Statenvertaling.nl

sample header image

Amos 6 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Amos 6

Dit hoofdstuk voorgelezen (v):

 

Wee en gevangenis over de voornaamsten van Sion en Samaria, vanwege hun vleselijke zekerheid, goddeloze dartelheid en overdaad, vs. 1, enz. God zweert, dat Hij de stad, met al wat erin is, aan den vijand zal overgeven, en wie overblijft, door Zijn plagen doen verdwijnen, zonder groten of kleinen te verschonen, 7. Om Israëls domme verkeerdheid of hardnekkigheid en dwazen hoogmoed zal God een verdrukkenden vijand over hen zenden, 12.
 
Wee over de gerusten
1 WEE 1den 2gerusten te 3Sion en den 4zekeren op den berg van Samaría, die de 5voornaamsten zijn van de a6eerstelingen der volken, en tot dewelke die van het huis Israëls 7komen.
1 In het meervoud.
2 Of: gemakkelijken, die op hun gemak in weelde leven. Vgl. Jer. 48:11, alwaar van Moab gezegd wordt, dat hij van zijn jeugd af gerust, of op zijn gemak, in stilte geweest is, geen overlast lijdende, noch vrezende. verwijsteksten
3 Dit ging Juda aan, waarvan Jeruzalem de hoofdstad was, en op Sion het koninklijke slot.
4 Dat is, zorgelozen; vgl. Richt. 18:27, alwaar van Laïs gezegd wordt, dat het een stil en zeker volk was; en Ez. 30:9, Cusch der zekerheid of des vertrouwens, dat is, dat zekere of zorgeloze Cusch, of den zekeren Cusch, dat is, de zekere zorgeloze Moren. Anders: die op den berg van Samaria vertrouwen of zich verlaten, en daarop zeker zijn en zorgeloos; den zin op hetzelfde uitkomende, doch in den tekst is gelet op de samenvoeging der beide leden. verwijsteksten
5 Of: vermaardsten, beroemdsten. Zie van het Hebreeuwse woord Spr. 4 op vers 7. Dit duiden sommigen op de beide bergen van Sion en Samaria, maar het voorgaande en volgende slaat op de hoofden van Juda en Israël, die op deze bergen hun residentie hadden, in de beide hoofdsteden, zijnde de voornaamsten onder de hoofden des volks. verwijsteksten
a Ex. 19:5. Jer. 2:3. verwijsteksten
6 De twaalf stammen, die God van alle andere volken afgezonderd en tot Zijn volk had aangenomen. Zie Ex. 19:5. Jer. 2:3, enz. Of: de voornaamsten, de hoofden van de volken, dat is, van de twaalf stammen. verwijsteksten
7 Om aldaar van hun hoofden raad en daad (als men zegt) te halen; Juda en Benjamin te Jeruzalem, en de tien stammen te Samaria. Hebr. het huis Israëls komen, of zullen komen. God spreekt het wee over deze hoofden, omdat zij zich (als volgt) in deze heerlijke plaatsen (die zij door Gods goedheid bewoonden) en deze grote waardigheid, zo ondankbaar tegen Hem bewezen.
 
2 Gaat over naar 8Kalné en ziet toe, en gaat vandaar naar Hamath, de 9grote stad, en trekt af naar 10Gath der Filistijnen; of zij 11beter zijn dan deze koninkrijken, of hun landpale groter dan uw landpale.
8 Een zeer oude vermaarde stad in het land Sinear of Chaldea. Zie Gen. 10:10. Jes. 10 op vers 9. verwijsteksten
9 Of: machtige, geweldige, heerlijke. Zie van Hamath (ook een vermaarde koninklijke stad) Num. 13 op vers 21. 2 Sam. 8:9, enz. verwijsteksten
10 Ook een koninklijke stad. Zie 1 Sam. 21:10. 2 Sam. 8 op vers 1. verwijsteksten
11 Deze woorden, groter, beter, geven te verstaan dat God hun wil voor ogen stellen de heerlijkheid van het land dat Hij hun had gegeven, waarvoor zij Hem dankbaar behoorden te zijn. Anders: waren zij niet beter? enz., in dezen zin, alsof God hun wilde voorstellen, dat groter en heerlijker plaatsen dan de hunne al geruïneerd waren, zodat zij zo zeker en zorgeloos niet moesten zijn, maar zich spiegelen aan zulke voorbeelden en zich bekeren.
 
3 Gij die den b12bozen dag c13verre stelt, en den stoel des gewelds 14nabij brengt.
b Amos 5:18. verwijsteksten
12 Den nakenden tijd der straf Gods, waarvan Amos 5:18, 19, 20. Versta hierop: wee u, uit het voorgaande. verwijsteksten
c Ez. 12:27. verwijsteksten
13 Als hebbende óf gans niet, óf immers bij uw tijd daarvoor niet te vrezen. Vgl. Ez. 12:22. Amos 9:10. Ja, gij houdt de redenen van des Heeren dag als een onrein, afschuwelijk en verfoeilijk ding; waarop het Hebreeuwse woord schijnt te zien. verwijsteksten
14 Alsof God zeide: Is dat niet een grote dwaasheid, dat gij op de rechterstoelen uw goddeloosheid pleegt, zodat allerlei onrecht nabij u, ja, onder en in u is en u aankleeft, en dat gij u evenwel wijsmaakt, dat de straffen ver zijn, of uitblijven zullen?
 
