Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Aäron wordt bevolen den dienst van zijn priesterlijk ambt aan te vangen, vs. 1, enz. Hij doet zulks, offerende eerst voor zichzelven, 8. Daarna voor het volk, 15. Hetwelk hij ook zegent, 22. God bevestigt dezen dienst met een teken, 24. |
Het eerste offer van Aäron |
1 EN het geschiedde ten 1achtsten dage, dat Mozes riep Aäron en zijn zonen, en 2de oudsten van Israël. | | 1 Dewelke volgde na de zeven dagen der inwijding waarvan gemeld is Lev. 8:35. Vgl. Ez. 43:26, 27. Lev. 8:35 Gij zult dan aan de deur van de tent der samenkomst dag en nacht zeven dagen blijven, en zult de wacht des HEEREN waarnemen, opdat gij niet sterft; want alzo is het mij geboden. Ez. 43:26 Zeven dagen zullen zij het altaar verzoenen en het reinigen, en zijn handen vullen. Ez. 43:27 Als zij nu deze dagen zullen voleind hebben, dan zal het op den achtsten dag en voortaan geschieden, dat de priesters uw brandoffers en uw dankoffers op het altaar zullen bereiden; en Ik zal een welgevallen aan ulieden hebben, spreekt de Heere HEERE. |
2 Zie Lev. 4 op vers 15. Lev. 4:15 (kt.) En de oudsten der vergadering zullen hun handen op het hoofd van den var, voor het aangezicht des HEEREN, leggen; en hij zal den var slachten voor het aangezicht des HEEREN. |
2 En hij zeide tot Aäron: aNeem 3u een kalf, een 4jong rund, ten zondoffer, en een ram ten brandoffer, die volkomen zijn, en breng ze 5voor het aangezicht des HEEREN. | | a Ex. 29:1. Ex. 29:1 DIT nu is de zaak die gij hun doen zult om hen te heiligen, dat zij Mij het priesterambt bedienen: neem één var, het jong eens runds en twee volkomen rammen; |
3 Dat is, om voor u geslacht te worden. Zie vers 8. vers 8 Toen naderde Aäron tot het altaar, en slachtte het kalf des zondoffers dat voor hem was. |
4 Hebr. den zoon eens runds, dat is, een jongen os. |
5 Zie Lev. 1 op vers 3. Lev. 1:3 (kt.) Indien zijn offerande een brandoffer van runderen is, zo zal hij een volkomen mannetje offeren; aan de deur van de tent der samenkomst zal hij dat offeren, naar zijn welgevallen, voor het aangezicht des HEEREN. |
3 Daarna spreek tot de kinderen Israëls, zeggende: Neemt een geitenbok ten zondoffer, en een kalf en een lam, 6eenjarige, volkomene, ten brandoffer; | | 6 Hebr. zonen eens jaars. Alzo Lev. 14:10. Lev. 14:10 En op den achtsten dag zal hij twee volkomen lammeren en één eenjarig volkomen schaap nemen, mitsgaders drie tienden meelbloem ten spijsoffer, met olie gemengd, en één log olie. |
4 Ook een os en ram ten dankoffer, om voor het aangezicht des HEEREN te offeren; en spijsoffer met olie gemengd; want heden 7zal de HEERE u verschijnen. | | 7 Hebr. is u de Heere verschenen. Hij spreekt van de toekomende geschiedenis, waarvan vss. 23, 24, alsof zij tegenwoordig en geschied ware, om de zekerheid en vastigheid daarvan hun in te scherpen. Alzo Gen. 20:3. Ex. 9:3. Matth. 26:28, enz. vers 23 Toen ging Mozes met Aäron in de tent der samenkomst; daarna kwamen zij uit en zegenden het volk; en de heerlijkheid des HEEREN verscheen al het volk. vers 24 Want een vuur ging uit van het aangezicht des HEEREN en verteerde op het altaar het brandoffer en het vet. Als het ganse volk dit zag, zo juichten zij, en vielen op hun aangezichten. Gen. 20:3 Maar God kwam tot Abimélech in een droom des nachts, en Hij zeide tot hem: Zie, gij zijt dood om der vrouwe wil, die gij weggenomen hebt; want zij is met een man getrouwd. Ex. 9:3 Zie, de hand des HEEREN zal zijn over uw vee dat in het veld is, over de paarden, over de ezels, over de kemels, over de runderen en over het kleinvee, door een zeer zware pestilentie. Matth. 26:28 Want dat is Mijn bloed, het bloed des Nieuwen Testaments, hetwelk voor velen vergoten wordt, tot vergeving der zonden. |
