Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Wetten rakende het schuldoffer, vs. 1, enz. Met verklaring wat den priester daarvan en van enige andere offeranden toekwam, 7. Wetten van dankoffer, 11. Zowel van lofoffer, 12. Als van gelofte-offer, en vrijwillig offer, 16. Verbod van het vet te eten, met een verklaring van wat vet men tot andere dingen gebruiken mocht, 22. Verbod van bloed te eten, 26. Nog een aanhangsel rakende het dankoffer, 28. Besluit van alle voorgaande wetten, 35. |
Het schuldoffer |
1 DIT is nu de wet 1des schuldoffers: het is een 2heiligheid der heiligheden. | | 1 Zie Lev. 5 op vers 6. Lev. 5:6 (kt.) En tot zijn schuldoffer den HEERE voor zijn zonde die hij gezondigd heeft, brengen zal een wijfje van kleinvee, een lam of een jonge geit, voor de zonde; zo zal de priester voor hem vanwege zijn zonde verzoening doen. |
2 Zie Lev. 2 op vers 3. Lev. 2:3 (kt.) Wat nu overblijft van het spijsoffer zal van Aäron en zijn zonen zijn; het is een heiligheid der heiligheden van de vuuroffers des HEEREN. |
2 3In de plaats waar 4zij het 5brandoffer slachten, zullen zij het schuldoffer slachten; en 6men zal deszelfs bloed rondom op het altaar sprengen. | | 3 Zie van deze plaats Lev. 1:3. Lev. 1:3 Indien zijn offerande een brandoffer van runderen is, zo zal hij een volkomen mannetje offeren; aan de deur van de tent der samenkomst zal hij dat offeren, naar zijn welgevallen, voor het aangezicht des HEEREN. |
4 Namelijk de priesters. |
5 Zie van dit offer Lev. 6 op vers 9. Lev. 6:9 (kt.) Gebied Aäron en zijn zonen, zeggende: Dit is de wet des brandoffers: het is hetgeen dat door de branding op het altaar den gansen nacht tot aan den morgen opvaart, alwaar het vuur des altaars zal brandende gehouden worden. |
6 Hetwelk door een der priesters geschieden moest. Zie Lev. 1:5. Lev. 1:5 Daarna zal hij het jonge rund slachten voor het aangezicht des HEEREN; en de zonen van Aäron, de priesters, zullen het bloed offeren en dat bloed sprengen rondom dat altaar hetwelk voor de deur van de tent der samenkomst is. |
3 En daarvan zal men al zijn vet offeren, den staart en het vet dat het ingewand bedekt; | | |
4 Ook beide de nieren en het vet dat daaraan is, dat op de weekdarmen is; en het net over de lever, 7met de nieren, dat zal men afnemen. | | 7 Zie Lev. 3 op vers 4. Lev. 3:4 (kt.) Dan zal hij beide de nieren en het vet dat daaraan is, dat aan de weekdarmen is, en het net over de lever, met de nieren, dat zal hij afnemen. |
5 En de priester zal die aansteken op het altaar ten vuuroffer den HEERE; het is een schuldoffer. | | |
6 Al wat mannelijk is onder de priesters zal dat eten; 8in de heilige plaats zal het gegeten worden; het is een heiligheid der heiligheden. | | 8 Zie Lev. 6 op vers 16. Lev. 6:16 (kt.) En het overblijvende daarvan zullen Aäron en zijn zonen eten; ongezuurd zal het gegeten worden, in de heilige plaats; in het voorhof van de tent der samenkomst zullen zij dat eten. |
7 Gelijk het zondoffer, alzo zal ook het schuldoffer zijn; enerlei wet zal voor dezelve zijn; 9het zal van den priester zijn die daarmede verzoening 10gedaan zal hebben. | | 9 Te weten het offer. |
10 Namelijk bedienende deze ceremonie, die de verzoening betekende en wees op den Messias, Die ze verwerven zou. Zie Lev. 1 op vers 4. Lev. 1:4 (kt.) En hij zal zijn hand op het hoofd des brandoffers leggen, opdat het voor hem aangenaam zij om hem te verzoenen. |
8 Ook de priester die iemands brandoffer offert, die priester zal de huid des brandoffers hebben dat hij geofferd heeft. | | |
9 Daartoe al het spijsoffer dat in den oven gebakken wordt, met al wat in den ketel en in de pan bereid wordt, zal van den priester zijn die dat offert. | | |
