |
| c Jes. 13:8; 21:3. |
| Jes. 13:8 En zij zullen verschrikt worden, smarten en weeën zullen hen aangrijpen, zij zullen bang zijn als een barende vrouw; een iegelijk zal over zijn naaste verbaasd zijn, hun aangezichten zullen vlammende aangezichten zijn. Jes. 21:3 Daarom zijn mijn lendenen vol van grote krankheid, bange weeën hebben mij aangegrepen, gelijk de bange weeën van een die baart; ik krom mij van horen, ik word ontsteld van het aanzien. |
| 46 Zie de aant. Joël 2:6. |
| Joël 2:6 (kt.) Van deszelfs aangezicht zullen de volken in pijn zijn; alle aangezichten zullen betrekken als een pot. |
| 47 Te weten als een pot of ketel, waar men spijze in kookt en die over het vuur hangt en berookt is. |
|
11 48Waar is nu de 49woning der leeuwen, en die weide der jonge leeuwen? Alwaar de leeuw, de oude leeuw en het leeuwenwelp wandelde, en er was niemand die hen verschrikte; |
| 48 Dit zijn de woorden van den profeet, sprekende in den Naam Gods, en de overwonnen Assyriërs beschimpende. |
| 49 Aldus noemt de profeet de inwoners van Nineve, die rovers en bloeddorstige mensen geweest zijn, inzonderheid hun koningen, vorsten en krijgsoversten. Zie Ez. 19 met de aantt. op vss. 2, 3, enz. De apostel noemt ook den keizer Nero een leeuw, 2 Tim. 4:17. |
| Ezechiël 19 VERDER, hef gij een weeklage op over de vorsten van Israël, Ex. 19:2 (kt.) Want zij togen uit Rafidîm en kwamen in de woestijn Sinaï en zij legerden zich in de woestijn; Israël nu legerde zich aldaar tegenover dien berg. Ex. 19:3 (kt.) En Mozes klom op tot God; en de HEERE riep tot hem van den berg, zeggende: Aldus zult gij tot het huis Jakobs spreken en den kinderen Israëls verkondigen: 2 Tim. 4:17 Maar de Heere heeft mij bijgestaan en heeft mij bekrachtigd; opdat men door mij ten volle zou verzekerd zijn van de prediking, en alle heidenen dezelve zouden horen; en ik ben uit den muil des leeuws verlost. |
|
12 De leeuw die genoeg roofde voor zijn welpen, en 50worgde voor zijn oude leeuwinnen, die zijn holen vervulde met roof, en zijn woningen met het geroofde. |
| 50 Der leeuwen aard is, de dieren die zij gevangen hebben, te doen stikken en versmachten. |
|
13 Zie, 51Ik wil aan u, spreekt de HEERE der heirscharen, en 52Ik zal 53haar wagens in rook verbranden, en het zwaard zal 54uw jonge leeuwen verteren, en Ik zal 54uw roof 55uitroeien van de aarde, en de stem 56uwer gezanten zal niet meer gehoord worden. |
| 51 Zie de aant. Jer. 21:13. Anders: Ik kom tot u, te weten om u te straffen; Hij wendt Zijn aanspraak tot de Ninevieten. |
| Jer. 21:13 Zie, Ik wil aan u, gij inwoneres des dals, gij rots van het plein, spreekt de HEERE; gijlieden die zegt: Wie zou tegen ons afkomen? Of: Wie zou komen in onze woningen? |
| 52 Dat is, Ik zal uw wagens verbranden, o Nineve, zodat zij in rook zullen verdwijnen. Vgl. Richt. 20:40. |
| Richt. 20:40 Toen begon de verheffing op te gaan van de stad, als een pilaar van rook; als nu Benjamin achter zich omzag, zie, zo ging de brand der stad op naar den hemel. |
| 53 Te weten van de stad Nineve. Hier is een verandering van persoon, haar voor uw. |
| 54 . 54 O Nineve. En uw roof, dat is, den roof dien gij, Ninevieten, geroofd hebt. |
| 55 Of: afsnijden. |
| 56 Of: uwer ambassadeurs, door dewelke gij den koningen rondom den krijg pleegt aan te zeggen. Zie 2 Kon. 18:17, enz. |
| 2 Kon. 18:17 Evenwel zond de koning van Assyrië Tartan en Rábsaris en Rabsaké van Lachis tot den koning Hizkía, met een zwaar heir naar Jeruzalem; en zij togen op en kwamen naar Jeruzalem. En als zij optogen en gekomen waren, bleven zij staan bij den watergang des oppersten vijvers, welke is bij den hogen weg van het veld des vollers. |