Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Een beschrijving van de natuur Gods, Die tegen Zijn en Zijns volks vijanden sterk en straf is, vs. 2. Maar goedertieren jegens de vromen en die Hem liefhebben, 7, enz. De profeet dreigt verder den Ninevieten hun ondergang, 8. Hij troost de vrome Joden, hun voorzeggende dat hun vijand, de koning van Assyrië, zou verslagen worden, 15. |
Gods majesteit tegen Ninevé |
1 DE1 last 2van Ninevé. Het 3boek des gezichts van Nahum, 4den Elkosiet. |
| 1 Dit is de gemene titel of opschrift van alle bezwaarlijke profetieën. Zie Jes. 13 op vers 1; 15:1; 17:1; 19:1; 21:1, 11, 13. Jer. 23:33, 34. Hab. 1:1. Zach. 9:1; 12:1. Mal. 1:1. |
| Jes. 13:1 (kt.) DE last van Babel, dien Jesaja, de zoon van Amoz, gezien heeft. Jes. 15:1 DE last van Moab. Zekerlijk, in den nacht is Ar-Moabs verwoest, zij is uitgeroeid; zekerlijk, in den nacht is Kir-Moabs verwoest, zij is uitgeroeid. Jes. 17:1 DE last van Damascus. Zie, Damascus zal weggenomen worden, dat zij geen stad meer zij, maar zij zal een vervallen steenhoop zijn. Jes. 19:1 DE last van Egypte. Zie, de HEERE rijdt op een snelle wolk en Hij zal in Egypte komen; en de afgoden van Egypte zullen bewogen worden van Zijn aangezicht, en het hart der Egyptenaars zal smelten in het binnenste van hen. Jes. 21:1 DE last der woestijn aan de zee. Gelijk de wervelwinden in het zuiden henen doorgaan, zal hij uit de woestijn komen, uit een vreselijk land. Jes. 21:11 De last van Duma. Men roept tot mij uit Seïr: Wachter, wat is er van den nacht? Wachter, wat is er van den nacht? Jes. 21:13 De last tegen Arabië. In het woud van Arabië zult gijlieden vernachten, o gij reisgezelschappen van Dedanim. Jer. 23:33 Wanneer dan dit volk of een profeet of priester u vragen zal, zeggende: Wat is des HEEREN last? zo zult gij tot hen zeggen: Wat last? Dat Ik ulieden verlaten zal, spreekt de HEERE. Jer. 23:34 En aangaande den profeet of den priester of het volk, dat zeggen zal: Des HEEREN last; dat Ik bezoeking zal doen over dien man en over zijn huis. Hab. 1:1 DE last welken Hábakuk, de profeet, gezien heeft. Zach. 9:1 DE last van het woord des HEEREN over het land Chadrach en Damascus, deszelfs rust; want de HEERE heeft een oog over den mens, gelijk over al de stammen Israëls. Zach. 12:1 DE last van het woord des HEEREN over Israël. De HEERE spreekt, Die den hemel uitbreidt en de aarde grondvest, en des mensen geest in zijn binnenste formeert. Mal. 1:1 DE last van het woord des HEEREN tot Israël, door den dienst van Maleáchi. |
| 2 Dat is, over of aangaande de stad Nineve, die eertijds geweest is de hoofdstad van Assyrië; en versta hier door Nineve niet alleen de stad zelve, maar ook het gehele koninkrijk van Assyrië. |
| 3 Dat is, het boek waarin het gezicht of de profetie die Nahum geopenbaard is, beschreven staat. |
| 4 Dat is, die te Elkos geboren is, een dorp gelegen in Galilea, of, zo anderen schrijven, in den stam van Simeon, nog in wezen zijnde ten tijde van Hiëronymus. Nergens wordt aan deze plaats gedacht in de Heilige Schrift dan hier alleen. Anderen menen dat Elkos is de naam van het geslacht van Nahum. |
|
2 Een 5aijverig God en 6een Wreker is de HEERE, een Wreker is de HEERE en 7zeer grimmig; een Wreker is de HEERE aan Zijn wederpartijders, en 8Hij behoudt den toorn aan 9Zijn vijanden. |