10 Ook alle spijsoffer, met olie gemengd of 11droog, zal van alle zonen van Aäron zijn, 12van den een als van den ander. | | 11 Dat is, zonder olie of drankoffer; gelijk de spijsoffers voor de zonde waren, Lev. 5:11, en de ijveroffers, Num. 5:15. Lev. 5:11 Maar indien zijn hand niet reiken kan aan twee tortelduiven of twee jonge duiven, zo zal hij die gezondigd heeft, tot zijn offerande brengen het tiende deel van een efa meelbloem ten zondoffer; hij zal geen olie daarover doen, noch wierook daarop leggen, want het is een zondoffer. Num. 5:15 Dan zal die man zijn huisvrouw tot den priester brengen en zal haar offerande voor haar medebrengen, een tiende deel van een efa gerstemeel; hij zal geen olie daarop gieten, noch wierook daarop leggen, dewijl het een spijsoffer der ijveringen is, een spijsoffer der gedachtenis, dat de ongerechtigheid in gedachtenis brengt. |
12 Hebr. voor den man als voor zijn broeder. |
Het dankoffer |
11 Dit is nu de wet 13des dankoffers dat men den HEERE offeren zal. | | 13 Zie Lev. 3 op vers 1. Lev. 3:1 (kt.) EN indien zijn offerande een dankoffer is: zo hij ze van de runderen offert, hetzij mannetje of wijfje, volkomen zal hij die offeren, voor het aangezicht des HEEREN. |
12 Indien hij dat tot aeen 14lofoffer offert, zo zal hij nevens het lofoffer ongezuurde koeken met olie gemengd, en ongezuurde vladen met olie bestreken, offeren; en zullen die koeken met olie gemengd, van 15geroost meelbloem zijn. | | a Ps. 116:17. Ps. 116:17 Ik zal U offeren een offerande van dankzegging, en den Naam des HEEREN aanroepen. |
14 Of: bekénoffer; waardoor men de weldaden van God ontvangen, met ootmoed en eerbied openlijk bekende en prees, en God voor dezelve dankte. Zie van dit offer ook Lev. 22:29. 2 Kron. 29:31; 33:16. Ps. 50:14. Lev. 22:29 En als gij een lofoffer den HEERE zult slachten, naar uw wil zult gij het slachten. 2 Kron. 29:31 En Jehizkía antwoordde en zeide: Nu hebt gij uw handen den HEERE gevuld; treedt toe en brengt slachtoffers en lofoffers tot het huis des HEEREN. En de gemeente bracht slachtoffers en lofoffers, en alle vrijwilligen van hart brandoffers. 2 Kron. 33:16 En hij richtte het altaar des HEEREN toe en offerde daarop dankoffers en lofoffers, en zeide tot Juda, dat zij den HEERE, den God Israëls, dienen zouden. Ps. 50:14 Offer Gode dank, en betaal den Allerhoogste uw geloften. |
15 Zie Lev. 6 op vers 21. Lev. 6:21 (kt.) Het zal in een pan met olie gemaakt worden; geroost zult gij dat brengen; en de gebakken stukken des spijsoffers zult gij offeren tot een lieflijken reuk den HEERE. |
13 Benevens de koeken zal hij tot zijn offerande gedesemd brood offeren, met het lofoffer zijns dankoffers. | | |
14 En 16één daarvan uit de ganse offerande zal hij den HEERE ten 17hefoffer offeren; 18het zal van den priester zijn die dat bloed des dankoffers sprengt. | | 16 Te weten een van de gedesemde broden, in het voorgaande vers vermeld. |
17 Versta een offerande die in het offeren van den priester omhooggeheven werd. Zie van dezelve ook vers 32. Ex. 29:27, 28. Vgl. hiermede de aant. op vers 30. vers 32 Gij zult ook den rechterschouder tot een hefoffer den priester geven, uit uw dankoffers. Ex. 29:27 En gij zult de borst des beweegoffers heiligen en den schouder des hefoffers, die bewogen en die opgeheven zal zijn, van den ram des vuloffers, van hetgeen dat van Aäron en van hetgeen dat van zijn zonen is. Ex. 29:28 En het zal van Aäron en van zijn zonen zijn, tot een eeuwige inzetting vanwege de kinderen Israëls, want het is een hefoffer; en het hefoffer vanwege de kinderen Israëls zal zijn van hun dankoffers; hun hefoffer zal voor den HEERE zijn. vers 30 (kt.) Zijn handen zullen de vuuroffers des HEEREN brengen; het vet aan de borst zal hij met die borst brengen, om die tot een beweegoffer voor het aangezicht des HEEREN te bewegen. |
18 Te weten het hefoffer. |
