Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Jona is hierover zeer verdrietig en beklaagt zich daarover voor den Heere, vs. 1, enz. Die hem daarover bestraft en door den wonderboom onderwijst en overtuigt, 6, enz. |
Jona terechtgewezen |
1 DAT1 verdroot Jona met groot verdriet, en 2zijn toorn ontstak. | | 1 Hebr. En het was, scheen of deed kwaad aan of bij Jona, met grote kwaadheid. Gelijk wij het woord kwaad dikwijls gebruiken in materie van toornigheid en misnoegen, alzo wordt het ook bij de Hebreeën veel genomen in betekenis van mishagen, droefenis, verdriet, moeilijkheid, enz. Zie Gen. 21 op vers 11; 40 op vers 7. Spr. 15:15. Pred. 7:3. De zin is, dat het Jona zeer misviel en kwelde, denkende uit menselijke zwakheid, dat Gods eer en waarheid daardoor mocht gekrenkt worden, en hij voor een valsen profeet gehouden, dewijl hij uit de tussenkomende bekering en verloop van tijd afleidde, of anderszins door Gods openbaring wist, dat Nineve voor ditmaal zou verschoond worden. Of dit voor of na het einde der veertig dagen geschied is, wordt hier niet verhaald. Gen. 21:11 (kt.) En dit woord was zeer kwaad in Abrahams ogen, ter oorzake van zijn zoon. Gen. 40:7 (kt.) Toen vraagde hij aan de hovelingen van Farao, die bij hem waren in hechtenis van het huis zijns heren, zeggende: Waarom zijn uw aangezichten heden kwalijk gesteld? Spr. 15:15 Al de dagen des bedrukten zijn kwaad, maar een vrolijk hart is een gedurige maaltijd. Pred. 7:3 Het treuren is beter dan het lachen, want door de droefheid des aangezichts wordt het hart gebeterd. |
2 Hebr. hem ontstak, te weten de toorn. Zie vss. 4, 9. vers 4 En de HEERE zeide: Is uw toorn billijk ontstoken? vers 9 Toen zeide God tot Jona: Is uw toorn billijk ontstoken over den wonderboom? En hij zeide: Billijk is mijn toorn ontstoken, ten dode toe. |
2 En hij 3bad tot den HEERE en zeide: Och HEERE, was dit mijn 4woord niet, als ik nog in mijn land was? 5Daarom kwam ik het voor, vluchtende naar Tarsis; want ik wist dat Gij een agenadig en barmhartig God zijt, 6lankmoedig en groot van goedertierenheid, en 7berouw hebbende over het kwaad. | | 3 In zijn onverstand en verdriet begeeft hij zich evenwel tot God, van Wiens aangezicht hij tevoren gevlucht was. |
4 Dat is, mijn zeggen, te weten bij mijzelven, dat is, dacht ik niet dat het zo gaan mocht? Immers ja, wil hij zeggen; daarom, enz. |
5 Jona wil hier zijn vluchten ontschuldigen, waarover hij nochtans van God zo zwaarlijk was gekastijd. |
a Ex. 34:6. Ps. 86:5. Joël 2:13. Ex. 34:6 Als nu de HEERE voor zijn aangezicht voorbijging, zo riep Hij: HEERE HEERE, God, barmhartig en genadig; lankmoedig en groot van weldadigheid en waarheid; Ps. 86:5 Want Gij, HEERE, zijt goed en gaarne vergevende, en van grote goedertierenheid allen die U aanroepen. Joël 2:13 En scheurt uw hart en niet uw klederen, en bekeert u tot den HEERE uw God; want Hij is genadig en barmhartig, lankmoedig en groot van goedertierenheid, en berouw hebbende over het kwade. |
6 Zie Ex. 34 op vers 6. Ex. 34:6 (kt.) Als nu de HEERE voor zijn aangezicht voorbijging, zo riep Hij: HEERE HEERE, God, barmhartig en genadig; lankmoedig en groot van weldadigheid en waarheid; |
7 Als Jona 3:9, 10. Jona 3:9 Wie weet, God mocht Zich wenden en berouw hebben; en Hij mocht Zich wenden van de hittigheid Zijns toorns, dat wij niet vergingen. Jona 3:10 En God zag hun werken, dat zij zich bekeerden van hun bozen weg; en het berouwde God over het kwaad dat Hij gesproken had hun te zullen doen, en Hij deed het niet. |
3 Nu dan, HEERE, neem toch mijn 8ziel van mij; want 9het is mij beter te sterven dan te leven. | | 8 Zie Gen. 35 op vers 18. 1 Kon. 19 op vers 4. Gen. 35:18 (kt.) En het geschiedde als haar ziel uitging (want zij stierf), dat zij zijn naam noemde Ben-oni; maar zijn vader noemde hem Benjamin. 1 Kon. 19:4 (kt.) Maar hij zelf ging heen in de woestijn een dagreis, en kwam en zat onder een jeneverboom, en bad dat zijn ziel stierve, en zeide: Het is genoeg; neem nu, HEERE, mijn ziel, want ik ben niet beter dan mijn vaderen. |