5 Toen namen zij wat Mozes geboden had, 8brengende dat tot vóór aan de tent der samenkomst; en de gehele vergadering naderde en stond voor het aangezicht des HEEREN. | | 8 Dit is hier ingevoegd omdat het woord nemen, dat voorgaat, dikwijls nog een ander woord met zich insluit, dat den zin vervullen moet. Zie Gen. 12 op vers 15. Anders: Toen brachten zij wat Mozes geboden had tot, enz. Gen. 12:15 (kt.) Ook zagen haar Farao’s vorsten en prezen haar bij Farao; en de vrouw werd weggenomen naar Farao’s huis. |
6 En Mozes zeide: Deze zaak, die de HEERE geboden heeft, zult gij doen; en de 9heerlijkheid des HEEREN zal u verschijnen. | | 9 Versta de heerlijke tekenen van de openbaring Gods door het vuur dat van den Heere uitkwam, waardoor het brandoffer vanzelf aangestoken en verteerd werd. Zie vss. 23, 24. Vgl. Ex. 24:16, 17; 40:34, 35. Ez. 43:2. vers 23 Toen ging Mozes met Aäron in de tent der samenkomst; daarna kwamen zij uit en zegenden het volk; en de heerlijkheid des HEEREN verscheen al het volk. vers 24 Want een vuur ging uit van het aangezicht des HEEREN en verteerde op het altaar het brandoffer en het vet. Als het ganse volk dit zag, zo juichten zij, en vielen op hun aangezichten. Ex. 24:16 En de heerlijkheid des HEEREN woonde op den berg Sinaï, en de wolk bedekte Hem zes dagen; en ten zevenden dage riep Hij Mozes uit het midden der wolk. Ex. 24:17 En het aanzien der heerlijkheid des HEEREN was als een verterend vuur op het opperste diens bergs in de ogen der kinderen Israëls. Ex. 40:34 Toen bedekte de wolk de tent der samenkomst, en de heerlijkheid des HEEREN vervulde den tabernakel; Ex. 40:35 Zodat Mozes niet kon ingaan in de tent der samenkomst, dewijl de wolk daarop bleef, en de heerlijkheid des HEEREN den tabernakel vervulde. Ez. 43:2 En zie, de heerlijkheid van den God Israëls kwam van den weg naar het oosten; en Zijn stem was als het geruis van vele wateren, en de aarde werd verlicht van Zijn heerlijkheid. |
7 En Mozes zeide tot Aäron: Nader tot het altaar en maak uw bzondoffer en uw brandoffer toe, en doe verzoening 10voor u en voor het volk; maak daarna de offerande des volks toe en doe de verzoening voor hen, gelijk als de HEERE geboden heeft. | | b Lev. 16:6. Hebr. 7:27. Lev. 16:6 Daarna zal Aäron den var des zondoffers die voor hem zal zijn, offeren, en zal voor zich en voor zijn huis verzoening doen. Hebr. 7:27 Dien het niet allen dag nodig was, gelijk den hogepriesters, eerst voor zijn eigen zonden slachtoffers op te offeren, daarna voor de zonden des volks; want dat heeft Hij eenmaal gedaan, als Hij Zichzelven opgeofferd heeft. |