15 Maar het vlees van het lofoffer zijns dankoffers zal op den dag 19van deszelfs offerande gegeten worden; daarvan zal men niet tot den morgen overlaten. | | 19 Dat is, als de offerande geschieden zal. |
16 En zo het slachtoffer zijner offerande een 20gelofte of 21vrijwillig offer is, bdat zal ten dage als hij zijn offer offeren zal, gegeten worden; en het overgeblevene daarvan zal ook des anderen daags gegeten worden. | | 20 Versta een godsdienstige belofte den Heere vrijwilliglijk gedaan van hetgeen dat voor Hem geoorloofd, en in onze macht is, ter ere Gods, en tot bewijs van dankbaarheid. Vgl. Num. 30:2. Num. 30:2 Wanneer een man den HEERE een gelofte zal beloofd of een eed zal gezworen hebben, zijn ziel met een verbintenis verbindende, zijn woord zal hij niet ontheiligen; naar alles wat uit zijn mond gegaan is, zal hij doen. |
21 Dat is, hetwelk iemand niet genoodzaakt zijnde door enige wet, uit enkel mildheid zijns harten den Heere opofferde. Zie van zulk offer ook Lev. 22:23. Ez. 46:12. Lev. 22:23 Doch een os of kleinvee, te lang of te verkrompen in leden, die zult gij tot een vrijwillig offer bereiden; doch tot een gelofte zou het niet aangenaam zijn. Ez. 46:12 En als de vorst een vrijwillig offer zal doen, een brandoffer of dankoffers tot een vrijwillig offer den HEERE, zo zal men hem de poort openen die naar het oosten ziet; en hij zal zijn brandoffer en zijn dankoffers doen, gelijk als hij zal gedaan hebben op den sabbatdag; en als hij weder uitgaat, zal men de poort sluiten, nadat hij uitgegaan zal zijn. |
b Lev. 19:6. Lev. 19:6 Ten dage van uw offeren en des anderen daags zal het gegeten worden; maar wat tot op den derden dag overblijft, zal met het vuur verbrand worden. |
17 Wat nog van het vlees des slachtoffers overgebleven is, zal op den derden dag met vuur verbrand worden; | | |
18 Want zo 22enigszins van dat vlees zijns dankoffers op den derden dag gegeten wordt, die dat geofferd heeft, zal niet 23aangenaam zijn; het zal hem niet 24toegerekend worden, het zal 25een afgrijselijk ding zijn; en 26de ziel die daarvan eet, zal 27haar ongerechtigheid dragen. | | 22 Hebr. etende gegeten wordt. |
23 Te weten voor den Heere. |
24 Voor een aangenaam dankoffer. |
25 Het Hebreeuwse woord betekent eigenlijk wat door oudheid van kwaden reuk en kleur geworden is. |
26 Dat is, mens; alzo in het volgende. |
27 Zie Lev. 5 op vers 1. Lev. 5:1 (kt.) ALS nu een mens zal gezondigd hebben, dat hij gehoord heeft een stem des vloeks, waarvan hij getuige is, hetzij dat hij het gezien of geweten heeft; indien hij het niet te kennen geeft, zo zal hij zijn ongerechtigheid dragen. |
19 En 28het vlees dat iets onreins aangeroerd zal hebben, zal niet gegeten worden; met het vuur zal het verbrand worden; maar 29aangaande het andere vlees, dat vlees zal 30eenieder die rein is, mogen eten. | | 28 Van het dankoffer. Zie het voorgaande en het volgende vers. |
29 Te weten, dat nog overgebleven is, en niets onreins aangeroerd heeft. |
30 Te weten van de priesters, en van degenen die de offeranden brengen om geofferd te worden. |
20 Doch als een ziel het vlees van het dankoffer, hetwelk des HEEREN is, cgegeten zal hebben en haar 31onreinheid aan haar is, zo zal diezelve ziel 32uit haar volken uitgeroeid worden. | | c Lev. 15:3. Lev. 15:3 Dit nu zal zijn onreinheid om zijn vloed zijn: zo zijn vlees zijn vloed uitzevert, of zijn vlees van zijn vloed zich verstopt, dat is zijn onreinheid. |
31 Versta ceremoniële onreinheid, waarvan de mens zich nog niet zal gereinigd hebben, gelijk hierna Leviticus 21; 22 geboden wordt. Leviticus 21 DAARNA zeide de HEERE tot Mozes: Spreek tot de priesters, de zonen van Aäron, en zeg tot hen: Over een dode zal een priester zich niet verontreinigen onder zijn volken. Leviticus 22 DAARNA sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: |