4 Die daar liggen op 15elpenbenen bedsteden en 16weelderig zijn op hun koetsen, en eten de 17lammeren van de kudde, en de kalveren uit het 18midden van den meststal.
15 Hebr. van tand. Zie 1 Kon. 10 op vers 18. Vergelijk de beschrijving der koninklijke pracht Esth. 1:6. verwijsteksten
16 Of: overdadig, overvloedig. Anders: die zich weelderig uitstrekken, uitbreiden (als een weelderige wijnstok, Ez. 17:6). Alzo vers 7. verwijsteksten
17 Te weten de beste, uit het volgende.
18 Kiezende de vetste, uit de plaats waar men ze gewoon was te mesten.
 
5 Die op het 19geklank der dluit kwinkeleren, en bedenken zichzelven instrumenten der muziek, 20gelijk David.
19 Hebr. op of naar den mond, dat is, naar de wijze en aanleiding van het luit- of psalterspel, hun stem op het fijnste en vaardigste weten te breken, dat men noemt kwinkeleren of kwinken, kwinkelen, kwelen, en bij de musici (recht naar het Hebreeuwse woord) heet diminueren.
d Jes. 5:12. verwijsteksten
20 Passende (naar de wijze van ijdele wereldse mensen) het geestelijke heilige werk van den koninklijken profeet David op hun vleselijke weelde en dartelheid.
 
6 Die wijn 21uit schalen edrinken en zich zalven met de 22voortreffelijkste olie, maar f23bekommeren zich niet over de 24verbreking van 25Jozef.
21 Anders: in of met bekkens van den wijn, dat is, die zich niet laten genoegen met gemene drinkbekers, schalen of koppen, maar grote wijde bekkens of kommen (gelijk sprengbekkens) vol wijn storten en uitzuipen.
e Jes. 5:11. verwijsteksten
22 Hebr. de eerstelingen, het eerste, voorste van de oliën, dat is, de allerbeste en kostelijkste olie. Zie Ruth 3:3. Ps. 23:5. Spr. 21:17, met de aantt. verwijsteksten
f Jes. 5:12. verwijsteksten
23 Of: hebben geen smart, weedom, hartzeer. Het Hebreeuwse woord wordt gebruikt van krankheid van het lichaam, en ook smart en bekommering van den geest; elk van beide kan hier plaatshebben, alzo het ene gemeenlijk op het andere volgt.
24 De particuliere verdrukkingen hunner broederen, en de gemene, zo verledene als aanstaande, ellenden van Gods volk. Zie Jer. 4 op vers 6. verwijsteksten
25 Als Amos 5:6. verwijsteksten
 
7 Daarom zullen zij 26nu gevankelijk heengaan 27onder de voorsten die in ggevangenis gaan; en het 28banket dergenen die 29weelderig zijn, zal 30wegwijken.
26 Dat is, weldra. Zie Hos. 10 op vers 3. verwijsteksten
27 Hebr. in of onder het hoofd, dat is, vooraan, in de spits der gevangenen zult gij de eersten en voorsten zijn, gelijk gij in hoogheid en boosheid den voorgang hebt gehad. De voorsten in zonden, zo ook de voorsten in straffen.
g Jes. 5:13. verwijsteksten
28 Anders: rouwmaaltijden, die zij met grote pracht, overdaad en wonderlijk bestier plachten te houden. Zie Jer. 16 op vers 5. verwijsteksten
29 Als vers 4. verwijsteksten
30 Alle vreugde, dartelheid, pracht en overdaad zal ophouden en hen verlaten, en in plaats van die zal hun ellende en jammer aankleven en volgen.
 
8 De Heere HEERE heeft gezworen bij 31Zichzelven (spreekt de HEERE, de God der heirscharen): Ik heb een gruwel van 32Jakobs hovaardij en Ik haat zijn paleizen; daarom zal Ik de stad en haar 33volheid 34overleveren.
31 Hebr. bij Zijn ziel, dat is, bij Zichzelven. Zie Gen. 22 op vers 16. Menselijk van God gesproken, ten aanzien van het woord ziel. verwijsteksten
32 Dat is, Israëls, der Israëlieten.
33 Alles waarmede Ik de stad vervuld, verrijkt en versierd heb. Vgl. Deut. 33:16. Ps. 24:1, enz. verwijsteksten
34 In de hand des vijands.
 
