Statenvertaling.nl

sample header image

Jona 1 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Jona 1

Dit hoofdstuk voorgelezen (v):

 

Jona van God gezonden zijnde om te prediken binnen Nineve, vlucht naar Tarsis, vs. 1, enz. Wordt op zee van God vervolgd met een groot onweder, en door het lot ontdekt, 4. En van het scheepsvolk, op zijn eigen raad, ten laatste geworpen in de zee, en het onweder daarmede gestild, 12. God beschikt een groten vis, die Jona inslokt, in wiens buik hij blijft drie dagen en drie nachten, 17.
 
Jona’s roeping en vlucht
1 EN1 het woord des HEEREN geschiedde tot 2Jona, den zoon van Amitthai, zeggende:1 Het woordje en wordt in het Oude Testament, naar den aard der Hebreeuwse spraak, veel gebruikt in het begin van enig verhaal, alsook bij de evangelisten in het Nieuwe Testament; gelijk andere spraken ook haar woordjes hebben waarmede zij een rede beginnen, dienende tot sieraad der spraak.
2 Die van Gath-Hefer was, gelegen in den stam van Zebulon; zie 2 Kon. 14:25 met de aantt., uit welke plaats afgeleid wordt, dat hij geprofeteerd heeft omtrent den tijd van de profeten Hosea en Amos, insgelijks van den koning Jerobeam, den tweeden van dien naam, die een zoon was van Joas, en koning in Israël, als het koninkrijk der tien stammen nog in tijdelijken welstand was, maar zijn God zeer ondankbaar, en tegen alle waarschuwingen en dreigementen hardnekkig; waarom het Gode beliefd heeft dezen profeet naar Nineve te schikken, om door het voorbeeld der Ninevieten Zijn volk te beschamen en te overtuigen. Vgl. Matth. 12:41. Luk. 11:32. verwijsteksten
2 Maak u op, ga naar de agrote stad 3Ninevé en 4predik tegen haar; 5want 6hunlieder boosheid is 7opgeklommen voor Mijn aangezicht.a Gen. 10:11, 12. Jona 3:3. verwijsteksten
3 De oude koninklijke hoofdstad van Assyrië. Zie Gen. 10:11, 12. 2 Kon. 19:36. Nah. 2:8, enz. verwijsteksten
4 Hebr. roep, roep uit, hetwelk in het Nieuwe Testament ook dikwijls door prediken verklaard wordt, zelfs van onzen Heere Christus in het verhaal van de Ninevieten, Matth. 12:41, enz. verwijsteksten
5 Of: predik tot haar, dat hunlieder boosheid, enz.
6 Der inwoners.
7 Dat is, hun zonden zijn zo veel, zwaar en openbaar, dat Ik ze niet langer zal kunnen verdragen, maar moeten straffen, zo zij zich niet bekeren. Vgl. Gen. 18:20, 21. verwijsteksten
3 Maar Jona maakte zich op om te 8vluchten naar 9Tarsis, van het aangezicht des 10HEEREN; en hij kwam af te 11Jafo, en vond een schip, gaande naar Tarsis, en hij gaf de vracht 12daarvan en ging neder in hetzelve om met 13henlieden te gaan naar Tarsis, van het aangezicht des HEEREN.8 Wat hem hiertoe bewogen heeft, zie Jona 4:2. verwijsteksten
9 De vermaarde zeehaven en hoofdstad van Cilicië, de geboorteplaats van den apostel Paulus. Zie 1 Kon. 10 op vers 22. Hand. 21:39; 22:3. verwijsteksten
10 Voor Wiens aangezicht hij, als Gods dienstknecht, schuldig was te staan (gelijk de Schrift gemeenlijk spreekt) om Zijn bevelen te ontvangen en te verrichten, zulks hij hier zoekende te ontgaan, gezegd wordt van Gods aangezicht te vluchten, dat is, dezen zijn plicht te verlaten. Zie Deut. 10 op vers 8. 1 Kon. 17:1, enz. verwijsteksten
11 Anders genoemd: Joppe, ook een zeehaven. Zie 2 Kron. 2 op vers 16. verwijsteksten
12 Te weten van het schip. Hebr. het loon van hetzelve, te weten schip.
13 Het scheepsvolk.