9 Hebr. mijn dood is beter dan mijn leven, dat is, ik wilde liever sterven dan leven, mijn dood zou mij aangenamer zijn dan mijn leven. Vgl. Job 10:1. Job 10:1 MIJN ziel is verdrietig over mijn leven; ik zal mijn klacht op mij laten, ik zal spreken in bitterheid mijner ziel. |
4 En de HEERE zeide: 10Is uw toorn billijk ontstoken? | | 10 Hebr. Is u wel ontstoken? Dit verstaan sommigen, alsof God zeide: Zijt gij al billijk of met recht ontstoken? Willende zeggen: Geenszins, maar ten onrechte, zonder reden, gij bezondigt u. Anderen verstaan het alsof God zeide: Zijt gij zo zeer, in ernst, zo dapper of heviglijk ontstoken? Uit vergelijking van vers 9, en het meeste gebruik van het Hebreeuwse woord voor ernstiglijk, wel terecht, volkomenlijk, wel degelijk, gelijk wij ook in onze taal het woordje wel alzo gebruiken: hij was wel kwaad, of: wel degelijk ben ik vertoornd, dat is, zeer. Zie deze betekenis Deut. 9:21; 13:14; 17:4; 19:18; 27:8. 2 Kon. 11:18. Jes. 1:17. Micha 7:3. Elk van beide is een bestraffing van den toorn van den profeet, het ene ziet op de onredelijkheid, het andere op de hevigheid, die om de onredelijkheid zondig was. vers 9 Toen zeide God tot Jona: Is uw toorn billijk ontstoken over den wonderboom? En hij zeide: Billijk is mijn toorn ontstoken, ten dode toe. Deut. 9:21 Maar uw zonde, het kalf dat gij hadt gemaakt, nam ik en verbrandde het met vuur en stampte het, malende het wel, totdat het verdund werd tot stof; en zijn stof wierp ik in de beek die van den berg afvliet. Deut. 13:14 Zo zult gij onderzoeken en naspeuren en wel navragen; en zie, het is de waarheid, de zaak is zeker, zulk een gruwel is in het midden van u gedaan; Deut. 17:4 En het wordt u aangezegd en gij hoort het, zo zult gij het wel onderzoeken; en zie, het is de waarheid, de zaak is zeker, zulk een gruwel is in Israël gedaan; Deut. 19:18 En de rechters zullen wel onderzoeken; en zie, de getuige is een vals getuige, hij heeft valsheid betuigd tegen zijn broeder, Deut. 27:8 En gij zult op deze stenen schrijven alle woorden dezer wet, die wel uitdrukkende. 2 Kon. 11:18 Daarna ging al het volk des lands in het huis van Baäl en braken dat af; zijn altaren en zijn beelden verbraken zij recht wel; en Mattan, den priester van Baäl, sloegen zij dood voor de altaren. De priester nu bestelde de ambten in het huis des HEEREN. Jes. 1:17 Leert goed doen, zoekt het recht, helpt den verdrukte, doet den wees recht, handelt de twistzaak der weduwe. Micha 7:3 Om met beide handen wel dapper kwaad te doen, zo eist de vorst, en de rechter oordeelt
om vergelding; en de grote, die spreekt de verderving zijner ziel, en zij draaien ze dicht ineen. |
5 Jona nu 11ging ter stad uit, en zette zich tegen het oosten der stad; en hij maakte zich aldaar een verdek en zat daaronder in de schaduw, totdat hij zag wat 12van de stad zou worden. | | 11 Of: Want Jona was ter stad uitgegaan, enz.; zodat het volgende verhaal een verklaring is van de gelegenheid van hetgeen dat vooraf in het gemeen van Jona’s toornigheid en Gods bestraffing gesproken is. |
12 Of: in de stad zou geschieden, of zij in hun boetvaardigheid den tijd van veertig dagen zouden volharden, en of God na dien tijd de stad zou verschonen of niet. |
6 En God de HEERE 13beschikte een 14wonderboom, en deed hem opschieten boven Jona, opdat er 15schaduw mocht zijn over zijn hoofd, om hem te redden van zijn 16verdriet. En Jona verblijdde zich over den 17wonderboom met grote blijdschap. | | 13 Zie Jona 1 op vers 17. Jona 1:17 (kt.) De HEERE nu beschikte een groten vis om Jona in te slokken; en Jona was in het ingewand van den vis, drie dagen en drie nachten. |
14 Hebr. kikajon. Van dit gewas is zeer verscheiden gevoelen. De voornaamste uitleggers houden het nu voor den wonderboom, anders genaamd: mollenkruid of kruisboom, die in Egypte veel placht te wassen en bekend te zijn met den naam KIKI. Dit wast zeer haastelijk en hoger op dan de lengte van een man, met grote brede bladeren, zijnde van verkoelenden aard. Zie het kruidboek van Dodoneus. |
15 Als nu zijn eigen verdek door de hitte van de zon mocht verdroogd en onnut geworden zijn. |