| 5 Dat is, God is jaloers, te weten over Zijn eer, zie Jes. 9:6, niet kunnende lijden dat nevens Hem enige afgod geëerd en aangeroepen wordt. |
| Jes. 9:6 Der grootheid dezer heerschappij en des vredes zal geen einde zijn op den troon van David en in zijn koninkrijk, om dat te bevestigen, en dat te sterken met gericht en met gerechtigheid, van nu aan tot in eeuwigheid toe. De ijver des HEEREN der heirscharen zal zulks doen. |
| a Ex. 20:5. |
| Ex. 20:5 Gij zult u voor die niet buigen, noch hen dienen; want Ik, de HEERE uw God, ben een ijverig God, Die de misdaad der vaderen bezoek aan de kinderen, aan het derde en aan het vierde lid dergenen die Mij haten; |
| 6 Die niet ongestraft de zonde tegen Zijn heilige Majesteit laat begaan, noch de tirannie tegen Zijn uitverkoren volk. |
| 7 Zich zeer vertoornende over degenen die Zijn volk mishandelen of vervolgen. Hebr. een Heere, Meester of Bezitter der grimmigheid, of des hittigen toorns. Zie Gen. 14 op vers 13. |
| Gen. 14:13 (kt.) Toen kwam er een die ontkomen was, en boodschapte het Abram, den Hebreeër, die woonachtig was aan de eikenbossen van Mamre, den Amoriet, broeder van Eskol en broeder van Aner, dewelke Abrams bondgenoten waren. |
| 8 Zie de aant. Ps. 103 op vers 9. Jer. 3 op vers 5. |
| Ps. 103:9 (kt.) Hij zal niet altoos twisten, noch eeuwiglijk den toorn behouden. Jer. 3:5 (kt.) Zal Hij in eeuwigheid den toorn
behouden? Zal Hij dien gestadiglijk bewaren? Zie, gij spreekt en doet die boosheden, en neemt de overhand. |
| 9 Maar over Zijn uitverkorenen ontfermt Hij Zich als een vader over zijn kinderen. Zie Ps. 103:8, 9, 10, enz. |
| Ps. 103:8 Barmhartig en genadig is de HEERE, lankmoedig en groot van goedertierenheid. Ps. 103:9 Hij zal niet altoos twisten, noch eeuwiglijk den toorn behouden. Ps. 103:10 Hij doet ons niet naar onze zonden, en vergeldt ons niet naar onze ongerechtigheden. |
|
3 De HEERE is 10lankmoedig, doch van grote kracht, en 11Hij houdt den schuldige geenszins onschuldig; 12des HEEREN weg is in wervelwind en in storm, en 13de wolken zijn het stof Zijner voeten. |
| 10 Zie Ex. 34 op vers 6. Num. 14:18. |
| Ex. 34:6 (kt.) Als nu de HEERE voor zijn aangezicht voorbijging, zo riep Hij: HEERE HEERE, God, barmhartig en genadig; lankmoedig en groot van weldadigheid en waarheid; Num. 14:18 De HEERE is lankmoedig en groot van weldadigheid, vergevende de ongerechtigheid en overtreding, Die den schuldige geenszins onschuldig houdt, bezoekende de ongerechtigheid der vaderen aan de kinderen, in het derde en in het vierde lid. |
| 11 Zie Ex. 34 op vers 7. Anders: Hij zal die (te weten vijanden) niet onschuldig houden. |
| Ex. 34:7 (kt.) Die de weldadigheid bewaart aan vele duizenden, Die de ongerechtigheid en overtreding en zonde vergeeft; Die den schuldige geenszins onschuldig houdt, bezoekende de ongerechtigheid der vaderen aan de kinderen en aan de kindskinderen, in het derde en in het vierde lid. |
| 12 De zin is: De Heere vertoont Zichzelven schrikkelijk en geweldig. Zie Ps. 18:8. |
| Ps. 18:8 Toen daverde en beefde de aarde, en de gronden der bergen beroerden zich en daverden, omdat Hij ontstoken was. |
| 13 Vgl. Ps. 104:3. |