10 Eerst voor u, opdat gij alzo bekwaam moogt wezen om de verzoening voor het volk te doen, als gij zelf eerst verzoend zult zijn. Want de Levitische priesters zondaren zijnde, moesten ook voor zichzelven offeren, Hebr. 7:27, 28. Hebr. 7:27 Dien het niet allen dag nodig was, gelijk den hogepriesters, eerst voor zijn eigen zonden slachtoffers op te offeren, daarna voor de zonden des volks; want dat heeft Hij eenmaal gedaan, als Hij Zichzelven opgeofferd heeft. Hebr. 7:28 Want de wet stelt tot hogepriesters mensen die zwakheid hebben; maar het woord der eedzwering, die na de wet is gevolgd, stelt den Zoon, Die in der eeuwigheid geheiligd is. |
8 Toen naderde Aäron tot het altaar, en slachtte 11het kalf des zondoffers dat 12voor hem was. | | 11 Dat is, dat voor de zonde geofferd moest wezen. Vgl. de aant. op vers 15. vers 15 (kt.) Daarna deed hij de offerande des volks toebrengen; en nam den bok des zondoffers die voor het volk was, en slachtte hem en bereidde hem ten zondoffer, gelijk het eerste. |
12 Zie op vers 2. vers 2 (kt.) En hij zeide tot Aäron: Neem u een kalf, een jong rund, ten zondoffer, en een ram ten brandoffer, die volkomen zijn, en breng ze voor het aangezicht des HEEREN. |
9 En de zonen van Aäron brachten het bloed tot hem en hij doopte zijn vinger in dat bloed en deed het op de hoornen des altaars; daarna goot hij het bloed uit aan den bodem des altaars. | | |
10 Maar het vet en de nieren en het net van de lever van het zondoffer heeft hij op het altaar 13aangestoken, gelijk als de HEERE Mozes geboden had. | | 13 Dat is, bereid en toegemaakt om aangestoken en verbrand te worden. Alzo vss. 13, 14, 17, 20. Want het is terstond daarna aangestoken, en verteerd met vuur dat wonderbaarlijk uit den hemel viel, of uit het heilige der heiligen voortkwam, vers 24. vers 13 Ook leverden zij aan hem het brandoffer in zijn stukken, met het hoofd; en hij stak het aan op het altaar. vers 14 En hij wies het ingewand en de schenkels, en hij stak ze aan op het brandoffer, op het altaar. vers 17 En hij deed het spijsoffer toebrengen en vulde daarvan zijn hand en stak het aan op het altaar, behalve het morgenbrandoffer. vers 20 En zij legden het vet op de borsten; en hij stak dat vet aan op het altaar. vers 24 Want een vuur ging uit van het aangezicht des HEEREN en verteerde op het altaar het brandoffer en het vet. Als het ganse volk dit zag, zo juichten zij, en vielen op hun aangezichten. |
11 Doch het vlees en de 14huid verbrandde hij met vuur buiten het leger. | | 14 Met al wat nog overig was van dit kalf. Vgl. Lev. 4:11. Lev. 4:11 Maar de huid van dien var en al zijn vlees, met zijn hoofd en met zijn schenkels, en zijn ingewand en zijn mest, |
12 Daarna slachtte hij het brandoffer; en de zonen van Aäron 15leverden aan hem het bloed; en hij sprengde dat rondom op het altaar. | | 15 Hebr. deden aan hem vinden, dat is, leverden, langden hem, of dienden hem aan, of brachten tot hem. Alzo vss. 13, 18, enz. vers 13 Ook leverden zij aan hem het brandoffer in zijn stukken, met het hoofd; en hij stak het aan op het altaar. vers 18 Daarna slachtte hij den os en den ram ten dankoffer dat voor het volk was; en de zonen van Aäron leverden het bloed aan hem (hetwelk hij rondom op het altaar sprengde); |
13 Ook leverden zij aan hem het brandoffer in zijn stukken, met het hoofd; en hij stak het aan op het altaar. | | |
14 En hij wies het ingewand en de schenkels, en hij stak ze aan op het brandoffer, op het altaar. | | |