16 Om door deze onverwachte verkwikking zijn misnoegen (waarvan in het begin van dit hoofdstuk gesproken is) te verminderen en wat te breken, en voorts door het vervolg hem te onderwijzen en op te richten; Hebr. kwaad, of kwaadheid. Zie op vers 1. vers 1 (kt.) DAT verdroot Jona met groot verdriet, en zijn toorn ontstak. |
17 Vanwege het lieflijk en vermakelijk gerief dat hij daarvan had, maar niet denkende op het einde dat God daarmede voorhad. |
7 Maar God 18beschikte een worm des anderen daags in het opgaan van den dageraad; die 19stak den wonderboom, dat hij verdorde. | | 18 Als vers 6, en terstond weder in het volgende vers. vers 6 En God de HEERE beschikte een wonderboom, en deed hem opschieten boven Jona, opdat er schaduw mocht zijn over zijn hoofd, om hem te redden van zijn verdriet. En Jona verblijdde zich over den wonderboom met grote blijdschap. |
19 Hebr. sloeg, dat is, kwetste, stak, enz. Vgl. Gen. 8 op vers 21. Hos. 9 op vers 16, en hier het volgende vers. Gen. 8:21 (kt.) En de HEERE rook dien lieflijken reuk, en de HEERE zeide in Zijn hart: Ik zal voortaan den aardbodem niet meer vervloeken om des mensen wil, want het gedichtsel van des mensen hart is boos van zijn jeugd aan; en Ik zal voortaan niet meer al het levende slaan, gelijk als Ik gedaan heb. Hos. 9:16 (kt.) Efraïm is geslagen, hunlieder wortel is verdord, zij zullen geen vrucht voortbrengen; ja, ofschoon zij genereerden, zo zal Ik toch de gewenste vruchten van hun buik doden. |
8 En het geschiedde als de zon oprees, dat God een 20stillen oostenwind beschikte; en de zon 21stak op het hoofd van Jona, dat hij 22amechtig werd; en hij 23wenste zijner ziel te mogen sterven, en zeide: 24Het is mij beter te sterven dan te leven. | | 20 Of: zwijgenden, doven, waarop het Hebreeuwse woord schijnt te zien; dat is, een zachten oostenwind, die zich niet liet horen noch voelen, en dienvolgens de hitte der zon niet brak, waarover de zon te meer op zijn hoofd gestoken heeft. |
21 Hebr. sloeg. |
22 Of: bezweek, na aan het bezwijken en versmachten was. |
23 Of: begeerde voor zijn ziel, dat is, zichzelven, zijn persoon. Vgl. Richt. 16:30, enz. Richt. 16:30 En Simson zeide: Mijn ziel sterve met de Filistijnen. En hij boog zich met kracht, en het huis viel op de vorsten en op al het volk dat daarin was. En de doden die hij in zijn sterven gedood heeft, waren meer dan die hij in zijn leven gedood had. |
24 Als vers 3. vers 3 Nu dan, HEERE, neem toch mijn ziel van mij; want het is mij beter te sterven dan te leven. |
9 Toen zeide God tot Jona: 25Is uw toorn billijk ontstoken over den wonderboom? En hij zeide: Billijk is mijn toorn ontstoken, 26ten dode toe. | | 25 Als vers 4. vers 4 En de HEERE zeide: Is uw toorn billijk ontstoken? |
26 Zie vers 4 met de aant. vers 4 En de HEERE zeide: Is uw toorn billijk ontstoken? |
10 En de HEERE zeide: Gij 27verschoont den wonderboom, aan welken gij niet hebt gearbeid, noch dien 28groot gemaakt; die 29in één nacht werd, en in één nacht verging; | | 27 Dat is, gij zoudt hem gaarne hebben verschoond, gij hadt gaarne gezien, dat hij in fleur was gebleven, het deerde u over hem, enz. |
28 Dat is, opgebracht. |
29 Hebr. die een zoon of kind van één nacht geweest of geworden is, en een zoon van één nacht vergaan is, dat is, die in één nacht verging, gelijk hij in één nacht was opgekomen. Een Hebreeuwse manier van spreken. Vgl. de aant. op Gen. 5:32, enz. Gen. 5:32 (kt.) En Noach was vijfhonderd jaar oud, en Noach gewon Sem, Cham en Jafeth. |
11 En Ik zou die grote stad Ninevé niet verschonen, waarin veel meer dan 30honderd en twintig duizend mensen zijn die geen 31onderscheid weten tussen hun rechterhand en hun linkerhand, daartoe veel 32vee? | | 30 Hebr. twaalf miljoen, of: twaalfmaal tienduizend. |
31 Dat is, kleine, jonge, onmondige kinderen, die nog tot de jaren des onderscheids niet gekomen zijn, en van veel meerder waardij zijn dan uw wonderboom, waarvan gij zoveel werk maakt. |
32 Dat toch ook veel waardiger is dan die wonderboom. Hierop volgt geen repliek van Jona. |