| Ps. 104:3 Die Zijn opperzalen zoldert in de wateren, Die van de wolken Zijn wagen maakt, Die op de vleugelen des winds wandelt. |
|
4 Hij 14scheldt de zee en 15maakt ze droog, en Hij verdroogt alle rivieren; 16Basan en Karmel kwelen, ook 17kweelt 18de bloem van Libanon. |
| 14 Dat is, bestraft. De profeet beschrijft de macht die God heeft over de zee, rivieren en velden. Waarvan zie voorbeelden Ex. 14:22. 2 Koningen 2. Ps. 66:6; 106:9; 107. Jesaja 4. Luk. 8:24. De zin is: Die zulke grote dingen doen kan in de wateren en op de aarde, Die kan ook wel, als het Hem belieft, het rijk der Assyriërs veranderen. |
| Ex. 14:22 En de kinderen Israëls zijn ingegaan in het midden van de zee op het droge; en de wateren waren hun een muur, tot hun rechter- en tot hun linkerhand. 2 Koningen 2 HET geschiedde nu als de HEERE Elía met een onweder ten hemel opnemen zou, dat Elía met Elísa ging van Gilgal. Ps. 66:6 Hij heeft de zee veranderd in het droge; zij zijn te voet doorgegaan door de rivier; daar hebben wij ons in Hem verblijd. Ps. 106:9 En Hij schold de Schelfzee, zodat zij verdroogde; en Hij deed hen wandelen door de afgronden als door een woestijn. Psalmen 107 LOOFT den HEERE, want Hij is goed, want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid. Jesaja 4 EN te dien dage zullen zeven vrouwen één man aangrijpen, zeggende: Ons brood zullen wij eten en met onze klederen zullen wij bekleed zijn, laat ons alleenlijk naar uw naam genoemd worden, neem onze smaadheid weg. Luk. 8:24 En zij gingen tot Hem en wekten Hem op, zeggende: Meester, Meester, wij vergaan. En Hij opgestaan zijnde, bestrafte den wind en de watergolven; en zij hielden op, en er werd stilte. |
| 15 Dat is, Hij kan ze droogmaken als het Hem belieft. |
| 16 Zie van Basan Ps. 22:13, en van Karmel 2 Kon. 19 op vers 23. |
| Ps. 22:13 Vele varren hebben mij omsingeld, sterke stieren van Basan hebben mij omringd. 2 Kon. 19:23 (kt.) Door middel uwer boden hebt gij den Heere gehoond, en gezegd: Ik heb met de menigte mijner wagens beklommen de hoogte der bergen, de zijden van Libanon; en ik zal zijn hoge cederbomen en zijn uitgelezen dennenbomen afhouwen, en zal komen in zijn uiterste herberg, in het woud zijns schonen velds. |
| 17 Te weten van Zijn toorn, of vanwege de grote en langdurige droogte, weshalve de aarde geen vruchten kan voortbrengen. Vgl. Joël 1:10, 12. |
| Joël 1:10 Het veld is verwoest, het land treurt; want het koren is verwoest, de most is verdroogd, de olie is flauw. Joël 1:12 De wijnstok is verdord, de vijgenboom is flauw; de granaatappelboom, ook de palmboom en appelboom; alle bomen des velds zijn verdord; ja, de vrolijkheid is verdord van de mensenkinderen. |
| 18 Dat is, de bloemen die op den berg Libanon wassen. |
|
5 bDe bergen 19beven voor Hem en de heuvelen 20versmelten; en de aarde 21licht zich op voor Zijn aangezicht; en de wereld, en allen die daarin wonen. |
| b Ex. 19:18. Ps. 18:8; 29:5, 6; 68:8; 97:4, 5; 114:4. |
