Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
1 IK zag den Heere staan op het altaar, en Hij zeide: Sla dien knoop, dat de posten beven, en doorkloof hen allen in het hoofd; en Ik zal hun achterste met het zwaard doden; de vliedende zal onder hen niet ontvlieden, noch de ontkomende onder hen behouden worden. |
2 Al groeven zij tot in de hel, zo zal hen Mijn hand vandaar halen; en al klommen zij in den hemel, zo zal Ik hen vandaar doen nederdalen. |
3 En al verstaken zij zich op de hoogte van Karmel, zo zal Ik hen naspeuren en vandaar halen; en al verborgen zij zich van voor Mijn ogen in den grond van de zee, zo zal Ik vandaar een slang gebieden, die zal hen bijten. |
4 En al gingen zij in gevangenis voor het aangezicht hunner vijanden, zo zal Ik vandaar het zwaard gebieden, dat het hen dode; en Ik zal Mijn oog tegen hen zetten ten kwade, en niet ten goede. |
5 Want de Heere HEERE der heirscharen is het Die het land aanroert dat het versmelte, en allen die daarin wonen, treuren; en dat
het geheel oprijze als een rivier, en verdronken worde als door de rivier van Egypte. |
6 Die Zijn opperzalen in den hemel bouwt, en Zijn bende, die heeft Hij op aarde gefundeerd; Die de wateren der zee roept, en giet ze uit op den aardbodem; HEERE is Zijn Naam. |
7 Zijt gijlieden Mij niet als de kinderen der Moren, o kinderen Israëls? spreekt de HEERE. Heb Ik Israël niet opgevoerd uit Egypteland, en de Filistijnen uit Kaftor, en de Syriërs uit Kir? |
8 Zie, de ogen des Heeren HEEREN zijn tegen dit zondig koninkrijk, dat Ik het van den aardbodem verdelge; behalve dat Ik het huis Jakobs niet ganselijk zal verdelgen, spreekt de HEERE. |
9 Want zie, Ik geef bevel, en Ik zal het huis Israëls onder al de heidenen schudden, gelijk als zaad geschud wordt in een zeef; en niet één steentje zal er ter aarde vallen. |
10 Alle zondaars Mijns volks zullen door het zwaard sterven; die daar zeggen: Het kwaad zal tot ons niet genaken, noch ons
voorkomen. |
11 Te dien dage zal Ik de vervallen hut van David wederoprichten, en Ik zal haar reten vertuinen, en wat aan haar is afgebroken, wederoprichten, en zal ze bouwen als in de dagen vanouds; |
12 Opdat zij erfelijk bezitten het overblijfsel van Edom en al de heidenen die naar Mijn Naam genoemd worden, spreekt de HEERE, Die dit doet. |
13 Zie, de dagen komen, spreekt de HEERE, dat de ploeger den maaier, en de druiventreder den zaadzaaier genaken zal; en de bergen zullen van zoeten wijn druipen en al de heuvelen zullen smelten. |
14 En Ik zal de gevangenis van Mijn volk Israël wenden, en zij zullen de verwoeste steden herbouwen en bewonen, en wijngaarden planten en derzelver wijn drinken; en zij zullen hoven maken en derzelver vrucht eten. |
15 En Ik zal hen in hun land planten; en zij zullen niet meer worden uitgerukt uit hun land, dat Ik hunlieden gegeven heb, zegt de HEERE uw God. |