32 Zie Gen. 17 op vers 14. Gen. 17:14 (kt.) En wat mannelijk is, de voorhuid hebbende, wiens voorhuids vlees niet zal besneden worden, dezelve ziel zal uit haar volken uitgeroeid worden: hij heeft Mijn verbond gebroken. |
21 En wanneer een ziel iets onreins zal aangeroerd hebben, als de onreinheid des mensen of het onreine vee of enig onrein 33verfoeisel, en zal van het vlees des dankoffers, hetwelk des HEEREN is, gegeten hebben, zo zal diezelve ziel uit haar volken uitgeroeid worden. | | 33 Dat is, enig ding dat voor onrein verklaard, en daarom verfoeilijk, en te schuwen is. |
22 Daarna sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: | | |
23 Spreek tot de kinderen Israëls, zeggende: 34Geen vet van een os of schaap of geit zult gij eten. | | 34 Zie Lev. 3 op vers 17. Lev. 3:17 (kt.) Dit zij een eeuwige inzetting voor uw geslachten, in al uw woningen; geen vet noch bloed zult gij eten. |
24 Maar het vet van een dood aas en het vet van het verscheurde mag tot 35alle werk 36gebezigd worden; 37doch gij zult dat ganselijk niet eten. | | 35 Dat is, allerlei. |
36 Hebr. gedaan. |
37 Hebr. etende zult gij dat niet eten. |
25 Want al wie het vet van enig vee eten zal, van hetwelk men den HEERE een vuuroffer zal geofferd hebben, die ziel die het gegeten zal hebben, zal uit haar volken uitgeroeid worden. | | |
26 dOok zult gij in al uw woningen geen bloed eten, hetzij van het gevogelte of van het vee. | | d Gen. 9:4. Lev. 3:17; 17:14. Gen. 9:4 Doch het vlees met zijn ziel, dat is zijn bloed, zult gij niet eten. Lev. 3:17 Dit zij een eeuwige inzetting voor uw geslachten, in al uw woningen; geen vet noch bloed zult gij eten. Lev. 17:14 Want het is de ziel van alle vlees; zijn bloed is voor zijn ziel; daarom heb Ik den kinderen Israëls gezegd: Gij zult geens vleses bloed eten; want de ziel van alle vlees, dat is zijn bloed; zo wie dat eet, zal uitgeroeid worden. |
27 Alle ziel die enig bloed eten zal, diezelve ziel zal uit haar volken uitgeroeid worden. | | |
28 Voorts sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: | | |
29 Spreek tot de kinderen Israëls, zeggende: Wie zijn dankoffer den HEERE offert, 38zal zijn offerande 39van zijn dankoffer den HEERE toebrengen. | | 38 Te weten hij zelf in persoon, niet een ander voor hem. Zie het volgende vers. |
39 Dat is, van die stukken of delen die óf Gode geofferd, óf den priesters gegeven moesten worden. |
30 Zijn handen zullen de vuuroffers des HEEREN brengen; het vet 40aan de borst zal hij met die borst brengen, eom die tot een 41beweegoffer voor het aangezicht des HEEREN te bewegen. | | 40 Of: met. |
e Ex. 29:24. Ex. 29:24 En leg ze alle op de handen van Aäron en op de handen zijner zonen, en beweeg ze ten beweegoffer voor het aangezicht des HEEREN. |
41 Versta, naar sommiger mening, een offer hetwelk als het gedaan werd van den priester, naar de vier hoeken der wereld bewogen moest worden; en is alzo onderscheiden van het hefoffer, hetwelk maar met opheffing opwaarts bewogen werd, vers 14. Zie ook van dit beweegoffer Lev. 8:27; 9:21. vers 14 En één daarvan uit de ganse offerande zal hij den HEERE ten hefoffer offeren; het zal van den priester zijn die dat bloed des dankoffers sprengt. Lev. 8:27 En hij gaf dat alles in de handen van Aäron en in de handen zijner zonen; en bewoog die ten beweegoffer voor het aangezicht des HEEREN. Lev. 9:21 Maar de borsten en den rechterschouder bewoog Aäron ten beweegoffer voor het aangezicht des HEEREN, gelijk als Mozes geboden had. |
31 En de priester zal dat vet op het altaar aansteken; doch de borst zal van Aäron en zijn zonen zijn. | | |
32 Gij zult ook den rechterschouder tot een hefoffer den priester geven, uit uw dankoffers. | | |