| Ex. 19:18 En de ganse berg Sinaï rookte, omdat de HEERE op denzelven nederkwam in vuur; en zijn rook ging op als de rook van een oven, en de ganse berg beefde zeer. Ps. 18:8 Toen daverde en beefde de aarde, en de gronden der bergen beroerden zich en daverden, omdat Hij ontstoken was. Ps. 29:5 De stem des HEEREN breekt de ceders; ja, de HEERE verbreekt de ceders van Libanon. Ps. 29:6 En Hij doet ze huppelen als een kalf, den Libanon en Sirjon als een jongen eenhoorn. Ps. 68:8 O God, toen Gij voor het aangezicht Uws volks uittoogt, toen Gij daarheen traadt in de woestijn, Sela, Ps. 97:4 Zijn bliksemen verlichten de wereld; het aardrijk ziet ze en het beeft. Ps. 97:5 De bergen smelten als was voor het aanschijn des HEEREN, voor het aanschijn des Heeren der ganse aarde. Ps. 114:4 De bergen sprongen als rammen, de heuvelen als lammeren. |
| 19 Of: schudden van Hem. |
| 20 Vgl. Amos 9:13. Micha 1:4. |
| Amos 9:13 Zie, de dagen komen, spreekt de HEERE, dat de ploeger den maaier, en de druiventreder den zaadzaaier genaken zal; en de bergen zullen van zoeten wijn druipen en al de heuvelen zullen smelten. Micha 1:4 En de bergen zullen onder Hem versmelten en de dalen gekloofd worden, gelijk was voor het vuur, gelijk wateren die uitgestort worden in de laagte. |
| 21 Gelijk in de aardbevingen pleegt te geschieden. Anders: de aarde brandt voor Zijn aangezicht. De zin is: Indien het God den Heere beliefde, Hij kon wel de ganse wereld met vuur verbranden, gelijk Hij eertijds Sodom en Gomorra gedaan heeft. Of: Hij kan de aarde van droogte en van dorheid doen verbranden en tot as doen worden. Zie 2 Sam. 5 op vers 21. |
| 2 Sam. 5:21 (kt.) En zij lieten hun afgoden aldaar; en David en zijn mannen namen ze op. |
|
6 Wie 22zal voor Zijn gramschap staan, en wie 22zal voor de hittigheid Zijns toorns bestaan? Zijn grimmigheid is uitgestort als vuur, en de rotsstenen worden van Hem vermorzeld. |
| 22 . 22 Of: kan. |
|
7 De HEERE is 23goed, cHij is ter sterkte in den dag der benauwdheid, en 24Hij kent hen 25die op Hem betrouwen. |
| 23 Te weten over degenen die Hem vrezen en dienen. |
| c Joël 3:16. |
| Joël 3:16 En de HEERE zal uit Sion brullen en uit Jeruzalem Zijn stem geven, dat hemel en aarde beven zullen; maar de HEERE zal de Toevlucht Zijns volks en de Sterkte der kinderen Israëls zijn. |
| 24 Dat is, Hij heeft hen lief, Hij zorgt voor hen, Hij ontfermt Zich hunner, als Ps. 1:6. |
| Ps. 1:6 Want de HEERE kent den weg der rechtvaardigen, maar de weg der goddelozen zal vergaan. |
| 25 Of: die op Hem hopen, die hun toevlucht tot Hem nemen, die zich op Hem verlaten. |
|
8 En 26met een doorgaanden vloed zal 27Hij 28haar plaats tenietmaken, en 29duisternis zal 30Zijn vijanden vervolgen. |
| 26 Dat is, door een vijandelijken inval die overal lopen zal, zal Hij haar plaats tenietmaken. Of: En met den doorgaanden vloed zal Hij haar (te weten Nineve’s) plaats ten verderve (of tot vernieling) maken, dat is, Hij zal maken dat de plaats van Nineve het verderf zelf zij, en tot niets gebracht worde, te weten door de Meden en Chaldeeën. |
| 27 Te weten God de Heere. |
| 28 Dat is, de stad van Nineve zelve. Het is een gemene wijze van spreken in de Heilige Schrift, dat de plaats van enig ding wordt gezegd te vergaan, als het ding zelf vergaat. Alzo Dan. 2:35. Openb. 12:8. |
| Dan. 2:35 Toen werden tezamen vermalen het ijzer, leem, koper, zilver en goud, en zij werden gelijk kaf van de dorsvloeren des zomers, en de wind nam ze weg en er werd geen plaats voor dezelve gevonden; maar de steen die het beeld geslagen heeft, werd tot een groten berg, alzo dat hij de gehele aarde vervulde. Openb. 12:8 En zij hebben niet vermocht, en hun plaats is niet meer gevonden in den hemel. |