4 Maar de HEERE 14wierp een groten wind op de zee, en er werd een grote storm in de zee, zodat het schip 15dacht te breken.14 Onvoorziens en alzo, dat het zeevolk kon merken, dat het wat bijzonders, buitengewoons en Goddelijks was.
15 Een gemene manier van spreken, in andere talen ook gebruikelijk, dat is, het scheen niet anders, men meende ganselijk, of de scheepslieden dachten, dat het schip gebroken en in stukken geslagen zou worden.
5 Toen vreesden de 16zeelieden en riepen een iegelijk tot 17zijn god, en wierpen de 18vaten die in het schip waren, in de zee om het van dezelve te 19verlichten; maar Jona was nedergegaan aan de 20zijden van het schip, en lag neder en was met een diepen 21slaap bevangen.16 Of: zeevaarders, als schippers, bootsvolk en passagiers, die in de zoute zee voeren, waarop het Hebreeuwse woord ziet.
17 Dat is, afgod, dien hij naar het gebruik zijner woonplaats gewoon was te dienen.
18 Allerlei roerend goed. Zie van het Hebreeuwse woord Lev. 15 op vers 4. verwijsteksten
19 Of: ontlasten.
20 Dat is, een der zijden. Zie Richt. 12 op vers 7. verwijsteksten
21 Als op geen zwarigheid denkende, of menende buiten alle gevaar te zijn.
6 En de 22opperschipper naderde tot hem en zeide tot hem: 23Wat is u, gij hardslapende? Sta op, roep tot uw God; misschien zal die God aan ons 24gedenken, dat wij niet vergaan.22 Of: opperbootsman, hoogbootsman. Het Hebreeuwse woord komt van het hanteren der touwen of kabels.
23 Of: Wat zijt gij dus met diepen slaap bevangen?
24 Ten beste, om ons te verschonen. Anders: Zich jegens ons lieflijk of vriendelijk vertonen.
7 Voorts zeiden zij eenieder tot zijn metgezel: Komt en laat ons loten werpen, opdat wij mogen weten 25om wiens wil ons dit 26kwaad overkomt. Alzo wierpen zij loten, en het lot 27viel op Jona.25 Wie onder ons de schuldige man is, om wiens wil ons dit gevaar overkomt; of: wie ons den schuldigen man zal kunnen bekendmaken, om voorts te zien wat ons te doen staat, of er misschien een middel mocht zijn van ons te redden. Anders: waarom.
26 Der straf; dit gevaar, ongeluk, te weten dit onweder. Zie Gen. 19 op vers 19. verwijsteksten
27 Door Gods regering. Zie Spr. 16:33 met de aantt. verwijsteksten
8 Toen zeiden zij tot hem: Verklaar ons nu 28om wiens wil ons dit kwaad overkomt. Wat is uw 29werk en vanwaar komt gij? Welk is uw land en van welk volk zijt gij?28 Is het om uzelven, of iemand van de uwen, of om de waardigheid van iemand, aan welken gij of iemand van de uwen zich bezondigd heeft? Anders: waarom, ter zake van wat? De Hebreeuwse manier van spreken is nagenoeg dezelfde die in het voorgaande vers gebruikt is.
29 Of: bedrijf, handwerk, wat doet gij? Wat hantering drijft gij?
9 En hij zeide tot hen: Ik ben een 30Hebreeër; en ik vrees den HEERE, den God 31des hemels, Die de 32zee en het 33droge gemaakt heeft.30 Zie Gen. 10 op vers 21. verwijsteksten
31 Die Zijn troon en woonplaats gezegd wordt te hebben in den hemel, omdat Hij aldaar Zijn Goddelijke majesteit vertoont; of: Die de hemelen gemaakt heeft.
32 Ook deze, waarin wij varen.
33 Dat is, de aarde. Zie Gen. 1:9, 10. verwijsteksten
10 Toen vreesden die mannen met grote vreze en zeiden tot hem: 34Wat hebt gij dit gedaan? Want de mannen wisten dat hij van des HEEREN 35aangezicht vlood, want hij had het hun te kennen gegeven.34 Alzo wordt het woordje wat ook wel in onze taal gebruikt voor: hoe komt gij daartoe, wat is dat gedaan?, met ontsteltenis des gemoeds. Anders: Wat is dit, dat gij gedaan hebt, of: Waarom hebt gij, enz.
