Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Drie gezichten |
1 DE Heere HEERE deed mij aldus zien; en zie, Hij formeerde sprinkhanen, in het begin des opkomens van het nagras; en zie, het was het nagras na des konings afmaaiingen. |
2 En het geschiedde als zij het kruid des lands geheel zouden hebben afgegeten, dat ik zeide: Heere HEERE, vergeef toch; wie zou er van
Jakob blijven staan? Want hij is klein. |
3 Toen
berouwde zulks den HEERE. Het zal niet geschieden, zeide de HEERE. |
4 Wijders deed mij de Heere HEERE aldus zien; en zie, de Heere HEERE riep uit dat Hij wilde twisten met vuur; en het verteerde een groten afgrond, ook verteerde het een stuk land. |
5 Toen zeide ik: Heere HEERE, houd toch op; wie zou er van Jakob blijven staan? Want hij is klein. |
6 Toen berouwde zulks den HEERE. Ook dit zal niet geschieden, zeide de Heere HEERE. |
7 Nog deed Hij mij aldus zien; en zie, de Heere stond op een muur die naar het paslood gemaakt was; en een paslood was in Zijn hand. |
8 En de HEERE zeide tot mij: Wat ziet gij, Amos? En ik zeide: Een paslood. Toen zeide de Heere: Zie, Ik zal het paslood stellen in het midden van Mijn volk Israël; Ik zal het voortaan niet meer voorbijgaan. |
9 Maar Izaks hoogten zullen verwoest en Israëls heiligdommen verstoord worden; en Ik zal tegen Jeróbeams huis opstaan met het zwaard. |
Amázia zoekt Amos te verschrikken |
10 Toen zond Amázia, de priester te Bethel, tot Jeróbeam, den koning van Israël, zeggende: Amos heeft een verbintenis tegen u gemaakt in het midden van het huis Israëls; het land zal al zijn woorden niet kunnen verdragen. |
11 Want alzo zegt Amos: Jeróbeam zal door het zwaard sterven, en Israël zal voorzeker uit zijn land gevankelijk worden weggevoerd. |
12 Daarna zeide Amázia tot Amos: Gij ziener, ga weg, vlied in het land van Juda; en eet aldaar brood en profeteer aldaar. |
13 Maar te Bethel zult gij voortaan niet meer profeteren; want dat is des konings heiligdom, en dat is het huis des koninkrijks. |
14 Toen antwoordde Amos en zeide tot Amázia: Ik was geen profeet, en ik was geen profetenzoon, maar ik was een ossenherder en las wilde vijgen af. |
15 Maar de HEERE nam mij van achter de kudde, en de HEERE zeide tot mij: Ga heen, profeteer tot Mijn volk Israël. |
16 Nu dan, hoor des HEEREN woord: Gij zegt: Gij zult niet profeteren tegen Israël, noch adruppen tegen het huis van Izak. a Ez. 21:2. |
a Ez. 21:2 Mensenkind, zet uw aangezicht tegen Jeruzalem, en drup tegen de heiligdommen, en profeteer tegen het land van Israël, |
17 Daarom zegt de HEERE alzo: Uw vrouw zal in de stad hoereren, en uw zonen en uw dochters zullen door het zwaard vallen, en uw land zal door het snoer uitgedeeld worden; en gij zult in een onrein land sterven, en Israël zal voorzeker uit zijn land gevankelijk worden weggevoerd. |