| 29 Duisternis betekent hier allerlei grote jammeren en ellenden, als Joël 2:2. Micha 7:8 en elders. |
| Joël 2:2 Een dag van duisternis en donkerheid, een dag van wolken en dikke duisterheid, als de dageraad uitgespreid over de bergen; een groot en machtig volk, desgelijks vanouds niet geweest is, en na hetzelve niet meer zal zijn tot in jaren van vele geslachten. Micha 7:8 Verblijd u niet over mij, o mijn vijandin; wanneer ik gevallen ben, zal ik weder opstaan; wanneer ik in duisternis zal gezeten zijn, zal mij de HEERE een Licht zijn. |
| 30 Te weten des Heeren, of des volks Gods, en versta hier door vijanden de Assyriërs. Anders: en Hij zal de duisternis Zijn vijanden doen vervolgen. |
|
9 31Wat denkt 32gijlieden 33tegen den HEERE? 34Hij zal 35Zelf een voleinding maken; de benauwdheid 36zal niet tweemaal oprijzen. |
| 31 Of: Wat beeldt gij u in tegen den Heere? De zin is: God zal u, o gij koning van Assyrië, en u, gij machtige stad van Nineve, niet altijd zo laten woeden. |
| 32 Gij Assyriërs. |
| 33 Of: van den Heere. |
| 34 Hebr. Hij maakt een voleinding. Dikwijls wordt de tegenwoordige tijd gesteld voor den tijd die haast volgen zal, als Gen. 13:15; 19:13, 14; 48:21; 50:5, 24. Ex. 12:33. Jona 1:3. Matth. 3:10; 17:11. Hand. 27:6. 1 Kor. 15:35. |
| Gen. 13:15 Want al dit land, dat gij ziet, dat zal Ik u geven, en uw zaad tot in eeuwigheid. Gen. 19:13 Want wij gaan deze plaats verderven, omdat haar geroep groot geworden is voor het aangezicht des HEEREN, en de HEERE ons uitgezonden heeft om haar te verderven. Gen. 19:14 Toen ging Lot uit en sprak tot zijn schoonzonen, die zijn dochters nemen zouden, en zeide: Maakt u op, gaat uit deze plaats, want de HEERE gaat deze stad verderven. Maar hij was in de ogen zijner schoonzonen als jokkende. Gen. 48:21 Daarna zeide Israël tot Jozef: Zie, ik sterf; maar God zal met ulieden wezen en Hij zal u wederbrengen in het land uwer vaderen. Gen. 50:5 Mijn vader heeft mij doen zweren, zeggende: Zie, ik sterf; in mijn graf, dat ik mij in het land Kanaän gegraven heb, daar zult gij mij begraven. Nu dan, laat mij toch optrekken, dat ik mijn vader begrave; dan zal ik wederkomen. Gen. 50:24 En Jozef zeide tot zijn broederen: Ik sterf; maar God zal u gewisselijk bezoeken en Hij zal u doen optrekken uit dit land, in het land hetwelk Hij Abraham, Izak en Jakob gezworen heeft. Ex. 12:33 En de Egyptenaars hielden sterk aan bij het volk, haastende om die uit het land te drijven; want zij zeiden: Wij zijn allen dood. Jona 1:3 Maar Jona maakte zich op om te vluchten naar Tarsis, van het aangezicht des HEEREN; en hij kwam af te Jafo, en vond een schip, gaande naar Tarsis, en hij gaf de vracht daarvan en ging neder in hetzelve om met henlieden te gaan naar Tarsis, van het aangezicht des HEEREN. Matth. 3:10 En ook is alrede de bijl aan den wortel der bomen gelegd; alle boom dan die geen goede vrucht voortbrengt, wordt uitgehouwen en in het vuur geworpen. Matth. 17:11 Doch Jezus antwoordende zeide tot hen: Elía zal wel eerst komen en alles wederoprichten; Hand. 27:6 En de hoofdman aldaar een schip gevonden hebbende van Alexandríë, dat naar Italië voer, deed ons in hetzelve overgaan. 1 Kor. 15:35 Maar, zal iemand zeggen, hoe zullen de doden opgewekt worden, en met hoedanig een lichaam zullen zij komen? |