9 En het zal geschieden, zo er tien mannen in enig huis zullen 35overgelaten zijn, dat zij 36sterven zullen.
35 Van den vijand.
36 Door de pestilentie of honger, brand, aardbevingen, enz., gelijk van God gedreigd was, dat wie de ene plaag ontging, in de andere zou vallen. Zie Amos 5:19, enz. verwijsteksten
 
10 En 37de naaste vriend zal 38een iegelijk van die opnemen, of die 39hem 40verbrandt, om de beenderen uit het huis uit te brengen, en zal zeggen tot dien die 41binnen de zijden van het huis is: Zijn er nog 42meer bij u? En hij zal zeggen: 43Niemand. Dan zal hij zeggen: 44Zwijg, want 45zij waren niet om des HEEREN Naam te vermelden.
37 Of: neef, bloedverwant, vriend; naar het gebruik van het Hebreeuwse woord.
38 Hebr. hem, dat is, een der voorzeide verstorvenen, den een na den ander.
39 Het lichaam van den gestorvene, om de beenderen uit te brengen, ter begrafenis of om weg te werpen. Vgl. Amos 8:3. verwijsteksten
40 Hetwelk niet gebruikelijk was dan in buitengewone toevallen en om bijzondere redenen, gelijk te zien is 1 Sam. 31:12. Doch naar sommiger mening ook in tijden van zware pest, hetwelk op deze plaats niet kwalijk zou passen. verwijsteksten
41 Hebr. in. De zin is: in het binnenste van het huis.
42 Doden in het huis?
43 Of: Het einde is er. Dat is, zij zijn nu altemaal weg, daar is geen meer behouden.
44 Murmureer niet tegen Gods oordelen, want de verstorvenen waren goddeloos. Vgl. Amos 5:13 met de aant. verwijsteksten
45 De verstorvenen. Anders: des HEEREN Naam is niet te vermelden, of: men moet dien niet vermelden. Waarmede te kennen zou gegeven worden de uiterste goddeloosheid dezer mensen, als die op het zwaarste geplaagd zijnde, evenwel niet zouden mogen lijden dat men den Heere gedacht. Sommigen verstaan het van de gemene gewoonte van rouwklagen of klaagliederen te gebruiken over de doden, in dewelke de Naam des Heeren niet mocht gedacht worden. Vgl. Amos 8:3. verwijsteksten
 
11 Want zie, de HEERE 46geeft bevel, en Hij zal het grote huis slaan met 47inwatering, en het kleine huis met spleten.
46 Of: zal gebieden, bevel geven, dat is, door Zijn regering beschikken dat de vijand (als op Zijn bevel) aankomt en slaat, enz. Zie vers 14. Amos 9:9. verwijsteksten
47 Hebr. droppen of droppelen, dat is, inwatering, zodat de straffen gaan zullen over hogen en lagen, groten en kleinen, als een doordringende en steeds druipende regen, die niet zal zijn te keren. Vgl. Amos 5:24. Sommigen duiden het op beide koninkrijken, van Israël en Juda, waarvan Israël door de Assyriërs, en Juda door de Babyloniërs zou bedorven en verwoest worden. Vgl. Jes. 8:14. verwijsteksten
 
12 48Zullen ook paarden rennen op een steenrots? Zal men ook daarop met runderen ploegen? 49Want gijlieden hebt het recht in 50gal verkeerd, en de vrucht der gerechtigheid in halsem.
48 Dit vers kan men met sommigen alzo verstaan, dat, gelijk zulks op steenrotsen niet past, noch wel kan gelukken, Israël ook alzo niet wel kon varen, omdat zij verkeerd liepen en ploegden, of omdat al het vermanen en bestraffen aan hen niets dan vergeefs rennen en ploegen op steenrotsen was, want zij bleven verkeerd, als volgt. Of gelijk zulks een omkering zou zijn van alle natuurlijke orde en redegebruik, en niet anders dan loutere en zeer schadelijke dwaasheid, alzo was ook hun doen; dewijl zij de heilige en zeer lieflijke ordinantiën Gods van recht en gerechtigheid omkeerden in enkel vergift en bitterheid.
49 Of: Dat gij het recht verkeerd hebt, enz.
50 Zie Ps. 69 op vers 22, en vgl. Amos 5:7. verwijsteksten
h Amos 5:7. verwijsteksten
 
13 Gij die blijde zijt over een 51nietig ding; gij die zegt: Hebben wij ons niet door onze sterkte 52hoornen verkregen?
51 Als daar is uw rijkdom en macht, waarop gij u dwaselijk beroemt; dewijl zij u van Mij gegeven zijn, en, vanwege uw zonden, tegen Mijn toorn niet zullen helpen.
52 Heerlijkheid en macht. Zie Deut. 33 op vers 17. Job 16 op vers 15. verwijsteksten
 
14 Want zie, Ik zal over ulieden, o huis Israëls, een 53volk verwekken, spreekt de HEERE, de God der heirscharen; die zullen ulieden 54drukken, vanwaar men komt te 55Hamath, tot aan de beek der 56wildernis.
53 De Assyriërs, gelijk de Babyloniërs over Juda.
54 Of: dringen. Vgl. Amos 2:13. verwijsteksten
55 Gelegen aan de noorderlandpale van Kanaän, gelijk de beek of rivier van Egypte of Sichor in het zuiden. Zie Num. 34:5, 8. Joz. 13:3. De zin is: Zij zullen u plagen van het ene einde des lands tot het andere. verwijsteksten
56 Of: des vlakken velds.

Einde Amos 6