33 Wie uit de zonen van Aäron het bloed des dankoffers en het vet offert, dien zal de 42rechterschouder ten deel zijn. | | 42 Zie Ex. 29 op vers 22. Ex. 29:22 (kt.) Daarna zult gij van den ram nemen het vet mitsgaders den staart, ook het vet dat het ingewand bedekt, en het net der lever, en de beide nieren met het vet dat aan dezelve is, en den rechterschouder; want het is een ram der vuloffers; |
34 Want fde 43beweegborst en den 44hefschouder heb Ik van de kinderen Israëls uit hun dankoffers genomen, en heb dezelve aan Aäron, den priester, en aan zijn zonen tot een 45eeuwige inzetting gegeven van de kinderen Israëls. | | f Ex. 29:27. Num. 18:11. Ex. 29:27 En gij zult de borst des beweegoffers heiligen en den schouder des hefoffers, die bewogen en die opgeheven zal zijn, van den ram des vuloffers, van hetgeen dat van Aäron en van hetgeen dat van zijn zonen is. Num. 18:11 Ook zal dit uwe zijn: het hefoffer hunner gave, met alle beweegoffers der kinderen Israëls; Ik heb ze u gegeven en uw zonen en uw dochters met u, tot een eeuwige inzetting; al wie in uw huis rein is, zal dat eten. |
43 Hebr. borst der beweging. Zie op vers 14. vers 14 (kt.) En één daarvan uit de ganse offerande zal hij den HEERE ten hefoffer offeren; het zal van den priester zijn die dat bloed des dankoffers sprengt. |
44 Hebr. schouder der opheffing. |
45 Zie Gen. 13 op vers 15. Gen. 13:15 (kt.) Want al dit land, dat gij ziet, dat zal Ik u geven, en uw zaad tot in eeuwigheid. |
35 Dit is 46de zalving van Aäron en de zalving van zijn zonen van de vuuroffers des HEEREN, 47ten dage als 48hij hen deed naderen om het priesterdom den HEERE te bedienen; | | 46 Dat is, het recht en de wettige portie, dewelke Aäron en zijn zonen vanwege hun priesterambt, waartoe zij beroepen en door de zalving ingewijd zijn, toebehoort. |
47 Dat is, van dien dag af dat zij in hun ambt ingewijd zijn. |
48 Mozes, of God door Mozes. Anders: als hij hen zal doen naderen, te weten Aäron. |
36 49Hetwelk de HEERE hun van de kinderen Israëls te geven geboden heeft, ten dage als Hij hen zalfde; het zij een eeuwige inzetting voor hun geslachten. | | 49 Te weten deel. |
37 Dit is de wet des brandoffers, des spijsoffers en des zondoffers en des schuldoffers, en des 50vuloffers en des dankoffers; | | 50 Of: des wijoffers. Hebr. der vervullingen. Want den priesters als zij in hun ambt ingesteld werden, zijn de handen met offerande gevuld geweest. Of, met die offerande werd hun bevestiging in het priesterlijk ambt vervuld. Zie Ex. 28:41; 29:9; 32:29. Lev. 8:33. 1 Kon. 13:33. Ez. 43:26. Ex. 28:41 En gij zult dezelve uw broeder Aäron en ook zijn zonen aantrekken; en gij zult hen zalven en hun hand vullen en hen heiligen, dat zij Mij het priesterambt bedienen. Ex. 29:9 En gij zult hen met den gordel omgorden, namelijk Aäron en zijn zonen; en gij zult hun de mutsen opbinden, opdat zij het priesterambt hebben tot een eeuwige inzetting. Voorts zult gij Aärons hand vullen en de hand zijner zonen. Ex. 32:29 Want Mozes had gezegd: Vult heden uw handen den HEERE; want elk zal zijn tegen zijn zoon en tegen zijn broeder; en dit, opdat Hij heden een zegen over ulieden geve. Lev. 8:33 Ook zult gij uit de deur van de tent der samenkomst zeven dagen niet uitgaan, tot aan den dag dat vervuld worden de dagen uws vuloffers; want zeven dagen zal men uw handen vullen. 1 Kon. 13:33 Na deze geschiedenis keerde zich Jeróbeam niet van zijn bozen weg, maar maakte wederom priesters der hoogten van de geringsten des volks; wie wilde, diens hand vulde hij, en die werd een van de priesters der hoogten. Ez. 43:26 Zeven dagen zullen zij het altaar verzoenen en het reinigen, en zijn handen vullen. |
38 Die de HEERE Mozes op den berg Sinaï geboden heeft, ten dage als Hij den kinderen Israëls gebood, dat zij hun offeranden den HEERE in de woestijn Sinaï zouden offeren. | | |