| 35 Zie Jer. 4, de aant. op vers 27. |
| Jer. 4:27 (kt.) Want zo zegt de HEERE: Dit ganse land zal een woestheid zijn (doch Ik zal geen voleinding maken); |
| 36 Of: zal de tweede reize niet komen. De zin is: God zal u, o Nineve, met dezen tocht zo onderdrukken, dat Hij niet de tweede maal zal behoeven te komen, Hij zal u eens voor al ten enenmale uitroeien. Anderen nemen het in dezen zin: Hij zal Zijn volk niet ten enenmale laten plagen. |
|
10 Dewijl 37zij in elkander gevlochten zijn als doornen, 38en dronken zijn gelijk zij plegen dronken te zijn, 39zo worden zij volkomenlijk verteerd als een dorre stoppel. |
| 37 Te weten de Assyriërs met andere koningen en volken. De zin is: Het zal hun gaan als de in elkander verwarde doornen, dewelke als de landman ze uit elkander niet trekken of scheiden kan, zo werpt hij ze tezamen in het vuur, en verbrandt ze den een met den ander. Anders: Want tot de doornen toe zijn zij benauwd, dat is, zo perplex dat zij hun toevlucht tot de doornen nemen, om zich daar te verbergen. Het is een teken van grote perplexiteit en benauwdheid, als iemand daarheen vlucht, waar hij zich voorzeker kwetsen of verzeren zal. Vgl. 1 Sam. 13:6. |
| 1 Sam. 13:6 Toen de mannen van Israël zagen dat zij in nood waren (want het volk was benauwd), zo verborg zich het volk in de spelonken en in de doornbossen en in de steenklippen en in de vestingen en in de putten. |
| 38 Hebr. en verzopen zijn naar hun wijn, of zuiperij. Of: en als van hun wijn dronken zijn, dat is, zij worden door een verkeerden geest gedreven, die hen doet zwijmelen alsof zij dronken waren, dewijl het hun nu lang alles naar hun wens en wil gegaan is. |
| 39 Of: zo zullen zij verteerd (Hebr. opgegeten) worden, als geheel, of volkomenlijk droge stoppelen. |
|
11 40Van u 41is een uitgegaan 42die kwaad denkt tegen den HEERE, 43een Belialsraadsman. |
| 40 Of: Uit u, o Nineve. |
| 41 Voor zal spoedig uitgaan. Zie vers 9. |
| vers 9 Wat denkt gijlieden tegen den HEERE? Hij zal Zelf een voleinding maken; de benauwdheid zal niet tweemaal oprijzen. |
| 42 Dat is, die vuur en vlam uitspuwt tegen het volk Gods. |
| 43 Versta hier Sanherib en Rabsake, die het volk Gods zochten wijs te maken, dat God hen niet zou kunnen verlossen uit hun hand. Zie 2 Kon. 18:35. 2 Kronieken 32. Jesaja 36. En van het woord Belial zie Deut. 13 op vers 13. |
| 2 Kon. 18:35 Welke zijn ze onder alle goden der landen, die hun land uit mijn hand gered hebben, dat de HEERE Jeruzalem uit mijn hand redden zou? 2 Kronieken 32 NA deze geschiedenissen en derzelver bevestiging kwam Sanherib, de koning van Assyrië, en toog in Juda en legerde zich tegen de vaste steden, en dacht ze tot zich af te scheuren. Jesaja 36 EN het geschiedde in het veertiende jaar van den koning Hizkía, dat Sanherib, de koning van Assyrië, optoog tegen alle vaste steden van Juda, en nam ze in. Deut. 13:13 (kt.) Er zijn mannen, Belialskinderen, uit het midden van u uitgegaan en hebben de inwoners hunner stad aangedreven, zeggende: Laat ons gaan en dienen andere goden, die gij niet gekend hebt, |