15 Daarna deed hij de offerande cdes volks toebrengen; en nam den bok des zondoffers die 16voor het volk was, en slachtte hem en 17bereidde hem ten zondoffer, gelijk het 18eerste. | | c Lev. 4:13. Lev. 4:13 Indien nu de gehele vergadering Israëls afgedwaald zal zijn, en de zaak voor de ogen der gemeente verborgen is, en zij iets gedaan zullen hebben tegen
enige van alle geboden des HEEREN, dat niet zou gedaan worden, en zijn schuldig geworden; |
16 Of: van het volk, dat is, die voor het volk geofferd zou worden. Vgl. vers 8, de aant. vers 8 Toen naderde Aäron tot het altaar, en slachtte het kalf des zondoffers dat voor hem was. |
17 Hebr. hij maakte hem zonde, dat is, hij bereidde hem tot een offer voor de zonde. Of: hij ontzondigde hem, dat is, met hem ontzondigde hij, te weten het volk; dat is, hij reinigde het van zijn zonden; welverstaande niet in de daad, maar in de betekenis, wijzende op de enige offerande van Christus, Dewelke alleen metterdaad de zonden wegnemen kan, Hebreeën 9; 10. Zie Lev. 4 op vers 20. Waarom Hij ook gezegd wordt ons zonde gemaakt te zijn, 2 Kor. 5:21. Hebreeën 9 ZO had dan wel ook het eerste verbond
rechten van den godsdienst, en het wereldlijk heiligdom. Hebreeën 10 WANT
de wet, hebbende een schaduw der toekomende goederen, niet het beeld zelf der zaken, kan met dezelfde offeranden die zij alle jaar geduriglijk opofferen, nimmermeer heiligen degenen die daar toegaan. Lev. 4:20 (kt.) En hij zal dezen var doen, gelijk als hij den var des zondoffers gedaan heeft; alzo zal hij hem doen; en de priester zal voor hen verzoening doen, en het zal hun vergeven worden. 2 Kor. 5:21 Want Dien Die geen zonde gekend heeft, heeft Hij zonde voor ons gemaakt, opdat wij zouden worden rechtvaardigheid Gods in Hem. |
18 Te weten offer van het kalf. Zie vss. 2, 8. vers 2 En hij zeide tot Aäron: Neem u een kalf, een jong rund, ten zondoffer, en een ram ten brandoffer, die volkomen zijn, en breng ze voor het aangezicht des HEEREN. vers 8 Toen naderde Aäron tot het altaar, en slachtte het kalf des zondoffers dat voor hem was. |
16 Verder deed hij het brandoffer toebrengen, en maakte dat toe 19naar het recht. | | 19 Dat is, naar de wettige wijze, zoals dat geschieden moest. Zie Lev. 5 op vers 10. Lev. 5:10 (kt.) En de andere zal hij ten brandoffer maken, naar de wijze; zo zal de priester voor hem vanwege zijn zonde die hij gezondigd heeft, verzoening doen, en het zal hem vergeven worden. |
17 En hij deed dhet 20spijsoffer toebrengen en vulde 21daarvan zijn hand en stak het aan op het altaar, behalve het 22emorgenbrandoffer. | | d Lev. 2:1. Lev. 2:1 ALS nu een ziel een offerande van spijsoffer den HEERE zal offeren, zijn offerande zal meelbloem zijn; en hij zal olie daarop gieten en wierook daarop leggen. |
20 Hetwelk altijd bij het brandoffer gaan moest, gelijk af te leiden is uit Leviticus 6. |
21 Te weten van de meelbloem waaruit het spijsoffer bestond. Zie Lev. 2:2. Lev. 2:2 En hij zal het brengen tot de zonen van Aäron, de priesters, een van welke daarvan zijn hand vol grijpen zal uit deszelfs meelbloem en uit deszelfs olie, met al deszelfs wierook; en de priester zal deszelfs gedenkoffer aansteken op het altaar; het is een vuuroffer tot een lieflijken reuk den HEERE. |