35 Als vers 3. verwijsteksten
11 Voorts zeiden zij tot hem: Wat zullen wij u doen, opdat de zee stil worde 36van ons? Want de zee 37werd hoe langer hoe onstuimiger.36 Of: van tegen ons, te weten alzo te gaan, of: stil worde en van ons aflate. In denzelfden zin. Zie van het Hebreeuwse woord Joz. 10 op vers 12. Spr. 26 op vers 20. Anders: tegen ons. Vgl. Ps. 28:1. Alzo vers 12. verwijsteksten
37 Hebr. ging en werd onstuimig. Of: gaat en wordt, enz. (als woorden der zeelieden). Dat is, neemt of nam in onstuimigheid toe, werd van tijd tot tijd onstuimiger, het onweder nam toe. Zie gelijke manier van spreken Gen. 8:3, 5; 26:13. Richt. 4:24. 1 Sam. 14:19. 2 Sam. 3:1 in de aantt. Alzo vers 13. verwijsteksten
12 En hij zeide tot hen: Neemt mij op, en werpt mij in de zee, zo zal de zee stil worden van ulieden; want ik 38weet dat deze grote storm ulieden om mijnentwil overkomt.38 Door bijzonder ingeven van God en getuigenis zijner consciëntie.
13 Maar de mannen 39roeiden om het schip weder te brengen aan het 40droge, doch zij konden niet; want de zee 41werd hoe langer hoe onstuimiger tegen hen.39 Hebr. eigenlijk: groeven, te weten in de zee, dat is, roeiden, vanwege de gelijkheid die er is tussen het graven en roeien. Deze lieden zochten Jona te verschonen zoveel mogelijk was.
40 Dat is, land, als vers 9. verwijsteksten
41 Zie op vers 11. verwijsteksten
14 Toen riepen zij tot den HEERE en zeiden: Och HEERE, laat ons toch niet vergaan om dezes mans 42ziel, en 43leg geen onschuldig bloed op ons; want Gij, HEERE, hebt gedaan gelijk als het U heeft behaagd.42 Dat is, persoon. Zie Gen. 12 op vers 5. verwijsteksten
43 Dat is, reken ons toch niet toe en straf er ons niet om, als om een doodslag, dat wij dezen man (die ons niet heeft misdaan, en van wiens zaken wij niets weten dan hetgeen hij ons zelf heeft gezegd) moeten overboord werpen; want wij doen het ongaarne en door nood. Het blijkt dat dit alles Uw werk en bestier is, en wij mogen U niet tegenspreken; Gij hebt in deze zaak gedaan naar Uw welbehagen. Zie van de manier van spreken Richt. 9 op vers 24. verwijsteksten
15 En zij namen Jona op en wierpen hem in de zee. Toen stond de zee stil van haar verbolgenheid.
16 Dies vreesden de mannen den HEERE met grote vreze; en zij 44slachtten den HEERE slachtoffer en 45beloofden geloften.44 Als zij behouden waren overgekomen, dankten zij dien God met offeranden, Welken zij bevonden hadden den Auteur te zijn van dat grote onweder en de stilling van dien, en vervolgens van hun wonderlijke behoudenis.
45 Vgl. Jona 2:9 met de aant. verwijsteksten
17 De HEERE nu 46beschikte een 47groten vis 48om Jona in te slokken; en Jona was in het 49ingewand van den vis, bdrie dagen en drie nachten.46 Of: had voorbereid, beschikt, te weten door Zijn almachtige, wijze, Vaderlijke regering; alzo Jona 4:6, 7, 8. Het Hebreeuwse woord is hetzelfde waarvan men houdt dat het Man den naam heeft, waarmede God Israël spijsde in de woestijn. Zie Ex. 16 op vers 15. verwijsteksten
47 Namelijk een walvis, Matth. 12:40. verwijsteksten
48 Dienvolgens geschiedde het alzo, dat hij hem inslokte.
49 Dat is, in den buik of balg. Hierdoor heeft God dezen profeet gesteld tot een voorbeeld van onzen Heere Jezus Christus. Zie Matth. 12:40; 16:4. Luk. 11:30. verwijsteksten
b Matth. 12:40; 16:4. Luk. 11:30. verwijsteksten

Einde Jona 1