|
12 44Alzo zegt de HEERE: Zijn zij 45voorspoedig en alzo velen, alzo zullen zij ook 46geschoren worden, en 47hij zal doorgaan; Ik heb u wel gedrukt, maar Ik zal u niet meer drukken; |
| 44 Nu wendt de profeet zijn rede tot die van Jeruzalem, dewelke hij troost met de profetie van de nederlaag en den ondergang der Assyriërs. |
| 45 Hebr. volkomen, of: vrede hebbende, dat is, volkomen in kracht, of voorspoedig. God wil zeggen: Ofschoon zij machtig en menigvuldig zijn, dat zij desniettegenstaande door Zijn Goddelijke hand zullen nedergeveld en vernield worden. |
| 46 De profeet Jesaja gebruikt deze zelfde gelijkenis, Jes. 7:20. |
| Jes. 7:20 Te dien dage zal de Heere door een gehuurd scheermes, hetwelk aan gene zijde der rivier is, door den koning van Assyrië, afscheren het hoofd en het haar der voeten; ja, het zal ook den baard gans wegnemen. |
| 47 Te weten Sanherib. Zie 2 Kon. 19:35, 36, 37. |
| 2 Kon. 19:35 Het geschiedde dan in dienzelven nacht, dat de engel des HEEREN uitvoer en sloeg in het leger van Assyrië honderd vijf en tachtig duizend. En toen zij zich des morgens vroeg opmaakten, zie, die allen waren dode lichamen. 2 Kon. 19:36 Zo vertrok Sanherib, de koning van Assyrië, en toog heen en keerde weder; en hij bleef te Ninevé. 2 Kon. 19:37 Het geschiedde nu als hij in het huis van Nisroch, zijn god, zich nederboog, dat Adrammélech en Sarézer, zijn zonen, hem met het zwaard versloegen, doch zij ontkwamen in het land van Ararát; en Esar-Haddon, zijn zoon, werd koning in zijn plaats. |
|
13 48Maar nu zal Ik 49zijn juk 50van u breken, en zal 51uw banden 52verscheuren. |
| 48 In dit vers spreekt God de Heere nog Zijn volk aan, als vers 12. |
| vers 12 Alzo zegt de HEERE: Zijn zij voorspoedig en alzo velen, alzo zullen zij ook geschoren worden, en hij zal doorgaan; Ik heb u wel gedrukt, maar Ik zal u niet meer drukken; |
| 49 Te weten het juk, dat is, slavernij, of dienstbaarheid, van den koning van Assyrië. Zie van het Hebreeuwse woord Jer. 27 op vers 2. |
| Jer. 27:2 (kt.) Alzo zeide de HEERE tot mij: Maak u banden en jukken, en doe die aan uw hals. |
| 50 Hebr. van op u breken, dat is, Ik zal het u van den hals nemen, en u daarvan verlossen. |
| 51 Dat is, de banden met dewelke u de koning van Assyrië is bindende en in dienstbaarheid houdende. |
| 52 Zodat gij den koning van Assyrië niet meer zult onderworpen zijn. Vgl. Ps. 2:3, en zie de vervulling 2 Kron. 36:22. Ezra 1:1. |
| Ps. 2:3 Laat ons Hun banden verscheuren en Hun touwen van ons werpen. 2 Kron. 36:22 Maar in het eerste jaar van Kores, koning van Perzië, opdat volbracht werd het woord des HEEREN, door den mond van Jeremía, verwekte de HEERE den geest van Kores, koning van Perzië, dat hij een stem liet doorgaan door zijn ganse koninkrijk, zelfs ook in geschrifte, zeggende: Ezra 1:1 IN het eerste jaar nu van Kores, koning van Perzië, opdat volbracht werd het woord des HEEREN, uit den mond van Jeremía, verwekte de HEERE den geest van Kores, koning van Perzië, dat hij een stem liet doorgaan door zijn ganse koninkrijk, zelfs ook in geschrifte, zeggende: |
|