22 Dat is, dat op allen morgen gewoonlijk met spijsoffer geofferd moest worden. Zie Ex. 29:38, 39, 40. Ex. 29:38 Dit nu is het wat gij op het altaar bereiden zult: twee lammeren, die eenjarig zijn, des daags, geduriglijk. Ex. 29:39 Het ene lam zult gij des morgens bereiden; maar het andere lam zult gij bereiden tussen de twee avonden. Ex. 29:40 Met een tiende deel meelbloem, gemengd met een vierendeel van een hin gestoten olie; en tot drankoffer een vierde deel van een hin wijn, tot het ene lam. |
e Ex. 29:38, enz. Ex. 29:38 Dit nu is het wat gij op het altaar bereiden zult: twee lammeren, die eenjarig zijn, des daags, geduriglijk. |
18 Daarna slachtte hij den os en den ram ten dankoffer dat 23voor het volk was; en de zonen van Aäron leverden het bloed aan hem (hetwelk hij rondom op het altaar sprengde); | | 23 Te weten, om voor hetzelve geslacht te worden. Vgl. de aant. op vers 8. vers 8 (kt.) Toen naderde Aäron tot het altaar, en slachtte het kalf des zondoffers dat voor hem was. |
19 En het vet van den os, en van den ram, den staart, en 24wat het ingewand bedekt, en de nieren en het net der lever. | | 24 Versta het vet hetwelk het ingewand bedekt. Vgl. Lev. 3:3, 9, 14; 4:8; 7:3, enz., uit welke plaatsen dit woord ingewand hier tot vervulling van den zin ingevoegd is. Lev. 3:3 Daarna zal hij van dat dankoffer een vuuroffer den HEERE offeren: het vet dat het ingewand bedekt, en al het vet dat aan het ingewand is. Lev. 3:9 Daarna zal hij van dat dankoffer een vuuroffer den HEERE offeren: zijn vet, den gehelen staart, dien hij dicht aan de ruggengraat zal afnemen; en het vet bedekkende het ingewand, en al het vet dat aan het ingewand is; Lev. 3:14 Dan zal hij daarvan zijn offerande offeren, een vuuroffer den HEERE: het vet bedekkende het ingewand, en al het vet dat aan het ingewand is; Lev. 4:8 Verder, al het vet van den var des zondoffers zal hij daarvan opnemen: het vet bedekkende het ingewand, en al het vet dat aan het ingewand is; Lev. 7:3 En daarvan zal men al zijn vet offeren, den staart en het vet dat het ingewand bedekt; |
20 En zij legden het vet op de borsten; en 25hij stak dat vet aan op het altaar. | | 25 Namelijk Aäron. |
21 Maar de borsten en fden rechterschouder bewoog Aäron ten beweegoffer voor het aangezicht des HEEREN, gelijk als Mozes geboden had. | | f Lev. 7:32. Lev. 7:32 Gij zult ook den rechterschouder tot een hefoffer den priester geven, uit uw dankoffers. |
22 Daarna hief Aäron zijn handen op tot het volk en 26zegende hen; en 27hij kwam af, 28nadat hij het zondoffer en brandoffer en dankoffer gedaan had. | | 26 Te weten als priester, wiens ambt was de geestelijke goederen met leren, offeren en bidden aan het volk Gods uit te delen. De publieke zegening nu is geweest een soort des gebeds, waarvan wij het formulier lezen Num. 6:23. Num. 6:23 Spreek tot Aäron en zijn zonen, zeggende: Alzo zult gijlieden de kinderen Israëls zegenen, zeggende tot hen: |
27 Te weten, van het kleine heuveltje, niet steil, maar allengskens opgaande, op hetwelk het altaar stond, zodat men bekwamelijk van rondom zien kon wat daarop geschiedde. Vgl. Ex. 20:26. Anders: afgekomen zijnde. Ex. 20:26 Gij zult ook niet met trappen tot Mijn altaar opklimmen, opdat uw schaamte voor hetzelve niet ontdekt worde. |
