AMOS, die een herder was van Tekoa, in het land van Juda, is van God beroepen tot het profetisch ambt, en specialijk gezonden tot de tien stammen, of het koninkrijk van Israël, alwaar hij onder den koning Jerobeam, de zoon van Joas, nevens den profeet Hosea, al hetzelve op Gods bevel geprofeteerd heeft. Nadat hij den omliggenden volken Gods oordelen, vanwege hun vijandschap tegen Gods volk, had verkondigd, komt hij, hfdst. 2:4, tot Juda, en voornamelijk tot Israël, welken hij in al de volgende hoofdstukken profeteert Gods rechtvaardige straffen, en wel uitdrukkelijk den gehelen ondergang van hun rijk en staat, door vijandelijk geweld, mitsgaders wegvoering uit hun land en verstrooiing onder de heidenen, vanwege de veelheid hunner gruwelijke zonden tegen de eerste en tweede tafel, en hun hardnekkigheid tegen alle Goddelijke bestraffingen en vermaningen tot bekering, als in den inhoud der hoofdstukken is te zien; welke profetieën door verscheidene gezichten en verklaring van Gods macht en majesteit bevestigd worden. Doch daarnevens belooft God een overblijfsel genadiglijk te behouden, en het Koninkrijk van den MESSIAS JEZUS CHRISTUS op te richten, tot zaligheid van alle uitverkoren Joden en heidenen, van het 8ste vers van het 9de hoofdstuk tot aan het einde. |