14 53Doch tegen 54u heeft de HEERE 55bevolen, 56dat er van uw naam niemand meer gezaaid zal worden; uit het huis uws gods zal Ik uitroeien 57de gesneden en gegoten beelden; Ik zal u 58daar een graf maken, 59als gij zult veracht zijn geworden. |
| 53 Of: Doch van u heeft de Heere bevolen. |
| 54 O gij Nineviet, of: o gij koning van Assyrië. |
| 55 Te weten aan den koning der Meden en van Babylon, u met uw volk ten enenmale uit te roeien. Dit heeft God alzo over u besloten te zullen geschieden. |
| 56 Dat is, gij zult zo ganselijk en geheel onderdrukt worden, dat er na dezen niemand meer uw naam voeren zal; of dat men niet meer van u spreken zal, gelijk men tot nog toe gedaan heeft. |
| 57 Dat is, uw goden, die gij aldaar pleegt te aanbidden. |
| 58 Te weten in het huis van uw god Nisroch. Zie de voltrekking dezer profetie 2 Kon. 19:37. Jes. 37:38. |
| 2 Kon. 19:37 Het geschiedde nu als hij in het huis van Nisroch, zijn god, zich nederboog, dat Adrammélech en Sarézer, zijn zonen, hem met het zwaard versloegen, doch zij ontkwamen in het land van Ararát; en Esar-Haddon, zijn zoon, werd koning in zijn plaats. Jes. 37:38 Het geschiedde nu als hij in het huis van Nisroch, zijn god, zich nederboog, dat Adrammélech en Sarézer, zijn zonen, hem met het zwaard versloegen; doch zij ontkwamen in het land van Ararát; en Esar-Haddon, zijn zoon, werd koning in zijn plaats. |
| 59 Te weten nadat gij met schande en met schade uit het land van Juda zult gevlucht zijn, waarover gij in grote verachting zult komen bij alle natiën. |
|
15 dZie 60op de bergen de voeten 61desgenen die het goede boodschapt, die 62vrede doet horen. 63Vier uw vierdagen, o Juda, betaal uw geloften; want 64de Belialsman zal voortaan niet meer 65door u doorgaan, 66hij is gans uitgeroeid. |
| d Jes. 52:7. Rom. 10:15. |
| Jes. 52:7 Hoe lieflijk zijn op de bergen de voeten desgenen die het goede boodschapt, die den vrede doet horen; desgenen die goede boodschap brengt van het goede, die heil doet horen; desgenen die tot Sion zegt: Uw God is Koning. Rom. 10:15 En hoe zullen zij prediken, indien zij niet gezonden worden? Gelijk geschreven is: Hoe lieflijk zijn de voeten dergenen die vrede verkondigen, dergenen die het goede verkondigen! |
| 60 Of: op deze bergen, dat is, in het land van Juda, hetwelk een bergachtig land is. |
| 61 Of: van een die goede tijding brengt, of: van een evangelist; versta dit van de blijde tijding aangaande de slachting van het leger der Assyriërs, en kort daarna van den dood huns konings. Doch dit past ook op de geestelijke verlossing der Joden door Christus. |
| 62 Dat is, victorie en welstand. |
| 63 Alsof hij zeide: Nu moogt gij, volk van Juda, vrij en frank uw heiligen godsdienst oefenen en uw God loven en danken, hetwelk u een langen tijd tot nu toe van de Assyriërs is verhinderd geweest. |
| 64 Zie vers 11. |
| vers 11 Van u is een uitgegaan die kwaad denkt tegen den HEERE, een Belialsraadsman. |
| 65 Dat is, hij zal met zijn verderfelijke heirleger niet meer in of door uw land trekken, als Joël 3:17. |
| Joël 3:17 En gijlieden zult weten dat Ik de HEERE uw God ben, wonende op Sion, den berg Mijner heiligheid; en Jeruzalem zal een heiligheid zijn, en vreemden zullen niet meer door haar doorgaan. |
| 66 Te weten zijn leger, waaruit 185.000 man van den engel, en hij van zijn zonen Adrammelech en Sarezer verslagen is. |