28 Hebr. van het doen des zondoffers, brandoffers, enz. |
23 Toen ging Mozes met Aäron in de tent der samenkomst; daarna kwamen zij uit en 29zegenden het volk; en de 30heerlijkheid des HEEREN verscheen al het volk. | | 29 Te weten als dienaren Gods over Zijn gemeente. Welke zegening openlijk geschiedde met aanroeping van den Goddelijken Naam, naar het voorschrift van Num. 6:24, enz. Zie ook van deze Deut. 10:8. Num. 6:24 De HEERE zegene u en behoede u; Deut. 10:8 Terzelfder tijd scheidde de HEERE den stam van Levi uit om de ark des verbonds des HEEREN te dragen, om voor het aangezicht des HEEREN te staan om Hem te dienen en om in Zijn Naam te zegenen, tot op dezen dag. |
30 Zie het volgende vers en op vers 6. vers 6 (kt.) En Mozes zeide: Deze zaak, die de HEERE geboden heeft, zult gij doen; en de heerlijkheid des HEEREN zal u verschijnen. |
24 Want geen vuur ging uit 31van het aangezicht des HEEREN en verteerde op het altaar het brandoffer en het vet. Als het ganse volk dit zag, 32zo juichten zij, en 33vielen op hun aangezichten. | | g 1 Kon. 18:38. 2 Kron. 7:1. 1 Kon. 18:38 Toen viel het vuur des HEEREN en verteerde dat brandoffer, en dat hout, en die stenen, en dat stof, ja, lekte dat water op hetwelk in de groeve was. 2 Kron. 7:1 ALS nu Sálomo voleind had te bidden, zo daalde het vuur van den hemel en verteerde het brandoffer en de slachtoffers; en de heerlijkheid des HEEREN vervulde het huis. |
31 Dat is, van het heilige der heiligen, genoemd met den gehelen tabernakel Gods huis, 1 Sam. 3:15. 1 Kron. 6:31, 32, alwaar de ark des verbonds was, een teken van Gods tegenwoordigheid; of versta dit van den hemel, die de woning des Heeren genoemd wordt, Deut. 26:15. 2 Kron. 30:27. Jes. 63:15, vanwaar ten tijde van Elia het vuur over zijn offerande gevallen is, 1 Kon. 18:38. 1 Sam. 3:15 Samuël nu lag tot aan den morgen; toen deed hij de deuren van het huis des HEEREN open; doch Samuël vreesde dit gezicht aan Eli te kennen te geven. 1 Kron. 6:31 Dezen nu zijn het die David gesteld heeft tot het ambt des gezangs in het huis des HEEREN, nadat de ark tot rust gekomen was. 1 Kron. 6:32 En zij dienden vóór den tabernakel van de tent der samenkomst met gezangen, totdat Sálomo het huis des HEEREN te Jeruzalem bouwde; en zij stonden naar hun wijze in hun ambt. Deut. 26:15 Zie nederwaarts van Uw heilige woning, van den hemel, en zegen Uw volk, Israël, en het land dat Gij ons gegeven hebt, gelijk als Gij onzen vaderen gezworen hebt, een land van melk en honing vloeiende. 2 Kron. 30:27 Toen stonden de Levitische priesters op en zegenden het volk, en hun stem werd gehoord; want hun gebed kwam tot Zijn heilige woning in den hemel. Jes. 63:15 Zie van den hemel af, en aanschouw van Uw heilige en Uw heerlijke woning; waar zijn Uw ijver en Uw mogendheden, het gerommel Uws ingewands en Uwer barmhartigheden? Zij houden zich tegen mij in. 1 Kon. 18:38 Toen viel het vuur des HEEREN en verteerde dat brandoffer, en dat hout, en die stenen, en dat stof, ja, lekte dat water op hetwelk in de groeve was. |
32 Dat is, zij hebben een vreugdegeschrei, of vrolijk toegeroep gemaakt. |
33 Tot een teken van ootmoedigen eerbied. Zie Gen. 17 op vers 3. Gen. 17:3 (kt.) Toen viel Abram op zijn aangezicht; en God sprak met hem, zeggende: |